De Nieuwe Stem. Jaargang 22
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 683]
| |||||||||||||
F. Tichelman
| |||||||||||||
[pagina 684]
| |||||||||||||
invloed van socialisten die in Indonesië gevestigd waren of er een tijd gewerkt hadden, op de koloniale politiek der SDAP, en ons verder beperken tot een globaal overzicht. | |||||||||||||
socialisten in IndonesiëDe intensievere ekonomische exploitatie van Indonesië aan het eind van de negentiende eeuw en de grotere behoefte aan Europees personeel daar ter plaatse deed een toenemende stroom van Indië-gangers ontstaan, afkomstig uit uiteenlopende sektoren van de Nederlandse bevolking en op zoek naar werk, beter werk, ruimer horizon, fortuin enzovoort. Al betrekkelijk vroeg kwamen zo ook een aantal sociaal-demokraten in Indonesië terecht, lang voor de oprichting van de Indische Sociaal Demokratische Vereniging in 1914, en van de Indische Sociaal Demokratische Partij in 1918. Uit déze kring zijn een aantal koloniale experts naar voren gekomen die een rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van de koloniale politiek van de SDAP, vooral H.H. van Kol, Ch.G. Cramer en J.E. Stokvis, van wie voor onze periode alleen Van Kol van belang is. Hoogstwaarschijnlijk was de eerste socialist die in Indonesië verkeerde Henri Hubertus van Kol (1852-1925)Ga naar eind2. In zijn Delftse studententijd socialist geworden, trad hij in 1871 toe tot de Nederlandse sektie der Eerste Internationale. Na het beëindigen van zijn studie werd hij als ingenieur bij de Burgerlijke Openbare Werken naar Java gezonden, waar hij bij de irrigatie werkte van 1876 tot 1884 en van 1886 tot 1892. Tijdens deze koloniale loopbaan deed Van Kol niet direkt aan socialistische propaganda, wat ook niet eenvoudig zou zijn geweest in een land waar politiek leven praktisch verboden was. Maar hij hield zich toch niet volledig stil. In de loop van een polemiek in 1879 over beroepsproblemen viel hij in het Soerabaiaasch Handelsblad (8/9-12-1879) de officiële koloniale politiek aan. Hij sprak daarbij van het gebrek aan politieke rechten van de bevolking, het niet in praktijk brengen van de officieel verkondigde idee van vrije arbeid, de zware belastingen en de willekeur. De konklusie viel samen met Roscher's opvatting dat het moederland slechts indirekte voordelen mag genieten, en dat het hoogste doel van de koloniale politiek de opbloei van de koloniën zelf is. Van Kol voegde daar aan toe dat in | |||||||||||||
[pagina 685]
| |||||||||||||
die omstandigheden geen Europese vijand hoefde te worden gevreesd en dat ‘de liefde der Javanen onze steun en kracht’ zou zijn. Vroeger in het zelfde jaar schreef hij in dezelfde krant over de invloed van het lot op mens en maatschappij, die hij op positivistische gronden onder invloed van Spencer, Huxley en J.S. Mill verwierpGa naar eind3. Dit alles zegt al iets over Van Kol's theoretisch oriëntering, die nog duidelijker tot uitdrukking komt in zijn pleidooi voor een harmonische relatie tussen christendom en socialisme, in zijn boek Christendom en socialisme, dat in 1881 werd gepubliceerd.
Vanuit Java kwam Van Kol via S.E.W. Roorda van Eysinga in kontakt met Domela Nieuwenhuis, wat leidde tot een uitvoerige korrespondentie, toetreding tot de Sociaal-Democratische Bond, bijdragen voor Recht voor Allen en financiële steun aan de socialistische bewegingGa naar eind4. Ook schreef hij artikelen voor De Toekomst, het Gentse socialistische orgaan. Maar hij trad hierbij niet in de eerste plaats op als socialistisch koloniaal expert. Dit was evenmin het geval tijdens zijn Europese verlof (1884-1886), toen Van Kol zich entoesiast stortte in de Belgische socialistische beweging en in de politiek van de internationale sociaal-demokratie. Terug op Java in 1886 konsentreerde hij zich op de studie en schreef het werkje Kapitalisme en Socialisme, of arbeidsloon zooals het is en zooals het wezen moet (1888). De hierin ontwikkelde theorie van het betalen van arbeid met certifikaten gebaseerd op de graad van inspanning en vermoeidheid, deed Stokvis zijn biograaf, spreken van ‘een eenzame uitlooper van de utopische school’Ga naar eind5. Een juiste karakteristiek, die blijft opgaan ook tijdens alle wisselingen in politiek standpunt die Van Kol doormaakte: sinds de intree in de SDB (ongeveer 1880-1881) niet zover van Domela af; in 1888 radikale antiparlementaristische kritiek op Domela's intrede in de Kamer; 1889: konstruktiever oordeel over Domela's parlementaire werk; in 1890 vergaande eensgezindheid; in de loop van 1890-1892 geleidelijke ontwikkeling van anti-anarchistisch verzet tegen Domela's politieke lijn van die tijd, een individueel verzet dat zou overgaan in een frontale aanval aan het hoofd van de sociaal-demokratische tendens in de SDB, die zich zou afscheiden en de SDAP zou oprichten in 1894Ga naar eind6. Het was niet eerder dan in zijn hoedanigheid van Tweede Kamerlid voor | |||||||||||||
[pagina 686]
| |||||||||||||
de SDAP in 1897 dat Van Kol naar voren kwam als ontwerper van een socialistische koloniale politiek. Niet lang na zijn definitieve vertrek uit Java als irrigatie-ingenieur - hij werd in 1892 vervroegd gepensioneerd op medische gronden, doch vermoedelijk ook als minder gewenst element in de koloniënGa naar eind7 - vinden we nieuwe sporen van socialistisch leven in Indonesië, zij het dan op zeer bescheiden schaalGa naar eind8. Op 14 januari 1899 doet de sociaal-demokraat A. Bijvoet in Batavia, aan het partijbestuur van de SDAP verslag van zijn aktiviteit: artikelen geschreven voor De Sociaal-Demokraat, bijvoorbeeld over ‘Waarom een sociaal democraat die in Indië woont zoo gaarne wenscht dat Van Kol lid van het parlement wordt’; het doorgeven van inlichtingen aan de partij over koloniale misbruiken; het oprichten samen met anderen, van de ‘Indische Bond’ tot ondersteuning van behoeftige Indo-Europeanen, alsook daarmee verbonden het ontwikkelen van een plan tot oprichting van een krant en drukkerij, waarvan de statuten ontleend zouden worden aan die van de Vooruit in Gent. Dit was het begin van een korrespondentie van socialisten in Indonesië met de SDAP, die min of meer kontinu zou doorlopen tot aan de oprichting van de ISDV. Zo leverde een andere socialist, lid van de Nederlandsche Vereeniging voor Spoor- en Tramwegpersoneel in het zelfde jaar kritiek op het feit dat partijleider Vliegen Indië verwaarloosde. Daarna volgen enkele brieven (1901-1904) van socialistische marinematrozen die scherp vervolgd werden voor hun bondsaktiviteiten, van anderen die partijlid wilden worden en partijbrochures wilden verkopen, onder wie een enkeling lezingen over het socialisme hield (1902-1903). In 1904 wordt zelfs gemeld dat er een afdeling van de SDAP zou worden opgericht op JavaGa naar eind9, waarover overigens verder niets meer werd vernomen. De meeste socialisten in Indonesië schrokken terug voor de risiko's van openlijke politieke aktie in de kolonie. Zij waren wel bereid de partij financieel te steunen. Omstreeks 1902 werd daartoe een fonds opgericht met kontribuanten die slechts onder een nummer geregistreerd stonden. De bijdragen uit dit fonds aan de partij in Nederland schijnen nogal de moeite waard te zijn geweest, naar Cramer in zijn memoires vermeldtGa naar eind10. De gegevens zijn te schaars en een onderzoek voorlopig ook te moeilijk om nu vast te stellen of er van de socialisten in Indonesië enige invloed | |||||||||||||
