De nieuwe hofsche Rommelzoo
(1655)–Anoniem Nieuwe hofsche Rommelzoo, De– AuteursrechtvrijGedischt voor de laatdunkende knip-rymers en rymerzen
[pagina 54]
| |
Een grove Hoeren-brok, een looper der Bordeelen,
Een will'ge Roffiaan, die yders eer wil steelen;
Een jonge Mellik-muil, die achter 't oor niet droog is
Die stelt hier op papier, dat meer dan al te hoog is:
Een Boef, een Leugen-bast, der Vagabonden bende,
Die in het Hoer-huis leeft, en niet als Hoeren kende;
Die zijn verwoede stem, noit in de Kotten smoort,
Die vuilik komt ons hier met Adders drek aanboort,
En roept de Muzen aan, de Duivels wil ik zeggen,
Om door zijn logentaal het leven uit te leggen
Van dien den Satyr noit wel mooglijk heeft gezien,
Of die hem niet de minste gunste wouden biên;
Hy maalt haar schandlijk af, die hem noit reden gaven,
En spuwt zijn gift zoo uit, veel minder min als Slaven;
Lichtvaardig zonder reên, zoo trekt hy menig aan,
Die hem, oft niemandt oyt ter wereldt heeft misdaan
| |
[pagina 55]
| |
Op deze gaat hy los met spreeuwen, schimpen, schampen,
Verkleintze tot een Worm met zijn vergalde dampen;
En tast daar zomm' ge aan het geen hy dobbel liegt,
Te wonder dat zijn Romp niet voor den Duivel vliegt.
Het schijnt zijn Ouders hem wat hebben laten leeren,
't Geen hy in fieltery en ondeugd doet verkeeren;
Den Lichtmis onbeschaamt stelt hier wat op Papier,
En vlecht een Doornekrans, van meer als Moort laurier;
En tracht met al zijn vuil veel Nimphen aan te trekken
Met eene swarte kool haar luister te bevlekken;
Hier geeft hy Alant wat, daar Duszen, ginder Blont,
Verscheiden and're meer die hy maakt ongezont.
O! eerloos Krokodil, indien ghy wat woudt schrijven,
Laat d'eerste doch daar uit wilt ghy aan and're wrijven;
En zo u heete pen neigt tot de Poëzy,
Stelt u, en u geslacht tot 't einde op een ry;
| |
[pagina 56]
| |
Ik zweer dat ghy daar meê zoo veel te doen zult vinden
Zoo ghy u maar te recht van langer handt verzinde,
Dat of u Satyrs boek waar driemaal noch zoo groot,
Ghy u, en d'uwe zoudt beschamen tot der doodt.
Ik kan, indien ik wou, al meê een weinig schrijven,
En al u Lichtmis werk, en Vagabonts bedrijven
Uit-schild'ren na de kunst, uitdrukken met mijn pen,
Dewijl ik u zoo wel, als ghy u zelver, ken;
Maar laat dat voor een tijdt om zek're reden staken,
Op hoop dat ghy 't Pasquil met herdocht zult hermaken,
En zo ghy met u Hert en Ziel dat niet betracht,
Zoo zijt verzeekert dat ghy scherpe roeden wacht;
Ik zal u met mijn klaauw zoo schandelijk af-malen,
En zoeken 't daar het is, en daar 't niet is, uit-halen;
't Is meer als Lekkers werk, te stellen haar ten toon,
En die ghy niet en kent, te werpen van den Throon;
| |
[pagina 57]
| |
Ik zal u Schorpioen zoo stellen tusschen schroeven,
Dat ghy u eeuwig zult over u feit bedroeven;
Een Schantbrok is dat werk gemenelijk gewent,
Te spuegen zijn vergift van die hy niet en kent,
Of daar men hem niet heeft den toe-gank willen laten,
Die wil hy dan met inkt, en scherpe pennen haten,
Tot weêrwraak, al te zot gedaan van zulken Fiel
Geboren zonder Vrouw, gestorven zonder ziel;
Die zijt ghy op en 't op, en bent het dobbel over,
Hervat u Duivels dicht eer ik u Romp betoover,
En morzel uwe leên, die lang al is bereidt
Den schoot van Acharon van nu in eeuwigheidt.
'k Zal noch leeren.
|
|