| |
| |
| |
Toon: De Mey die komt ons by, &c.
GHy Wayluy die de Jacht, hoog acht,
En neemt in 't schieten u vermaken zoet:
Hoort toe ik zal het u gaan, verslaan,
Wat nieus dat my nu lestmaal is ontmoet,
Hoe dat ik 's morgens voer
Uit schieten met mijn Roer,
Van alles verzien, wat mijnder ontbrak,
2 Wat heeft het te bediên, goe Liên,
Oft men al heeft 't geen dat een Mensch behoeft,
Ik ging zo menigen stont, in 't ront,
| |
| |
Ik schoot niet, dies zo wierd ik zeer bedroeft
Zoo dat ik toornig zwoer,
Strakx neem ik Tas en Roer,
Mijn Kruidt en mijn Loot, en smijt in d'Rivier
3 Als ik was op-gestaan, om gaan,
Quam daar een aardig Meisje aangetreên,
Zy had haar heel moytjes aangedaan,
Zy zeid', wel Wayman, hoe! waar wilje heen?
Hoe komt het datje niet schiet?
Of deugt u Vuyr-roer niet?
Het lijkt 'er nochtans wel hups ende groot,
| |
| |
4 'k Antwoorde op haar reên, 'k zey neen,
Schoon kindt, het schort my aan mijn tuichje niet,
Want alle mijn tuich is klaar, nemaar,
Wat zal men schieten daar men niet en ziet.
Wayman hebt goeden moedt,
Zoo komt in mijn Bosje, zeide zy fris,
5 Terstondt nam ik mijn Roer, op schoer,
Ik ging met het schoon Kint, al aan de wint,
Zoetertje zeidze, blijf staan, leg aan,
Laat zien wat voor een Wayman datje bint,
Schiet lustig in dat zwart,
| |
| |
En mist eens hebje 't hart,
Zoo komje niet weder in mijnen Bos,
6 Ik raakten den eersten schoot, zeer bloot,
En zeid' schoon Kindt, en is het zoo niet wel?
Zy zeid' ghy hebt 'er al recht, mijn Knecht,
Ghy hebt geraakt, en zijt zoo fraay Gezel,
Schiet my noch eens een Duif,
Zo benje de Quant die ik 'er begeer,
7 Hoor! eerje noch wech gaat, mijn Maat,
| |
| |
Schiet my noch eerst een Koekoek van den tak,
Ik zeid' ik kander niet meer, de Veer
Van mijn Vuur-roer, die is al veel te swak,
Kindt, ziet ghy niet, hoe dat
Mijn Haan niet meer en vat?
Zy nammer mijn Vuur-roer zelfs ter handt,
8 Mijn Band'lier namz' ter hant, en vant
Daar in omtrent noch eene halve schoot,
Sy sprak doen tot haar begeer, noch meer,
Schiet my een Mosje, dat en is niet groot,
Terstont nam ik mijn Roer,
Maar hoort eens hoe ik voer,
Ten gaf 'er niet vuur, ten wouder niet staan,
| |
| |
Wat schaat het? vertoeft,
|
|