[pagina 687]
| |||||||||||||
op de koloniale politiek van de SDAP is uitgegaan. We kunnen alleen zeggen dat zo er al van een politieke lijn bij de koloniale socialisten sprake was in deze tijd, deze min of meer neerkwam op het pleiten voor politieke en andere vrijheden en de verheffing en menselijke behandeling van de bevolking, en op aandrang bij de SDAP om (meer) aandacht aan deze zaken te besteden. Zichtbaar effekt op de politiek van de SDAP heeft de koloniale ervaring van Nederlandse sociaal-demokraten in onze periode alleen maar gehad in de persoon van Van Kol in Nederland. | |||||||||||||
socialistische koloniale politiek vóór de SDAPAlvorens in te gaan op de koloniale politiek der SDAP en Van Kol's rol in de ontwikkeling van die politiek, heeft het zin zeer kort stil te staan bij de houding van de oude socialistische beweging tegenover het koloniale Indonesië. Reeds in 1874 sprak Domela Nieuwenhuis zich in het tijdschrift Onze TijdGa naar eind11, in een pleidooi voor een vredespolitiek, uit voor het geleidelijk loslaten van de koloniën, ‘een der oorzaken van den oorlog’ en schadelijk voor de energie en de zedelijkheid van het Nederlandse volk, terwijl wij daar ‘evenmin iets te maken hadden en hebben als Duitschers of Franschen in ons land’. Dit heeft echter geen periode van systematische aandacht voor de koloniën, laat staan van de ontwikkeling van een socialistische koloniale politiek ingeluid; zeker niet in de eerste jaren. Men krijgt een indruk van de benaderingswijze uit een hoofdartikel in Recht voor Allen van 1879; ‘Nederlandsch Indië en de verkiezingen in Juni’Ga naar eind12. Het blad pleit daarin voor direkte vertegenwoordiging in het parlement van deze kolonie, die niet als veroverd gebied mag worden beschouwd; het wil een einde maken aan de Atjeh-oorlog, aan de verwaarlozing van bepaalde gebieden tegenover een teveel aan inmenging in andere gebieden; ten slotte brengt het de stelling naar voren dat iedere belasting immoreel is, zolang onnodige en onverantwoordelijke uitgaven niet worden beperkt. Pas in de loop van de tachtiger jaren wordt de aandacht voor Indonesië groter, met name in de jaren 1886-1887, toen S.E.W. Roorda van EysingaGa naar eind13 regelmatig bijdragen aan het blad leverde. De voornaamste koloniale thema's in die jaren waren; de smerige Atjeh-oorlog die moet worden | |||||||||||||
[pagina 688]
| |||||||||||||
beëindigd; de dappere Atjehers die moeten worden verdedigd; de rekrutering van koloniale soldaten die belachelijk wordt gemaakt; de nood van de bevolking die voor een paar centen moet werken. Een enkele maal stelde men de kwestie iets principiëler. ‘Een proletariër’ schreef in 1886 dat de koloniale politiek een belangrijk onderdeel is van de sociale kwestieGa naar eind14. En Roorda van Eijsinga stelt een jaar later in reaktie op een ‘adres’ van honderd notabelen om groter offers te doen opbrengen tot handhaving van de koloniale heerschappij, vast: ‘Het enig geneesmiddel voor Indië moet luiden gelijk Multatuli reeds jaren inzag: De Hollanders eruit’!Ga naar eind15. Aan deze aanpak van het koloniale vraagstuk veranderde hierna niet veel. Als er van een socialistische traditie op het gebied van de koloniale politiek vóór de SDAP gesproken mag worden, waarop deze partij had kunnen voort werken, beperkt die zich tot antikoloniale protesten. | |||||||||||||
de SDAP en Van KolBegrijpelijkerwijs waren de eerste jaren van felle strijd tussen de SDAP en de SDB en van opbouw van een nieuwe organisatie, niet gunstig voor serieuze aandacht voor koloniale politiek. Eerst toen de SDAP in de Kamer regelmatig werd gekonfronteerd met koloniale kwestiesGa naar eind16, en Van Kol zich in de parlementaire koloniale diskussie vrijelijk kon uitleven, kwam de partij er toe geleidelijk een koloniale politiek te ontwikkelen; of liever nog kwam de kamerfraktie ertoe zich geregeld met koloniale zaken bezig te houden, en dat al naar het de spreker in kwestie uitkwam. Want die kamerfraktie kreeg van het begin af aan een zeer grote vrijheid van handelen. En binnen de fraktie - die voorlopig overigens nog maar uit Troelstra en Van Kol bestond - kreeg de laatste praktisch carte blanche voor de koloniale politiek, waar hij een royaal en intensief gebruik van maakte. Dat kon te gemakkelijker waar Van Kol de enige koloniale specialist was, voorts zeer populair door de entoesiaste wijze waarop hij zich voor vele zaken inzette en door zijn persoonlijke charme, en waar hij ook de materiële middelen bezat om zich geheel onbeperkt aan de politiek te wijden. Zo was het mogelijk dat hij in de eerste tijd een vrij persoonlijk stempel op de koloniale uitspraken van de partij drukte, zonder dat men zich | |||||||||||||
[pagina 689]
| |||||||||||||
goed realiseerde dat Van Kol's koloniale oriëntering (evenals zijn politieke lijn überhaupt) een sterke rechts-reformistische, humanitair-idealistische inslag had. Dit laatste hing samen met het feit dat hij met een been stond in de ‘Ethische Richting’. Stokvis merkt terecht opGa naar eind17 dat Van Kol ‘een volgeling van den voortreffelijken Brooshooft, den inluider van den “ethischen koers” in de koloniale politiek’ is. Een feit dat te merkwaardiger is aangezien in de kolonie verblijvende socialisten - waarschijnlijk onder de druk van de sociale problemen in Indonesië en later ook door die van de nationalistische beweging - neigden tot een koloniale politiek enigszins links van die waartoe SDAP-bestuur en kamerfraktie bereid waren; bovendien merkwaardig omdat dit stuk semi-ethische politiek van Van Kol zich afspeelt in de meest radikale periode van de SDAP.
