Nieuw kluchtig lied van den varkensboer(1840)–Anoniem Nieuw kluchtig lied van den varkensboer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Nieuw lied of de ontrouwe liefde van Johanna aan Herman. Wijze: Colijn een brave boeren zoon 1[regelnummer] Wat komt er door de valsche schijn, En door het onbedachtzaam vreijen, Toch menig jongvrouw in de pijn, En veel te vroeg in slavernij, Zoo als ons thans weer wordt verhaald, En ons uit Friesland wordt geschreven, Dat de liefde nimmer zegepraalt, Als zij uit geene reine harten leven. 2[regelnummer] Herman, een brave boeren knecht, In 't boerenwerk zeer goed ervaren, Van godsdienst alles rein en echt, Kwam daar aan Johanna te verklaren, Of ook haar hart de liefde droeg. Om eens met hem voor God te leven, En zij heeft hem in schijn genoeg, Aan hem haar valsche hand gegeven. 3[regelnummer] Herman in 't hart verheugd aldaar, Ging op deez beloften henen, Om eens voor Gods geweide altaar, Zich met Johanna te vereenen. Maar ach die blijde hoop deed gaauw De jongman een verdriet beleven, Daar zij haar valsche hand van trouw, Nu aan een ander kwam te geven. [pagina 6] [p. 6] 4[regelnummer] Zoodra als hem dit kwam ter oor, 't Was of de aard voor hem kwam scheuren, Nam hij zoodra een plan te voor, Hetgeen hij eeuwig zal betreueen. Hij wacht haar, en zij komt op 't uur, Waar hij gewoon was haar te spreken, En sprak haar aan met liefdevuur, Dat zij toch nooit den trouw zou breken. 3[regelnummer] Ach Herman, zegt zij wees bedaard, En stelt den trouw uit uwe zinnen, Want nooit zal er een boer op aard Mijn hart van liefde kunnen winnen Ik heb mijn liefde lang verklaard, Aan een jongman uit de stede, En die is mijn liefde waard, Onze praat was maar ijdelheden. 6[regelnummer] Herman verschrikt op dezen tijd, Die hem Johanna kwam te geven, Moet dit mij strekken tot verwijt, Dat ik van 't boerenwerk moet leven? Daar ik mijn zweet op d' akker stort, Waar arm en rijk van moet leven, En mij door u verweten wordt, Die taal doet mij van woede beven. 7[regelnummer] Nu kookt het bloed al in zijn ziel En heeft haar bij het haar gegrepen; Dat zij in onmagt nederviel, Hij sprak nu zal ik mij gaan wreeken, Omdat gij mijne staat veracht, Waarvoor dat God mij heest geboren, Zoo is uw laatste uur en dag, Die gij aan's hemels krans ziel gloren. 8[regelnummer] Eij smeet haar op de aard ter neer, En stak het mes haar in het harte! Zij riep o God o Hemelheer, [pagina 7] [p. 7] Maar zij was weldra uis haar smarte; Toen heeft hij met een kort beraad, Het mes ook door zijn hart gedreven, Omdat geen ander op keez' aard, Met haar vereenigd ooit zou leven. Vorige Volgende