| |
| |
| |
Letter-banket,
Gegrabbelt op den tweeden dag van H.G. ende A.S. Bruilofts-Feest.
VRienden 'k speel hier op mijn Fluit,
't Heil van Bruidegom en Bruid,
En capittel zulken Maagd,
Die dat speelen niet behaagd.
Door het Zuiker Dry-zaad wordt
Druil-oor tot de vreugd geport.
't Groene Paar wijstmen na 't Bedt,
En de Speelnoodts op haar pret.
| |
| |
't Fluitje.
d'Aldereerste Minne-lusjes,
Gekonfijt met duizent kusjes,
Ja het zerrip-zoetste zoet
Is op het lekkertste geboet,
In de lieffelijkste uurtjes,
Met ontelb're Minne-kuurtjes,
Van de weelderijkste nacht.
Bruidtje 'k wed ghy weinig dacht,
Dat dat pit der lekkernye
Zoo wel smaakte, doen de Reye
Daar u Maagdom met een zet,
| |
| |
(Door des Bruid'goms malle mallen)
Was verspilt; wat mach ik kalle?
'k Bid, ay bid! het poezel-wicht,
Dat hy met zijn gulde Schicht
Treft u Speelnoodts en Gespelen,
En al die niet mogen veelen,
Dat men eens van vryen kikt,
Kupidootje mikt, ay mikt!
Wilt haar harde hert zo rake,
Datze straks van minne blake,
Op dat haast een Bruiloft uit
Deze Bruilofts-Stacy spruit.
Kapittel-stok.
Juffers, zo de zoetigheden,
Die de Bruidt u kan ontleden,
| |
| |
Noch geen zucht, geen lonk, geen lag,
Noch gevley, gestreel, geprag,
Noch de aangename woortjes,
Die oit vloeide langs de boortjes
Daar men Goden Ambrozijn,
En haar Nectars puikste geuren,
Haylig-bitter by zou keuren,
Noch u Maagdelijk besluit,
In het minste niet vry-buit.
Wilje van geen Trouwen hooren?
Zoo moet Hymen in zijn tooren,
Eeuwig bannen (als Bagyne)
Slijtje leven daar in quyne,
| |
| |
Want je bent niet beter waart.
Wordje nou niet al vervaart?
Zie, dat komt van tegenstreve,
Doet 'et niet weêr van je leve;
Maar gaap, en beraadje kort,
Als jou Pap eboden wordt.
| |
| |
Ja nu wou ik gaan staan pruile,
Niet te balken, of te huile,
Flukx weest vrolijk: tza je moet,
Wat brust heen je rechte bloedt.
Ziet ons Bruidtje slaapt bykans,
Repje Bruid'gom aan den dans:
Voort naar bed toe met je Twee,
Gut Speelnoodtjes mochtje meê:
Datje eens mocht zien de pret,
Dieze hebben op het Bedt.
| |
| |
'k Weet, je riep wel overluidt,
Och! die meê eens was de Bruidt.
Den 8 van Krol-maant 1651.
|
|