Hoe dan ook, Van Kol was redelijk wel voorbereid voor zijn nieuwe taak in de SDAP. In 1896 verscheen de brochure La propriété foncière à Java en het boekje Land en volk van Java, een ekonomische schets waarin het Nederlandse bestuur scherp wordt veroordeeld behalve op het terrein van de irrigatie, Van Kol's eigen gebied. De voornaamste eis die in dit laatste werk naar voren wordt gebracht is het beëindigen van de ‘fiskale uitbuiting (...) ten bate van het moederland’Ga naar eind18, waarmee Van Kol zich duidelijk plaatst in de kring der koloniale ethici in het zog van Brooshooft. Maar daarbij laat hij het niet. Voor het bereiken van het einddoel van de koloniale politiek hoopt hij dat, ondanks de slechte kanten van het Hollandse bestuur er geen bloedige opstand zal komen, gewend als de Javaan is aan onderwerping; er is dus respijt voor een wending ten goede; maar al mochten de Hollanders uiteindelijk toch worden uitgedreven, dan moeten zij - naar Van Kol's stellige mening - niet aarzelen nu hun plicht te doenGa naar eind19. Op die mogelijkheid van een verdrijving is evenwel Van Kol's politiek niet gebaseerd. Zijn oriëntering wordt eerder aangegeven door de, tegenover Multatuli's in privee geuite eis ‘de Hollanders eruit’, gestelde uitspraak ‘dat het slechtste Hollandsche Bestuur beter is dan het beste inlandsche dat wij kennen’Ga naar eind20. Wij leren die oriëntering heel goed kennen uit zijn grote koloniale maiden speechGa naar eind21 in de Tweede Kamer op 16 november 1897: een donderrede | |||||||||||||
[pagina 690]
| |||||||||||||
tegen de ‘batig slot’ politiek en zijn gevolgen, de gruwelijke Atjeh-oorlog, de verwaarlozing en de pauperisering van de Javaan, en een pleidooi voor meer irrigatie, goedkoop landbouwkrediet, meer praktisch volksonderwijs, de ontwikkeling van de Europese grote landbouw, regeringssteun voor de partikuliere industrie (mits dit niet leidt tot verrijking van de kapitalisten met de goederen van het volk, wat in de mijnbouw wèl het geval was) en voor overheids-exploitatie van de bodemschatten, waar Indië zich bij uitstek toe leent. De speech mondde uit in een motie tot instelling van een neutrale kommissie voor een onderzoek naar de morele, politieke en financiële gevolgen van de Atjeh-oorlog, en tot het uitspreken van de wenselijkheid die oorlog te beëindigen onder handhaving van de internationaal wettelijke positie op Sumatra. De motie werd met grote meerderheid verworpen. Belangrijker is echter voor ons dat speech en motie Van Kol en zijn hele benadering van het koloniale vraagstuk ten voeten uit weergeven: excessief pathos en hartverscheurende eksklamaties afgewisseld door royaal gegoochel met cijfers, felle veroordelingen gevolgd door aanpassing aan de status quo en liberale hervormingsvoorstellen, gevoed door een humanitair paternalisme: een sterk emotioneel-impressionistische instelling zonder systematische samenhang, die samenhangt met het ambivalente karakter van Van Kol, die met één been in de sociaal-demokratie en met het andere in de vrijzinnig-demokratische ethische stroming van Van Deventer cum suis stond. Overigens geeft deze koloniale intree-speech van 1897 ook in algemene lijnen de komende socialistische politiek ten opzichte van de koloniën aan: een kombinatie van humanitair protest tegen misstanden en een sterke neiging om konstruktief te zijn en onmiddellijk te bouwen op de bestaande grondslagen; een neiging die steeds sterker zal worden. De andere SDAP-ers in het parlement, die naast Van Kol over koloniale zaken spraken - in de periode 1897-1907 Troelstra en vanaf 1901 ook Melchers, Ter Laan en HugenholtzGa naar eind22 - waren minder exuberant in hun formuleringen en ook minder chaotisch, maar verschilden in wezen niet sterk met hem. De parlementaire SDAP-fraktie ondersteunde, zij het dan in iets minder entoesiaste termen zijn meer specifiek persoonlijke ideeën, zoals staats-exploitatie van de minerale rijkdommen, Indonesische groot-industrie met eigen kapitaal, instandhouding van de adatrechts- | |||||||||||||
[pagina 691]
| |||||||||||||
verhoudingen en zelfs het merkwaardige voorstel tot verkoop van een deel der archipel, in 1904 in de Kamer gedaan. Tesamen deden zij in elk geval hun best. In het parlement werd hunnerzijds Indonesië niet verwaarloosd. Op Van Kol's debuut volgde een ware vloedgolf van koloniale redevoeringen, tot aan het einde van de SDAP toe. Of al deze inspanningen overigens meer praktische resultaten opleverden dan de sociaal-demokratische aktie op binnenlands terrein in Europa, zoals Van Kol meendeGa naar eind23, is echter een andere zaak. | |||||||||||||
kongressen en programma's, de SDAP van 1897 tot 1904Veel van het koloniale werk van de SDAP, zoals ook wel andere aktiviteiten van de partij op parlementair gebied, heeft weinig direkte verbindingen met het bredere partijleven. Men zou een zeer verwrongen beeld van de werkelijkheid krijgen als men zich voor een geschiedenis van de SDAP als partij vooral zou baseren op de Handelingen van de Tweede Kamer. Als wij ons voor een eerste oriënterende schets dan ook op de partijkongressen richten, houdt dat niet in dat deze dit bredere partijleven adekwaat zouden weergeven, maar toch wel dat zij zekere politieke tendenties in de partij demonstreren. Op de eerste drie kongressen in de jaren 1895-1897Ga naar eind24 werd geen aandacht gegeven aan Indonesië of de koloniën; op de volgende drie kwam het koloniale probleem slechts incidenteel ter sprake. Op het vierde kongres in maart 1898 te AmsterdamGa naar eind25, vroeg de afdeling Maastricht om een besluit over de beste wijze van agitatie tegen de Atjeh-oorlog. Troelstra sprak tijdens de diskussie over de nationale verdediging de mening uit dat het bezit van grote koloniën het gevaar van de verdeling van Holland door de grote mogendheden niet vergrootte, wegens de verdeeldheid van de laatsten. Op het vijfde kongres, april 1899, te Leeuwarden, raakte de kongresvoorzitter ook even het koloniale vraagstuk aanGa naar eind26. Hij viel scherp uit tegen de zelfzucht van de bourgeoisie die de net ontdekte bodemschatten in Indië spoedig in eigen zak stopte, terwijl - naar Van Kol de dag tevoren had gesteld - juist de mogelijkheid werd geopend om, na het uitpersen van Indië, nu iets voor dat land te gaan doen. Het zesde kongres in 1900 zwijgt over de koloniënGa naar eind27. | |||||||||||||
[pagina 692]
| |||||||||||||
Men verliet zich die jaren praktisch geheel op Van Kol. Dit bleek goed op het zevende kongres te Utrecht, 7 en 8 april 1901, dat aan de kamerleden en vooral Van Kol, een lange ovatie bracht voor hun parlementaire werk. ‘En als er één is, die onze grootste achting verdient, dan is hij het, die met groote kennis en geestdrift de belangen bepleit van onze bruine broeders uit het rijk van Insulinde. Deze spontane ovatie zal Van Kol de overtuiging schenken dat, al hebben wij nog geen koloniaal program, de partij zijn arbeid goedkeurt’, waren bij die gelegenheid de woordenGa naar eind28 van voorzitter Polak.
