De nieuwe hofsche Rommelzoo
(1655)–Anoniem Nieuwe hofsche Rommelzoo, De– AuteursrechtvrijGedischt voor de laatdunkende knip-rymers en rymerzen
[pagina 245]
| |
Katze gift're met geen Kroontje,
Kijnts, zo kostlijk op haar troontje,
En aan tafel? 'k wou ik wist,
Waarom datze dat nou mist?
Is 't verzet, verknoeyt, verhoetelt?
Is 't verzoent, vermalt, vertroetelt,
Of verknik-knik-knelis huist?
Jonges, rae ik dat niet juist?
Spreek, ay helpme uit dit dutten:
Wel, wat is hier te tuttutten?
Speelnoodts, zeg ik, zoo je gaat,
Vreeze meugje! hoor, geen quaat;
Toch, ik moetje noch wat vragen,
(By men zole, 'k vrees voor slagen)
'k Bidje, luistert met gedult,
Beukme dan vry, heb ik schult;
| |
[pagina 246]
| |
Zeg eens, doeje met jou beide,
Juffrouw Bruidt te bed gink leide,
En de kamer had alleen,
Ging j'er moeder-naakt ontkleên?
Naakt, berooft van Kroon en Kleêren,
Zeper, zeper, zonder scheeren,
Hoe was zy doch al te moe?
Luistert het my zoetjes toe;
't Zal, zoo 't niemandt meer mach hooren;
Blijven tusschen ons zes ooren,
Geefme, klap ik 'er eens af,
Vry zes kusjes tot een straf,
Zagje niet haar koontjes bloozen?
Hoorde je geen zuchjes loozen?
Schreide zy geen traantjes laau,
Wierd zy niet wat queeps en slaau?
| |
[pagina 247]
| |
Voelde jy geen polsje jagen?
Hoorde jy haar tong niet klagen?
Wierd u poez'le handt en nek,
Niet gedrukt, gekust als gek?
Strande niet u malsze lipjes,
Op haar peerlemoere klipjes?
Vreesde zy geen Minne-doodt?
Zey je niet het heeft geen noodt?
'k Wou het zelfs wel avonturen,
'k Hoop het oock niet lang zal duren;
Wat struif, struif, dat 's niemendal;
Bruidtje, hoe? benje mal?
Stil; wech, wech, met al dit karmen;
Lokt de Bruid'gom in u armen;
Zacht, holla, 't is noch geen tijdt,
Dat je voor u Maagdom strijdt:
| |
[pagina 248]
| |
Laat hem bidden, smeken, vleyen;
Worstelt dapper met je beyen;
Hoe hy kittelt, wringt en wroet,
Sla hem af, hou lustig moedt:
Doch jy kunt hem niet ontslippen,
Of j'hem dikwils komt t'ontglippen;
't Weet hy raakt doch tot zijn wil,
Schoon je roept, zacht! oey! oey! stil!
Och die eens had mogen hooren,
't Geen zy u doen weer in d'ooren
Zachjes toebeet, met een zucht!
Was het niet, ik ben beducht,
Lieve Juffers, mijn Gespeele,
Hoe dat ik zal konnen veele,
Dat hy raakt mijn bloote vleis?
Ach ik word zoo kout als ys,
| |
[pagina 249]
| |
En ik gloey weer ondertuszen,
Laat ik u voor 't lest eens kuszen,
Opent dan de deur wat ras;
Doch smaakt eerst den Ypokras;
Laat mijn tweede zieltje binnen,
'k Ben getroost, laat hem-beginnen:
Moestje niet ter kamer uit,
Met dat hy quam by de Bruidt?
Docht je niet, ghy zult wat vinde,
Kom jy maar by u beminde,
Vriend, zy is zoo wel gehart,
Dat zy jou wel eerst uit tart?
Wie zal u niet moeten prijzen,
Als hy hoort jou onderwijzen?
Neen, Me-Juffers, 't komt niet vremt,
Dat je mee eens mocht ..... wie hemt?
| |
[pagina 250]
| |
Och 't is Hymen! ik mach vreezen.
Bloedt, hy dreigt my met zijn wezen!
Juffertjes, ik bid gena!
Scheld jy my niet quijt? zeg ja:
Heb ik wat te grof esponne,
Kijk, jy had het ierst begonne;
Ummers moet ik lijden straf!
Dat 'k jou elk een kusje gaf,
Zouje niet wel zijn te vrede?
Neenje? waarom niet? geef rede?
Hoe na schortje meê wat aârs?
Hou je kleur, ik meen wat raârs,
Lijk de Bruidt kreeg in haar schootje,
Wel zoo helpje Kruip-in 't-Ootje.
o ℒ i β o .
|
|