Het nieuwe tulpje
(ca. 1800)–Anoniem Nieuwe tulpje, Het– AuteursrechtvrijVersierd met de allernieuwste Liederen, welke heeden gezongen worden
[pagina 12]
| |
Stem: ’t Was Nagt omtrent, ’t was midden in de Nagt.Daar was laastmaal een Ruiter,
Die in het Wynhuis zat,
Het was niet als van zoet Lief al
waar dat hy van sprak,
Hy zeide ik heb een lief overschoone Maagd,
Ik zal haar zien te geraaken, Dat zy een Kleintje draagt.
En als ik by dat zoete lief zal hebben gerust,
En by dat zoete lieve Lammetje myn brand zal hebben geblust,
Dan trekken wy Ruiters naar vreemde Landen,
En laaten die overschoone blom in schanden.
Haar zoete lief agter de deure al van het Wynhuis stond,
Zy hoorden deeze woorden uit haar zoete liefs mond,
Zy riep, ach Hemel! al van hier boven,
Verleent my maar een zin,
Dat ik de Ruiter niet weer zal laaten in.
Het was nagt, ’t was nagt, ’t was midden in de nagt,
Op zyn zoete liefs Venstertje daar gaf hy een slag,
Hy zeide doet open myn welbeminde,
Zoo als ’t uw belieft en laat my binnen.
| |
[pagina 13]
| |
Ik doe jou voorwaar niet open,
Ik laat jou voorwaar niet in,
Want hier op myn Slaapkamertje,
Daar komt geen valsch hart in,
Had gy uw woorden wat beeter gezweegen,
Gy had van deeze nagt in myn arme geleegen.
Toen ik hier over in het Wynhuis zat,
Zoet lief toen was ik dronken toen was ik zat,
Die woorden zyn myn al vergeeten,
Het is van de klaare Geneever die my daar deed spreeken.
Waar zal ik dan heen gaan ryden,
Hier in dees naare nagt,
Het is hier zoo donker en duister,
Want hier en scheind geen Maan,
Het is hier zoo donker en duister al in de nagt,
En ik kan niet vinden waar myn jonkhert na tragt.
Hier staan ik als een Kaareltje,
En dat zeer hups en fyn,
Als goud zoo blinken myn Knoopen
Myn Pallas en myn Spooren,
Het is alles even rein,
Daarom Ruiter wat gy doet,
En laat geen moeite verlooren.
|
|