Niet alleen de Nederlandse partij had enig vertrouwen in Van Kol's bekwaamheid op koloniaal gebied. Een half jaar tevoren, op het vijfde kongres van de Tweede Internationale te Parijs, had hij de eer als rapporteur van de vijfde (de koloniale) kommissie, de eerste koloniale resolutieGa naar eind29 van de internationale socialistische beweging te verdedigen. Dit betekende bepaald niet dat hij met zijn ethische lijn de Internationale direkt kon beïnvloeden. Zijn nogal vage speech lag eer in de emotionele anti-imperialistische traditie. Alleen op twee punten liet hij iets van zijn meer specifiek eigen ideeën doorschemeren. Reeds eerder is gewezen op zijn wijze van veroordeling te Parijs van de koloniale politiek der bourgeoisie, die de mogelijkheid van een socialistische koloniale regeringspolitiek suggereerdeGa naar eind30. Daarnaast wees Van Kol op het gevaar dat de kapitalistische koloniale expansie op het arbeidsvlak de konkurrentie van 400 000 000 weinig eisende Chinese arbeiders, die het Europese proletariaat zouden uithogeren, gaande zou maken. Een eksklamatie die Van Kol's vrees voor de koloniale massa's verried, tegenover wie hij in ‘het Europese proletariaat’ eigenlijk Europa in het algemeen stelde. Deze houding was niet helemaal in overeenstemming met twee volgende - interessante en later niet meer herhaalde - punten van de bij akklamatie aangenomen resolutie, die verder nogal vaag en traditioneel was: a het aanmoedigen van de vorming van socialistische partijen in de koloniën, verbonden met de organisaties in de respektieve metropolen; b het leggen van verbindingen tussen de socialistische partijen van de koloniën. De internationale resolutie was bepaald niet de inspiratiebron voor het | |||||||||||||
[pagina 693]
| |||||||||||||
‘Ontwerpprogram voor de Nederlandsche koloniale politiek’ van Van Kol, gepubliceerd in De Nieuwe Tijd (april 1901)Ga naar eind31 en bestemd voor het reeds genoemde zevende kongres der SDAP te Utrecht. In de introduktie benadrukte hij het enorme ekonomische belang van de koloniën voor Holland, waartegenover echter de plicht van de arbeidersklasse stond, eenmaal aan de macht gekomen, te doen wat de bourgeoisie verwaarloosde, terwijl nu al meteen iets kon worden gedaan door beïnvloeding van de wetgeving. Het program zelf vangt aan met het algemene beginsel van de welvaart der bevolking, de bevordering der ekonomische evolutie en de vervanging van baatzuchtig beheer en kapitalistische exploitatie door ‘een staatkunde van zedelijke verantwoordelijkheid’. Als politieke rechten eist het program: bestuursdecentralisatie onder handhaving van de ‘inlandsche bestuursorganismen’; een ‘adviserende Commissie voor onze Staten Generaal’ ter voorbereiding van de onttrekking van het begrotingsrecht voor de koloniën aan het Nederlandse parlement; als voornaamste verdere eisen worden genoemd: vrijheid van vereniging en vergadering, van woord en geschrift; snel recht; kosteloos onderwijs praktisch gericht op landbouw en ambacht; middelbaar en hoger technisch onderwijs vooral in dienst van de bevolkings-landbouw, -handel en -industrie; betere arbeidskontrakten en ongevallenverzekering; verbetering van de sociale positie der Indo-Europeanen; gouvernements-exploitatie van de bossen, mijnen en spoorwegen; sterk progressieve belastingen op mijnwinsten; kosteloze medische zorg voor behoeftigen; steun, vooral aan de medische zending; verlaging van de hoge ambtenarensalarissen; afschaffing van alle onvrije arbeid; vermindering van de belastingdruk voor de bevolking; progressieve inkomstenbelasting, vooral voor ‘uitwonende eigenaren van mijnbouw-, landbouw- en transport-ondernemingen’; rechtvaardige financiële afrekening tussen Nederland en Indië (ongedaan maken van de ‘ereschuld’), en scheiding der financiën; géén imperialisme; opvoeding tot zelfbestuur door een wijze en onbaatzuchtige voogdij.
Het was een verzameling van een groot deel der hervormingsverlangens van de ethici in de koloniale politiek, behalve dan waarschijnlijk wat de term imperialisme en de sterk progressieve belastingen betreft. Van Deventer schijnt te hebben gezegdGa naar eind32 dat hij praktisch het gehele | |||||||||||||
[pagina 694]
| |||||||||||||
program van Van Kol kon onderschrijven. Deze laatste had niet gepoogd om het nog enigszins aan te passen aan de Parijse resolutie. Niemand schijnt dit overigens op het Utrechtse kongres te hebben opgemerkt. Aan de andere kant wilde men het programontwerp niet zonder meer aanvaarden, terwijl Van Kol het verstandiger vond de kwestie niet te forceren. De afdeling Kampen beval nadere studie van het onderwerp aan, en de afdeling Breda, waar Van Kol lid van was, kwam met het voorstel een kommissie hierover rapport te laten uitbrengen op het volgend kongres. Van Kol zelf lichtte deze laatste motie toe: ‘hij was met eenigen angst naar het Congres gegaan’; hij had in de Kamer ‘zooveel koelheid, geringschatting en minachting gezien, als hij zijn aanklachten inbracht. Zelfs de minister lachte als spreker van de gruwelijkste wreedheden verhaalde’. Dit wekte luid applaus op. Maar op dit kongres, ging hij voort ‘had hij met dankbaarheid gezien, dat er voor den kreet om recht en menscheiijkheid, voor Indië geuit, weerklank is in de proletariërsklasse’. Hij achtte het ‘minder democratisch (...) na te weinig studie, reeds nu het program aan het congres voor te leggen’. Een kommissie van vijf zou een herzien program aan een volgend kongres moeten voorleggen. Van Kol besloot met de plechtige uitspraak: ‘Dan zou voor het eerst op het congres van een politieke partij in Nederland een vaan zijn geplant voor de Indische bevolking. De kreet zou weerklank vinden over de zeeën onder de millioenen inboorlingen onzer koloniën’, wat werd beloond met ‘daverend, langdurig applaus’. De voorzitter veranderde het voorstel in die zin ‘dat het nieuwe program niet op het, maar op een volgend congres’ behandeld zou worden en kreeg machtiging voor het partijbestuur om de kommissie in overleg met Van Kol te benoemenGa naar eind33.
Men bleek geen haast te hebben. Het zou negenentwintig jaar duren alvorens een officieel koloniaal program te Utrecht zou worden aangenomen in 1930. Maar er werd toch wel wat gedaan. Het verkiezingsprogram dat op het verkiezings-kongres, de dag na het zevende kongres (8-4-1901), werd aangenomen bevatte een koloniale paragraaf: een beknopte selektie uit het ontwerp zonder de meer politieke eisenGa naar eind34. Dan wordt het op de kongressen weer stil op dit punt. Het achtste kongres te Groningen in 1902 zwijgt geheel over de koloniënGa naar eind35. En op het negende te Enschede in 1903 is er alleen indirekt even sprake van. Troelstra moest | |||||||||||||
[pagina 695]
| |||||||||||||
daar kritiek uitoefenen op Van Kol, die zonder de Kamerclub te raadplegen naar ‘de West’ was vertrokken (tijdens de spoorwegstaking). Hij verdedigde Van Kol wel tegen de beschuldigingen van lafheid, maar achtte het een burgerlijke opvatting ‘de koloniale politiek te stellen boven den klassestrijd’Ga naar eind36. Van Kol prefereerde inderdaad de koloniale politiek. | |||||||||||||
aan de vooravond van ‘Amsterdam’Eerst in het aangezicht van het komende internationale kongres van 1904 te Amsterdam waar de koloniale kwestie op de agenda stond, kreeg een koloniale kommissie de taak een koloniale resolutie en een rapport op te stellen voor het zesde kongres der Tweede Internationale. Het is niet helemaal duidelijk of dit nu nog steeds de bewuste koloniale kommissie van het kongres van 1901 was, die toen inderdaad schijnt te zijn benoemd. Troelstra althans noemde haar heel even op het kongres van 1902. Veel gedaan heeft deze kommissie voorzover zij gefunktioneerd heeft, in elk geval tot eind 1903 nietGa naar eind37. Begin januari 1904 waren lid van de kommissie: natuurlijk Van Kol; Troelstra, die na een halve zitting zich niet meer liet zien; P.L. Tak; J.F. Ankersmit; Van Goch en F. van der Goes. Aangezien de laatste verstek liet gaan, werd uit zijn kring Pieter WiedijkGa naar eind38 benoemd, in de hoedanigheid van marxistisch theoreticus, mede om hulp te bieden bij de netelige algemene diskussies, waarin de kommissie verstrikt scheen te zijn geraakt.
