De nieuwe hofsche Rommelzoo
(1655)–Anoniem Nieuwe hofsche Rommelzoo, De– AuteursrechtvrijGedischt voor de laatdunkende knip-rymers en rymerzen
[pagina 204]
| |
Uit u ze'en en ommetrekjes
Men niet dan volmaaktheid leest:
Puikje der Enkhuizer telgen
Dit Gerechje offer ik jou;
'k Bid, ay wilt het u niet belgen
Springt den Aap wat uit de mou:
Gist're hadje wat te quikke
En te schikke met de Bruid!
't Leek of zy 'er in wou stikke
Doeje most ter kamer uit,
Bloed, wat ginkt 'er op een greijen,
Streelen, troosten en gezoen!
'k Loof al ginkze strakx verscheijen,
Daar en quam niet meer gedoen;
Yder was een kranke-Trooster;
't Vas: och helpme! 'k ben in ly!
| |
[pagina 205]
| |
't Gink 'er snik-hiet van de rooster,
Trouwens kayeren 't ley 'er by;
Kijk Ten Broek en wod niet wachten,
Want hy jankte naar zijn Prik';
Doch hy won met al zijn jachten
Niet een eenig oogenblik:
Och! hoe zochtz'et al t'ontfutz'len
Toen hy ummers wou te kóóy!
Want het was al, Vriend loop hutz'len;
Hoor, al zingje noch zoo mooy,
Jy raakt doch niet in de Kamer,
't Deurtje is te wel verzien,
Hier geld sleutel, beitel, hamer;
End'lik most het noch geschiên.
Speelnoodts wat was dat te zeggen?
Waarom was ze doe zo schou?
| |
[pagina 206]
| |
'k Bid, ay wilt 'et my uitleggen,
Spreek Me-Juffertjes, nou, nou!
Ho! ik zie het aan je kleurtje,
Schoon je niet een woord en uit,
't Is, Ze wachte toen een beurtje;
't Is zo: ziet eens hoe dat sluit!
't Is al weêr schier op het tipje,
En ze laat niet eens een traan,
Ja ze zet niet eens een lipje;
Joffers waar komt dat van daan?
Hoe na weetze van de vonken?
Raad ik dat niet op een Prik?
Kijkze nou eens zitte lonkken,
z' Is nu zonder vrees of schrik.
Ian-baas moet 'er wel gerijven,
O Ten Broek, gai zait een quant!
| |
[pagina 207]
| |
Ziet 'er oogjes nu eens drijven!
Wie weet hoeze water-tant?
'k Wed dat zy al haar gedachjes
Stiert door minnedrift Ten Broek;
Want de weelde-rijkste nachjes
Moet zy wachten uit de hoek;
Eentje is 'er reets verstreeken,
Maar zijn deugt en lekkerny
Zalze met geen mondt uitspreken;
Datze dorst, 'k loof, ze zei:
‘Niemand kan na waard waardeeren
‘Al de wellust en geneugt.
Zeper Speelnoodts, zonder scheeren,
Dit 's de pit van alle vreugt.
O Ten Broek is al haar leven;
Dat 's haar heil, haar waardste schat!
| |
[pagina 208]
| |
'k Raadje wilt daar me na streven,
Als je grijpen kund zo vat.
Komt een jongman om een praatje,
Sla hem niet licht van de hand;
Spiegelt u doch aan Evaetje,
Juffers, repje volgt haar trant:
Hoe! wat, wilje doch niet trouwen?
Maak jy dat de Ganze wijs;
Jy meugt jou wat koeltjes houwen,
Maar je bent me bien en vleis.
Dats tot daar-en-toe goe luitjes,
Ziet ik praat 'er zo wat om:
'k Wou de Vrijsters wierden Bruidtjes,
En de Vrijers Bruidegom:
Bloed dat wou een drokje wezen;
Juffertjes wat zeg j'er van;
| |
[pagina 209]
| |
Alsje wierd na wensch belezen
Nam je me dan niet een Man?
Neenje? loofje 't wel? ay lieve!
Quam 'er aârs een naar jou zin,
Kijnt je zoud hem wel gerieven
Met een kuisze weder-min.
Holla! 'k zoud mijn tijdt verpraten,
'k Zie ons Bruidtje krijgt al vaak;
Repje Bruid'gom, 'k zal het laten,
Voort na bed toe: Dat 's een zaak
Daar veel duizenden na trachten,
Al en roepenze niet luidt;
Maar men ziet al haar gedachten
Klaar genoeg ten oogen
UIT.
W. Schellinks.
|
|