Een nieuwe vryagie, tusschen een ruyter en een juffrouw
(ca. 1810)–Anoniem Nieuwe vryagie, tusschen een ruyter en een juffrouw, Een– Auteursrechtvrij
[pagina 2]
| |
Op de wys: Van de matroos.
HOort dit Lied eens,
aan die wat wonders wilt verstaan,
Van de minnekragt,
In het zwakke vrouw geslagt,
Hoe een teere Maagt,
Als zy de liefde draegt
Overtreffen kan,
Zelfs de kloekheid van een Man,
Zo gy verstaan zult uit dit lied,
In Vrankrijk is geschied.
Een schoone Iongvrouw,
Die 'er beminde zwoer haar trouw,
Aan een frisse Quant,
Die beminde haar constant,
maar door quaade raad,
Wierd hy een Soldaat,
onder het Regiment,
Van Navarre wel bekend:
Doen leed deez' maget grote pijn
Dus van haar Lief te zijn
Want haar jong hert,
Dat bezweek van Minnesmert,
Zy wou met hem gaan;
Ia de dood zelfs onderstaan,
Zy zey ô Heer, mijn Eer,
Die is broos en teer,
Te bewaren dan,
'k Zal my kleden als een man,
En zo als een jonge Held
Trekken met hem na 't Veld.
Dit heeft zy gedaan,
Is na 't Regiment gegaan,
Als een Cavalier,
by haar minnaars Officier,
Wierd zy een Soldaat,
En voor Cameraad;
Koos haar lief getrouw,
Niemant wist het was een vrouw
Zy stond haar lief in alles by,
Bleef altyd aan zyn zy.
Zy trokken in 't veld:
Deze Maagt gelijk een Held,
volgt hem overal;
En ontzag geen ongeval;
Maar aanhoord haar lot,
daar quam een gebod,
dat daar klein of groot:
Op de straffe van de dood
Niet mogten op marode gaan,
Of ergens hand aanslaan.
Dog haar lief nogtans,
Wilde wagen eenen kans,
op den buit begaf,
Sig met haar ter zyden af,
Plunderde een Boer,
die maak groot ramoer:
De Prevoost die quam,
die haar beid' gevangen nam,
Den Krygsraad verwees met een
Ter dood een van hun tween.
De Galg werd geplant,
En de Trommel stond der hand,
Met den dobbelsteen
Om het lot te werpen heen;
Wie van hun twee'n met rouw,
De dood smaken zou;
Maar het stervens lot,
Viel op haar 't beliefde God:
Hier door wierd haar Cameraad,
Van droefheid desperaat.
Zy met kloeke moed,
Heeft haar lief nog eens gegroet,
Set haar voetjes teer,
op de sporten van de Leer;
Maar eer zy ter deeg
Was ten halver weeg,
om dat ieder zou;
Merken dat zy was een vrouw
Heeft zy haar Borsten bei ontbloot
Elk wierd van schaamte rood.
Als met dit aanzag,
't Was gelijk een donderslag,
Halta gaat niet voort;
Was het algemeene woord;
Men ontbood de Maagd,
den Collonel die vraagt,
Haar de heele cas,
Hoe dat zy gekomen was
En als hy alles had verstaan,
Heeft zy Pardon omfaan.
Ieder prees haar moed,
En de Krygsraad die vond goed,
Door den Huw'lijks pand,
Haar te binden hand aan hand,
En in de plaatze van,
der Scherprechter dan,
Quam den Veld paap daar,
En hy trouwde het lieve Paar,
die nu 't saam als Man en Vrouw,
Leven in Egt en trouw.
Oorlof Dogters gy,
die een vryer hebt als zy,
Schoon hy werd Soldaat,
Hem daarom tog niet verlaat,
Maar weest hem getrouw,
dat gy word een vrouw:
Evenwel en waagt,
Noit zo veel als deze maegt,
Want zijt verzekert zulk een spel
Lukt niet altijd zo wel.
EYNDE. |
|