Van Kol had een ontwerp-program opgesteld met een lange introduktie, waarvan wij de belangrijkste punten noemen: Het imperialisme heeft slechts nadelen voor de Europese arbeiders die zich zullen moeten verdedigen tegen de belachelijk lage lonen van de Afrikaanse en Aziatische arbeiders die op de Westerse arbeidsmarkt zullen worden geworpen. Het is onze plicht om de rijping van die kinderen te bevorderen. De huidige koloniale (regerings)politiek bevoorrecht slechts kleine groepen handelaren, hoge ambtenaren en financiers, en levert weinig op voor gezonde handel en industrie. De middenklassen zullen er de lasten van moeten dragen, en zij vertraagt, zij het ook slechts voor korte tijd, de bevrijding van de arbeidersklasse. Ook in een socialistische maatschappij is koloniale politiek onontkoombaar. | |||||||||||||
[pagina 696]
| |||||||||||||
Bij overbevolking in het Westen, kunnen wij de halve aarde niet overlaten aan kinderlijke volken die zoveel enorme schatten onaangeroerd laten. In de overgangsperiode zal de socialistische maatschappij zich moeten verdedigen tegen de meer achterlijke produktievormen. Maar er zal dan natuurlijk sprake zijn van een menselijke, beschavende koloniale politiek zonder geweld, gericht op een algemene menselijke wereldsamenleving, een federatie van volkeren. Het imperialisme is ondanks nadelen het begin van een universele organisatie der produktie, een bewijs van internationale vooruitgang, de natie wordt zo tot inter-natie. Wij sociaal-demokraten zijn tegenstanders van elke gewelddadige expansie. Zelfs als men om onze heerschappij zou vragen moeten we overwegen of we al de voor een eerlijke koloniale politiek nodige offers mogen brengen. De reeds gevestigde kolonies kunnen niet aan hun lot worden overgelaten, aan de willekeur en barbarij van hun vorsten en aan de exploitatie van de kapitalisten voor wie wij de deur openden. In welke mate een land zijn koloniën moet houden moet geval voor geval worden bezien. Wat de verhouding tussen Holland en Indië betreft, bestaat de morele plicht een deel der koloniën te houden, Java in het bijzonder. Daar staan wij als nederige zondaars met een zware schuld en een last die onze zwakke krachten te boven gaat. Daarom is het nodig een deel van de koloniën te verkopen aan sterkere machten. Deze laatste gedachte was het centrale punt van de ontwerpresolutie.
Op verzoek van de koloniale kommissie formuleerde Wiedijk als theoreticus zijn kritiek in een soort kontra-dokument. Hierin stelde hij voor een deel van de buitensporigheden in Van Kol's dokument, over het imperialisme als ‘een princiep van orde en organisatie’, over het eventuele ‘vragen’ van een volk ‘om onze heerschappij’ en dergelijke te schrappen. Scherp viel hij het duistere dooreenmengen van de verschillende ‘wij's’ aan, die soms sloegen op het proletariaat, of de sociaal-demokratie en soms op de bourgeoisie, of op alle tegelijk. Slechts bij enkele punten gaf Van Kol toe aan deze kritiek, terwijl hij, als koncessie aan Wiedijk's protest tegen de zondaarsrol van de sociaal-demokratie, dit ‘wij’ verving door ‘de sociaal-demokraten in 't Parlement en de Nederlandsche Regeering’, waar immers ‘Wij, Nederlandsch | |||||||||||||
[pagina 697]
| |||||||||||||
Volk (...) een deel der voordeelen van de uitbuiting der koloniën (...) genoten’. Wiedijk verwierp de gedachte van verkoop der koloniën, wat zijns inziens alleen zou leiden tot een drastischer kapitalistische exploitatie. Volgens hem bestond er geen enkele garantie dat het onder een andere heerschappij beter zou gaan dan onder het zwakke nederlandse bewind (in de Buitengewesten - FT), waarbij nog kwam dat zo'n koop tot een internationaal konflikt zou leiden. Hij verweet Van Kol dit avontuurlijke verkoop-plan in het parlement te hebben voorgesteld zonder de Socialistische Internationale te raadplegen. In het kontra-rapport en in de diskussie ontwikkelde Wiedijk zijn eigen positie: een socialistische koloniale politiek hoefde niet te verschillen van de sociaal-demokratische taktiek in Europa; handhaving van de politieke principes verbonden met een konkrete gedifferentieerde beoordeling van elke kapitalistische maatregel naar zijn nut of nadeel voor het proletariaat; maatstaf was daarbij de vraag hoe een voorgestelde maatregel de verwerkelijking van de socialistische produktie zou beïnvloeden en daarmee dus de klassestrijd bevorderen en niet alleen in hoeverre zij direkt tot voordeel of nadeel van de bevolking zou zijn. De andere leden van de kommissie twijfelden er aan of er wel een klassestrijd of zelfs een proletariaat in de koloniën bestond; maar Wiedijk hield vol dat wat nog niet was eens komen kon. Men moest zich zijns inziens eerst afvragen met wat voor kapitalisme men te doen had. Kommercieel kapitalisme kwam historisch de ekonomische ontwikkeling van de koloniën niet ten goede, verslechterde integendeel de toestand der koloniale producenten. Als staat en als privee onderneming bevorderde dit kapitalisme alleen een extensieve ontwikkeling van de landbouw, aangepast aan de Europese markt, waarbij alle ontwikkeling plaats vindt binnen feodale produktieverhoudingen. Deze dubbele - feodale en kommercieel-kapitalistische - exploitatie ging gepaard met roofbouw van grond en arbeid. Onder deze omstandigheden waren sociale ontwikkeling der producten en verzet in andere vormen dan nutteloze opstanden, uitgesloten. Zover Wiedijk.
Aangezien de andere leden der kommissie het ook niet met de verkoopstelling eens waren, trok Van Kol zijn ontwerp-resolutie en daarmee zijn hele rapport terug. Men moest weer van voren af aan beginnen. | |||||||||||||
[pagina 698]
| |||||||||||||
Wiedijk pleitte voor het vrij maken van de weg voor het industriële kapitalisme, aangezien dit op de lange duur de beste voorwaarden in zich borg voor de ontwikkeling van een klassebewust proletariaat, met als voorbeeld Japan voor ogen. Aangezien de kommissie een dergelijke ontwikkeling voor Indië niet mogelijk achtte, werkte Wiedijk - op instigatie van Troelstra die het met de hoofdlijnen van het kontrarapport eens scheen te zijn - zijn gedachten over dit onderwerp uit in een nieuw dokument. Hij betoogde daarin dat de koloniale ekonomische ontwikkeling zich moest aanpassen aan de behoeften van het industriële kapitalisme in de kolonie; het koloniale kommerciële kapitalisme hield zo zeer overal de ontwikkeling tegen dat het verlies van koloniën een zegen bleek, met name voor Spanje; het was de roeping der sociaal-demokratie tenminste de industriëel kapitalistische ontwikkeling in de koloniën niet te hinderen, en zij moest daar de rol spelen die zij vervulde in half-feodale milieus als Duitsland en Oostenrijk, waar zij soms de eisen van de zwakke bourgeoisie steunde of deze zelfs formuleerde tegenover de sterkere macht van de feodale klassen; in de koloniën kon zij proberen de ontplooiing van het inheemse industriële privee kapitaal te bevorderen. Aan de andere kant moest de sociaal-demokratie het liberale principe van ‘vrije arbeid’ in die zin aan de koloniale situatie aanpassen dat de feodale vormen die voor de industriële ontwikkeling niet schadelijk waren niet werden aangetast, en dat voldaan werd aan de eisen van ‘sociale politiek’: vrijheid van vereniging en vergadering, bevordering van onderwijs enz.; het doel van de steun aan industriële ontwikkeling was immers de vorming van een sterk klassebewust proletariaat.
