Een nieuwe vryagie, tusschen een ruyter en een juffrouw
(ca. 1810)–Anoniem Nieuwe vryagie, tusschen een ruyter en een juffrouw, Een– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Op een bekende voys.'t IS wie wil hooren zingen,
En van vreugde een nieuw Lied,
Al wat 'er is geschied;
Van een Meisje van zeventien Iare,
Die beklaagde haar minnepijn,
Zy wou zo gaare Een Vrouwtje zijn.
2. Zy en kon aan de Man niet raken,
Al had zy veel Land en goed,
Zo gy haar maar wel aandoet:
Op een Koetswagentje zult gy ryden,
Ik zal u maken een Man van Staat,
Al was jy maar een braaf Soldaat
3. Eenen Ruyter die daar spanceerden,
Hoorde deze klagte aan;
Voor haar deurtje bleef hy staan,
Hy zey mijn Engel mijn beminde,
Ik wens u veel geluk daar mee,
En zy haar Venster open dee
4. Zy zey mijn hondeken wat komt gy maken,
Hier al in den Avond laat;
Zegt mijn goede Kameraad,
Kom morge vroeg als ' begint te dagen,
Voor mijn deurtje of op de straat,
Zal zien of jy der mijn wel aanstaat.
5. Smorgens als het begon te daegen,
Kwam ik by de schoone Blom,
En zy hieten mijn wellekom,
Zy hiel mijn wel zes zeven dagen,
In haar Kamer of in haar huys,
Zy maakte in 't minste geen gedruis.
6. Een manteltje van rood Scharlaken,
En daar toe ook nog een Kleed;
Liet zy maken voor mijn gereed,
Daar mee ging ik paradeeren,
Eeten en drinken op mijn gemak,
En daar toe geldje al in mijn zak.
7. Oorlof Ruytertjes gaat uyt vryen,
Pas dan op zoo'n Avontuur,
Zu[l]ks is wel meer gebeurt;
Vyf duyzent gulden kunt gy ervan,
En dan nog veel geld en goed,
Als gy jou Livreytje maar wel aandoet.
|
|