De nieuwe hofsche Rommelzoo(1655)–Anoniem Nieuwe hofsche Rommelzoo, De– AuteursrechtvrijGedischt voor de laatdunkende knip-rymers en rymerzen Vorige Volgende [pagina 210] [p. 210] Toon: Ik liep laatstmaal een blaauwe scheen, &c. WY gingen lestmaal met berou, Met blaauwe kaken door den douw, Ons leden waren zoo verstijft, Als een verkleumden kinkel: Wy gingen om te zijn gerijft In een Bont-werkers winkel. 2 Wy zochten Bontjes na ons zin, Om daar te mogen kruipen in, Om zoo ons half vervrozen leên Wat weder te ontdoyen: Wy zagen daar veel Bont by een; [pagina 211] [p. 211] Maar niet om in te kloyen. 3 Zy toonde ons een brave Mof, Zy was niet op de nieuwe snof; Het scheen zy was wel fray genaait, En gaaf genoeg van kanten; Maar 't gat was al te wijt gedraait Voor groove Boere-wanten. 4 Ik koos van al dat Bont niet veel, Dan maar een Bontje omme keel; Doe pronkte ik als onze puis, Ik was schier niet te kennen, Ik zont dat Bontje weêr na huis, Ik konder niet in wennen. 5 Mijn maat die kreeg daar tot zijn keur Een Bontje van een bruin koleur, Hy kroop 'er alzo niever in, [pagina 212] [p. 212] Hy scheen in 't bont te klemmen, Hy wierdt zoo heet’ dat hy, door sweet, Daar weder uit quam swemmen. 6 Hy droogde vast zijn hoofje af, Hy was in 't bont geworden laf. Ik zeide, wat gebruy is dat, Wat mach mijn maat beginnen, Is hy het Moffen noch niet zat; Maar neen, hy kroop weêr binnen. 7 Hy klaarden 't noch een reis drie vier, Het ging zoo snaar gelijk een Lier: Ik zey, wel maat jy wordt te heet, Kom laat ons heen gaan stappen: Want al het Moffen, ghy wel weet, Dat doet ons leên verslappen. 8 Ik hou het Moffen wel voor zoet; [pagina 213] [p. 213] En 't bruine Bont doet menig goet, Des Winters is het, voor de kou, Zoo zoet en zacht om hand'len; Ik wensch ik daar in sterven zou. Kom laat ons heen gaan wand'len. Vorige Volgende