De hoofdlijnen van Wiedijk's resolutie waren: de ontwikkeling van de internationale kapitalistische konkurrentie drijft naar het zoeken van nieuwe markten en nieuwe investeringsmogelijkheden voor overtollig kapitaal; de macht van het klassebewuste proletariaat is onvoldoende om te verhinderen dat de ekonomische ontwikkeling der koloniën in kapitalistische vorm in plaats van socialistische zal plaats vinden. De sociaal-demokratie moet de sociale ontwikkeling van de koloniale arbeiders tegenover de overmacht van het grote kapitaal, dat poogt die nieuwe goedkope arbeid te gebruiken tegen de arbeidersbeweging van de oude kapitalistische landen, bevorderen; de overheersing van het | |||||||||||||
[pagina 699]
| |||||||||||||
kommerciële kapitalisme is buitengewoon nadelig voor de ontwikkeling van een klassebewust proletariaat, waar het de feodale produktieverhoudingen handhaaft als masker voor een snelle uitputting van arbeid en grond, zonder de voorwaarden te scheppen voor het ontwaken van het proletarisch bewustzijn via de algemene ontwikkeling der industrie; de sociaal-demokratie moet uit alle macht vechten tegen de imperialistische ‘taktiek’ die, verbonden met militarisme en protektionisme, de druk op elk nationaal proletariaat vergroot en de klassesolidariteit door chauvinisme tracht te verzwakken.
Wiedijk kreeg geen steun. Van Kol geloofde in feite in industriëel kapitalisme als doel op zichzelf. De gedachte van de koloniale klassestrijd stond hem tegen. De enige oplossing was voor hem een langdurige pedagogische voogdij. Allen aanvaardden het industriële kapitalisme. De vraag was welke vorm het moest hebben. Van Kol gaf de voorkeur aan staats-industrieën en staats-landbouwbedrijven. Wiedijk stelde daar in een nieuw dokument tegenover dat, behalve bij transport en mijnbouw, bij staatsexploitatie, met zijn centraal bestuur in Europa, het gevaar van slecht beheer en korruptie bestond, en voorts - wat het ergste is - dat staatsexploitatie de ongunstigste vorm van kapitalisme was voor de vorming van een onafhankelijke bewuste arbeiderspartij. Teneinde een oplossing te vinden vroeg de kommissie advies aan H. Cunow, bekend om zijn grote volkenkundige kennis. Van Kol stelde daartoe een aantal vragen op die een nogal tendentieus karakter droegen. Zo luidde vraag 5: ‘Ist bei jeder Rasse (z. B. Feuerlander etc.) das Entstehen von ein selbstbewuster Proletariat zu erwarten? und darf man daher die Verelendung in die Hand wirken?’ Cunow's antwoord was kort samengevat: slechts door het kapitalisme kunnen de inboorlingen tot beschaving komen, maar men moet de kracht tot verzet tegen de degenererende invloed van het kapitalisme sterken, wellicht ook door het behoud van gemeenschappelijk grondbezit en door koöperaties; garanties zijn verder nodig tegen de mogelijkheid dat staatsbedrijven pure uitbuitingsdoeleinden dienen. Dit gaf niet voldoende uitsluitsel. Tenslotte stelde Van Kol een nieuwe, kompromis-resolutieGa naar eind39 op met als uitgangspunt drie redenen tot | |||||||||||||
[pagina 700]
| |||||||||||||
sociaal-demokratisch verzet tegen de kapitalistische koloniale politiek: 1 koloniën, ekonomisch en politiek afhankelijk van het moederland, kunnen niet aan zichzelf worden overgelaten (een puur Van Kolliaans idee) 2 op zoek naar nieuwe markten en investeringsmogelijkheden, komt het kapitalisme tot veroveringen en roof, en zo tot stijgende militaristische uitgaven, protektionisme en chauvinisme, wat de bevrijding van het proletariaat vertraagt en zijn lasten vergroot - een kapitalisme dat meedogenloos bestreden moet worden (een verzwakte versie van het laatste punt van Wiedijk's resolutie) 3 ook een socialistisch regiem kan niet buiten koloniën, zolang men de onmisbare grondstoffen niet via markt-ruil van goederen kan verkrijgen (Van Kol zèlf). In de tweede plaats ontwikkelde de resolutie een aantal principes voor de sociaal-demokratie: aangezien het kapitalisme een noodzakelijke fase vormt, is kapitalistische industrie mogelijk, en moeten kommunale of feodale bezitsvormen zo nodig worden opgeofferd. Tegelijk moet de Europese sociaaldemokratie zich te meer tegen de verderfelijke invloed van de kapitalistische ontwikkeling op het koloniale proletariaat verzetten, voor zover dit voorlopig nog niet in staat is dit zelf te doen. Naast partikuliere bedrijven zullen staatsondernemingen nuttig zijn zowel om de toestand van de arbeiders te verbeteren als ter verhindering van het wegvloeien van de meerwaarde en de verarming (Van Kol verzwakt); en dit zowel ter bevordering van de kapitalistische ontwikkeling als voor de opheffing van het sociale peil van de inlandse arbeiders. Het is de plicht van de sociaal-demokratie de organisatie van het moderne proletariaat, daar waar het opkomt, te bevorderen, het te sterken in de strijd tegen het kapitalisme, en door de verhoging van de lonen (in de koloniën) voor de oude kapitalistische landen het gevaar van moordende konkurrentie door goedkope arbeid van de kant van die primitieve volken, af te wenden (Van Kol en Wiedijk min of meer tesamen). Opvoeding tot demokratisch zelfbestuur is het hoogste doel. De socialistische partijen moeten deze beginselen in een koloniaal program uitwerken.
