Het nieuwe tulpje
(ca. 1800)–Anoniem Nieuwe tulpje, Het– AuteursrechtvrijVersierd met de allernieuwste Liederen, welke heeden gezongen worden
[pagina 5]
| |
Wys: Ach wat is de Maagdenstaat.Op den lieffelyken glans,
De Zon met haar vergulde straalen,
Ryst aan den hoogen Hemeltrans,
Dies moet ik God myn pligt betaalen,
Zou ik dan in den dageraad,
Op ’t logge bed nog langer ronken,
Daar alles heerlyk voor my staat,
Tot eer van God in kragt te pronken.
ô Neen ik treed ter rustplaats uit,
Genood door de aangenaame klanken,
En ’t zielverrukkende geluit,
Om God en ’t ligt te danken:
Die my bevryd heeft dezen nagt,
Voor ramp, voor schade, ziekt’ en sterven
Daar ane’re schielyk onverwagt,
Gestorven, ’t lieve daglicht derven.
Daar legt ’t duister nachtgewaad,
’t Dag levrei weer aangetogen,
Terwyl de gulde Zon opgaat,
En alles opent voor ons oogen,
Maar eerst zal ik met hart en mond,
Myn God voor al Zyn goedheid loven,
En wagten op dien goeden grond,
Zyn zegen op myn werk van boven.
| |
[pagina 6]
| |
ô God die myn ’t leven schenkt,
En over my U Zon laat ryzen,
Die my uit blydschaps beken drenkt,
Verligt my om uw naam te pryzen.
Laat ’t Levensligt u goeden Geest,
Myn duister hart en ziel verligten,
Dat Gy mogt zyn van my gevreest,
En ik mag mynen pligt betragten.
Ontlast my van ’t duister kleed,
’t Schandig kleed der vuilste zonden,
Maakt my tot uwen dienst gereed,
Rechtvaardigt my om Christus wonden,
Bekleed my met het rein cieraad,
’t Bruilofts-kleed van myn beminden,
Myn Heiland die steeds voor myn staat,
In wien alleen ik troost kan vinden.
Zoo zal ik vergenoegd en bly,
Myn arbeid in U vrees beginnen,
Wanneer U Geest steeds blyft by my,
En stiert myn gangen en myn zinnen:
Tot ik voleind heb ’t levensloop,
En na myn sterfuur opgenomen
Mag worden, daar myn lust en hoop,
Zich vestigt om by U te komen.
|
|