| |
Een Nieuw Lied.
De Wereld is in rep en roer,
Des ’s morgens scheld de Melkboer,
En met zoo komt de Bakker,
En met zoo komt de Bakker,
Dan komt Sinjeur de Karreman,
Die ook verrukkend ratelen kan,
Hy raateld myn schier wakker,
Hy raateld myn schier wakker.
Dan komt Jacobus, met de Crant,
Die brengt wat nieuws in ’t Vaderland,
Dan scheld de Pruike Jonge,
Dan scheld de Pruike Jonge,
| |
| |
Dan komt ’er weer een met de Bos,
De Jonge springt gelyk een Mos;
Dan scheld de Vrouw met Tongen,
Dan scheld de Vrouw met Tongen.
Dan komt ’er weer een andere Vend,
Die zegt: ik maak myn Heer bekend,
En ook de Vrienden allen,
En ook de Vrienden allen,
Als dat de Vrouw van Jan Patroon.
Op gisteren van een Boere Boon
Dat liegje Kaerel, sprak Catryn,
Het zal misschien een Zoontje zyn.
Wie baard hier Boere Boonen?
Wie baard hier Boere Boonen?
Doe sprak d’Aanspreeker, zwyg maar stil.
Ik zie door myn verkeerde Bril,
Nu ben ik te verschoonen,
Nu ben ik te verschoonen.
Daar komt ’er een met tyding vars,
Sinjeur die drinkt aanstonds een glas:
Op ’t Huwelyk van Nicht Truitje,
Op ’t Huwelyk van Nicht Truitje,
En zegt zoo dat haar traanen zyn,
Dan is myn Nicht van Maarsepyn
’t Is een aardig Bruidje,
’t Is een aardig Bruidje.
Dan komt ’er weer een Zak of Schaal,
Die vraagt om wat gemunt Metaal,
| |
| |
En met zoo komt de Slaager,
En met zoo komt de Slaager,
Sinjeur besteld een Schaapen bout,
Niet al te jong, niet al te oud,
Niet al te ver of maager,
Niet al te ver of maager.
Dan komt Anna de Keukemaagd,
Die vraagt: wat Juffrouw wel behaagd,
Zoo dra het Juffrouw heeft gezeid;
Dan is Anna de Keukemeid,
Het aanstonds weer vergeeten,
Het aanstonds weer vergeeten.
Wel drommels dat is een geschel,
Wie of ’er weer trekt aan de bel?
Het lykt wel een Kruywaagen,
Het lykt wel een Kruywaagen,
’t Is Jan de Groenman met een vragt,
Die hier wat te verkoopen dagt,
Blieft Juffrouw Slaa, of Knolradys,
Of Groente voor een Soep met Ryst,
Ik moet het dog eens vraagen?
Ik moet het dog eens vraagen?
Ik heb Uyje, Wortels, Kool en Biet,
Ei kyk die Meid my swart aanziet,
Zy noemd het Duyvels plaagen,
Zy noemd het Duyvels plaagen.
Nu komt de lang verwagte Wasch,
Van Haarlem van Van der Plas,
| |
| |
De Sleeper krygt een fooitje,
De Sleeper krygt een fooitje,
De Wasch is Juffrouw wellekom!
Myn Heer zag liever Baars met Hom,
Het gantsche Huis is op de been,
Sinjeur vlugt na zyn Kamer heen,
De Wasch weer, na zyn oude trant,
Met Balie-mand op Balie-mand,
Van ’t Volk in Huis genomen,
Van ’t Volk in Huis genomen.
Maar ondertusschen kykt Sinjeur,
Al om het hoekje van de deur,
Verlangt om wat te knappen,
Verlangt om wat te knappen;
Maar als hy de deur open doet,
Valt ’er een Balie-mand met Goed,
Van al, van al de Trappen,
Van al, van al de Trappen.
Wel vrouwtje, roept Sinjeur, wat ’s dat?
Het antwoord is: wel nou Jan gat,
Wat is ’t, wat zou dat weezen?
Wat is ’t, wat zou dat weezen?
De Wasch betreft alleen de Vrouw,
Die zal u dadelyk eens getrouw
| |
| |
En ook sprak deze Meid Catryn:
Uit Ourson en uit Valentyn
Word grondig klaar bewezen,
Word grondig klaar bewezen,
Dat een beleediging aan de Wasch,
Voorwaar de hoogste Misdaad was,
Dat vind men daar te lezen,
Dat vind men daar te lezen.
Myn Heer vraagt schielyk om pardon,
Vermits hy het niet helpen kon,
Hy hield nog al couragie!
Hy hield nog al couragie!
Want doe Anna de Keukemeid
De zaak ter deeg had overleid,
Doe kreeg hy pardonnasie,
Doe kreeg hy pardonnasie.
Myn Heer zei: Jantje van der Plas
Ik wou dat ’er de Visch al was;
Ziedaar hebje de Zootjes,
Ziedaar hebje de Zootjes,
De Kabbeljauw is wellekom,
Myn Heer bedingt voor hem de Hom,
En zoo wat middelmootjes,
En zoo wat middelmootjes.
Maar ziet de Kat springt op de stoel,
En neemt de Lever in zyn smoel;
Hy zogt naa lekkere beeten,
Hy zogt naa lekkere beeten;
De Juffrouw zei, myn lieve Schat,
Daar heeft de Kat, de Kat, de Kat,
| |
| |
Wat nu met deeze Kat gedaan,
Men ging hem voort zyn vonnis slaan,
De Kat die wierd verweezen,
De Kat die wierd verweezen,
Als dat die van de Keukemeid,
Gestraft zou worden, op die tyd,
Met drie paar Bollepeezen,
Met drie paar Bollepeezen.
Daar word al weer gescheld, Sinjeur,
’Er steekt een briefje door de deur,
Al van de Kwalivikasie-tyd;
Myn Heer zag liever dat de Meid
|
|