Volgens Wiedijk deed Van Kol meer koncessies dan hij eigenlijk wel goed kon keuren. Dat is mogelijk. De resolutie droeg echter nog zo zeer het stempel van Van Kol zelf dat het niet helemaal te begrijpen is waarom | |||||||||||||
[pagina 701]
| |||||||||||||
Wiedijk hierover betrekkelijk tevreden was. Hij stelde zelf vast: ‘Gorter (...) betoonde zich weinig gesticht door de kompromissen waartoe de kritikus zich had geleend’Ga naar eind40. Voor we overgaan tot het Amsterdamse kongres van de Internationale, waar deze resolutie al in de kommissiefase zou worden verworpen, moeten we eerst nog stil staan bij het tiende kongres der SDAP te Dordrecht in maart 1904Ga naar eind41. Daar moest Van Kol zich verdedigen wegens het aangevochten voorstel tot verkoop van een deel der buitengewesten in de Tweede Kamer op 20 november 1903. Hij had dit al schriftelijk gedaan in een artikel in De Nieuwe TijdGa naar eind42, in welk blad hij hierin werd ondersteund door R. Mauve, met verwijzing naar negentiende eeuwse precedentenGa naar eind43. Het mag hier misschien wel vermeld worden dat de verkoop-idee van Van Kol bij nader onderzoek minder eigenaardig Van Kolliaans blijkt te zijn dan zij op het eerste gezicht leek. De Duitse socialistische fraktie bleek een dergelijke suggestie ook al vóór 1907 in de Rijksdag naar voren te hebben gebracht. Op 15-10-1907 schreef Bebel aan Kautsky naar aanleiding van de lektuur van de drukproeven van Kautsky's brochure Sozialismus und Kolonialpolitik: ‘Da sowohl Ledebour wie ich vor Jahr und Tag den Verkauf unserer Kolonien im Reichstag angeraten haben und ausser uns niemand von der Partei, träfe der Satz (een kritiek van Kautsky op Van Kol's verkoop idee - FT) uns speziell. Ich gebe aber die prinzipielle Richtigkeit Deiner Auffassung zu, ein Verkauf z. B. an England - und der käme nur in Frage -, wäre aber für die Eingeborenen ein Fortschritt in ihre Lage gewesen. Streiche also den Satz bzw. ändere ihn in einer Weise, die keinen Angriff gegen uns möglich macht...’Ga naar eind44
Voor het kongres te Amsterdam moest Van Kol allereerst verantwoording afleggen voor het feit dat hij de partij niet eerst had geraadpleegd. Na met applaus te zijn begroet legde hij uit dat hij niet langer had kunnen wachten: voor het eerst in driehonderd jaar had de regering geld ter beschikking van de koloniën gesteld. Tot nog toe was de koloniale politiek van de socialistische partijen louter negatief geweest. Nu moest het internationale kongres kleur bekennen. Dan zou men inzien dat koloniën zelfs onder het socialisme niet te vermijden zijn, omdat vele voedings- en geneesmiddelen alleen uit de tropen verkrijgbaar zijn. | |||||||||||||
[pagina 702]
| |||||||||||||
De Nederlandse koloniën zijn een feit en de inboorlingen moeten worden geholpen. Maar dat kan niet op voldoende wijze gebeuren, voordat de koloniën zijn ingekrompen. Dit is ook in het belang van de Nederlandse arbeiders wegens het permanente gevaar van internationale botsingen, en ook omdat hun sociale verheffing onmogelijk zou worden door de enorme kosten die nodig zijn voor de werkelijke ontwikkeling van het hele koloniale gebied. Wat de kamerfraktie voorstelde was konsekwent anti-imperialisme, geen verkoop van volkeren. Een referendum is in zo'n weinig ontwikkeld land onmogelijk. Als wij ons zouden terugtrekken wordt de bevolking overgeleverd aan barbarij en anarchie en worden de eilanden door andere machten bezet. Daarom kan alleen getracht worden het bewuste deel der buitengewesten af te staan ‘aan sterker, bekwamer handen dan wij’. Wellicht zullen de broederpartijen weinig neiging hebben om koloniën te kopen. Maar tegen de koop van de Carolinen (eilandengroep in de Pacific) was er van Liebknecht en Bebel geen principieel verzet.
Het applaus dat Van Kol ten deel viel demonstreerde niet zo zeer de populariteit van de verkoop-idee als wel de populariteit van Van Kol, in wien men nog steeds een groot vertrouwen had als kampioen van de koloniale volken. Van Kol werd door Troelstra verdedigd, voornamelijk met het argument dat de kamerfraktie een zekere vrijheid van handelen nodig had, dat men snel moest reageren en ook dat nog nooit een voorstel zo zeer de verbittering van de hele bourgeoisie had teweeggebracht. Troelstra besloot de diskussie over het verkoopvoorstel met de volgende woorden: ‘De Kamerfractie wil niets liever dan bij haar actie bouwen op kongreswerk. Maar nog heeft de partij ten opzichte van de koloniale politiek noodgedrongen aan de fractie carte blanche gegeven. Hoe langer de partij aan de parlementaire actie deelneemt, hoe minder die noodzakelijkheid zal bestaan’. Niets was verder van de waarheid verwijderd dan deze laatste opmerking. De kloof tussen de massa der leden en de kongressen enerzijds en de opkomende partijburokratie en de daarmee verbonden kamerfrakties zou alleen maar groter worden. En het ging Troelstra juist om de verdediging van de burokratie, en niet om die van de verkoop-idee, waartegen hij | |||||||||||||
[pagina 703]
| |||||||||||||
zich tegenover Wiedijk in het verband van de koloniale kommissie betrekkelijk kort tevoren vrij negatief had uitgesprokenGa naar eind45. Het is merkwaardig dat de marxistische linkervleugel tegen het verkoopvoorstel geen principiële kritiek naar voren bracht, evenmin als zij op de kongressen Van Kol's koloniale politiek in het algemeen had aangevallen. Vermoedelijk was dit niet zozeer omdat men er geen bezwaren tegen had als wel omdat men zelf geen koloniale kennis had en te veel opging in de grote en minder grote kwesties van de binnenlandse en Europese politiek der sociaal-demokratie. | |||||||||||||
‘Amsterdam’De dag voor de opening van het Amsterdamse kongres op 14 augustus bediskussieerde de Nederlandse delegatie de resolutie van de koloniale kommissieGa naar eind46. Wibaut had daar kritiek op de gedachte dat koloniën noodzakelijk zouden zijn onder het socialisme. Mendels voerde bezwaren aan tegen de idee van het kapitalisme als onvermijdelijke fase voor de koloniën op weg naar het socialisme. Het was zijns inziens met een socialistisch overwinning in de oude wereld niet onmogelijk de andere werelddelen de ellende van het kapitalisme te besparen en deze tegelijkertijd deel te laten hebben aan de technische voordelen van het kapitalisme. Gorter en Pijnappel waren het eens met Mendels, waarbij de laatste stelde dat dit in overeenstemming was met Marx: een verlaat links offensiefjeGa naar eind47. Van Kol haalde daartegenover Cunow aan en Schaper, in verschillende politieke opzichten dicht bij Van Kol, wenste uit te maken wat in het kapitalisme het slechte en wat het goede is voor de koloniën. De vakbondsman Oudegeest ondersteunde Van Kol door te vragen of men de Dajaks dadelijk tot socialisten wilde maken. Over het punt van de kapitalistische overgangsfase staakten de stemmen. Op voorstel van Troelstra werd in de Nederlandse koloniale sektie voor de internationale resolutie een voorstander van elke zienswijze benoemd: Van Kol en Mendels. We weten niet of Mendels nog een aandeel heeft gehad in de diskussie en de verwerping van het Nederlandse ontwerp in de internationale koloniale kommissie. Hoe dan ook, Van Kol bleef voorlopig voor de Internationale dè maker van de koloniale politiek der Nederlandse sociaal-demokratie. Ter ondersteuning van het Nederlandse | |||||||||||||
[pagina 704]
| |||||||||||||
ontwerp had hij weer een lang rapport geschrevenGa naar eind48, waarin hij onder de druk der kritiek aan zijn eigen gedachtengang een nieuwe wending gaf: het belang van het bezit van koloniën was niet beslissend voor de omvang van de handel en de export van kapitaal, aangezien de industriële kracht van het moederland de meest belangrijke faktor is; misschien waren koloniën voorbijgaande verschijnselen in de geschiedenis; de bourgeoisie vergat dat in de meeste gevallen de zelfde voordelen kunnen worden verkregen zonder de bezetting van koloniën. Met alle koncessies die hierin opgesloten lagen is het toch niet helemaal goed te begrijpen waarom Wiedijk dit rapport ver vond uitrijzen boven het koloniale dokument dat Hyndman voor de Internationale had geschrevenGa naar eind49. De internationale koloniale kommissie was in elk geval niet onder de indruk. Zij stelde een nieuwe resolutie op, een kompromis, ondertekend door De Brouckère, Van Kol en BrackeGa naar eind50. In de - hier sterk verkort weergegeven - zes geformuleerde punten waren alle kontroversiële zaken weggelaten:
De hervormingseisen konden Van Kol niet warm doen lopen voor deze resolutie, die verder nog voornamelijk de algemene anti-imperialistische traditie van de Parijse resolutie ademde. Als rapporteur van de internationale koloniale kommissie pleitte hij meer voor zijn eigen ideeën dan dat hij de kompromis-resolutie introduceerde. Waarschijnlijk geïrriteerd door het verzet tegen zijn streven om de Internationale te bekeren tot een volledige hervormingspolitiek uitgaande van de status quo, liet hij | |||||||||||||
[pagina 705]
| |||||||||||||
zich nogal gaan: ‘Onze ideeën over koloniale politiek waren tot nog toe negatief’. ‘Koloniën bestaan’. ‘De tendens tot kolonisatie is algemeen. Het ogenblik komt dat Europa niet buiten koloniën kan. Als Chamberlain's plan slaagt, als het Britse imperium wordt omringd met een tolmuur, dan zullen we geen markten meer vinden voor onze produkten. De krisis zal uitbreken, de werkloosheid zal opkomen. Dat zal wellicht de sociale revolutie worden. Zo zal de koloniale kwestie belangrijker worden dan de sociale kwestie zelf’. ‘Moeten wij de inlanders laten exploiteren? Moeten wij hun eigen instellingen in stand houden? Kunnen wij de vooruitgang van het kapitalisme verhinderen? Ik stel slechts de vragen’. Dan pleitte Van Kol er nog voor de internationale politiek onder parlementaire kontrole te brengen, om zijn inleiding tot de resolutie af te sluiten met de kreet ‘de koloniale politiek zal uiteindelijk de wereld beheersen’. Na een lang applaus las hij de resolutie voor, om te eindigen met de verklaring dat er in de socialistische staat ook koloniën zullen zijn, maar dat de socialistische partij de uitbuiting en marteling der inheemse volken zal verhinderen. Nadat Uhri, vertegenwoordiger van de Parti Ouvrier de France, zijn reserves tot uitdrukking had gebracht ten aanzien van het kommentaar van Van Kol, die vreedzame koloniale expansie wilde, stemde men unaniem voor de resolutie en werd het besluit genomen een koloniaal bureau in te stellen. Ondanks dit laatste nieuwe initiatief, had men nog niet veel belangstelling voor de koloniale kwestie. Ideeën van Van Kol die drie jaar later in Stuttgart felle reakties zouden gaande maken veroorzaakten nu nog maar een kleine rimpeling. | |||||||||||||
de SDAP na AmsterdamDe Amsterdamse resolutie vond even weinig weerklank in de SDAP als de Parijse van 1900. De volgende kongressen van 1905 en 1906 roeren het koloniale vraagstuk niet aanGa naar eind51. Het Haarlemse kongres van 1907 doet dat alleen indirektGa naar eind52. De politieke spanningen in de partij waren inmiddels sterk toegenomen. De uiterste linkervleugel zou later in dat jaar overgaan tot een eigen strijdorgaan, De Tribune. In Haarlem viel zij bij monde van Gorter de illusies van de partijleiding omtrent de kleine | |||||||||||||
[pagina 706]
| |||||||||||||
burgerij en de boeren aan. Terloops merkte Gorter daarbij op dat Holland op de koloniën dreef, waarbij ook een groot deel van de kleine burgerij belang had, bijvoorbeeld handelaren in koloniale artikelen. Daarop interrumpeerde Van Kol: ‘de belangen van de koloniën voor Nederland’ werden zijns inziens ‘ontzaglijk overschat’. Gorter beaamde dat, maar hield vol dat jaarlijks honderden miljoenen uit Indië werden gehaald, en dat de uitbreiding van het transportwezen, de katoenindustrie en de ververijen en ook de handel aan Indië vastzaten, wat door een groot deel van de burgerij werd meegenomen. ‘Als de radikalen aan de macht zijn’, sprak Gorter, ‘dan moeten zij met de stroom van het kapitalisme mee (...) Zij moeten imperialistisch zijn. Kijkt maar eens naar Frankrijk’. In zijn repliek wenste Troelstra niet in te gaan op de kapitalistische oriëntatie van de kleine bourgeoisie en ontkende hij dat de partijleiding in koloniale zaken bij deze klasse in het gevlij gekomen was. ‘Heeft Van Kol kunnen zeggen: gelukkig, ik krijg steun en hulp?’, stelde Troelstra retorisch, om daarop te antwoorden: ‘Neen, de strijd is het felst geweest tusschen Van Kol en Van Deventer’. Zoals te verwachten was slaagde Troelstra er in deze aanval van links met grote overmacht af te slaan en Gorter cum suis te isoleren. Hij realiseerde zich waarschijnlijk niet dat hij met de ondersteuning van Van Kol's ethische koloniale politiek juist dichter bij de koloniale ethici en andere radikaal-burgerlijke tendenties terecht kwam. Ook de linkerzijde vertoonde geen klaar inzicht. Mede doordat men nog niet aan koloniale belangstelling was toegekomen, was men zich daar nog niet bewust van de kloof die er ook in de koloniale kwestie tussen haar en Van Kol bestond. De algemene internationale en koloniale faktoren welke in deze tijd in verschillende partijen van de Internationale grotere belangstelling voor en diskussie over de koloniale kwestie hadden gaande gemaakt, die kulmineerden in het grote debat van Stuttgart, hadden in Nederland nog niet gewerkt; dat zou pas komen met het ontstaan van het Indonesisch nationalisme. Zo was Stuttgart tot op zekere hoogte een openbaring voor ‘links’ in de Nederlandse SDAP. Want op het internationale kongres te Stuttgart in 1907 kon Van Kol - nog teruggedrongen te Amsterdam in 1904 door de oude antikapitalistische tradities die op koloniaal-politiek gebied nog niet ernstig waren aangevochten door het gebrek aan belangstelling - op het ogenblik dat een ontwakende | |||||||||||||
[pagina 707]
| |||||||||||||
internationale rechtervleugel zich meer bewust was geworden van zijn eigen ideeën en kracht en deze tradities direkt durfde aan te vallen, zich volledig uitspreken, dit keer in de nieuwe rol van woordvoerder van die internationale rechtervleugelGa naar eind53. | |||||||||||||
StuttgartIn zijn koloniale rapport voor het zevende kongres van de Tweede InternationaleGa naar eind54, bevestigde Van Kol zijn gedeeltelijke wending van 1904: koloniën zijn niet onmisbaar en Holland zou er beter aan toe zijn zonder koloniën. De daarvoor aangevoerde argumenten waren onder andere: koloniale handel vormt maar een klein percentage van de wereldhandel; de Nederlandse industriële groei wordt niet bevorderd door het koloniale bezit; koloniale investering onttrekt kapitaal aan de nationale ekonomie; ten hoogste 30 000 arbeiders hebben werk dat in verband staat met de koloniën; de strijd om de kommerciële heerschappij zal worden gewonnen door het meest geïndustrialiseerde land; koloniën zijn alleen een kapitalistisch belang.
Op zich zelf waren dit punten die voor de hele Internationale de moeite van de diskussie waard waren. Maar dit centrale thema van Van Kol's rapport - het punt waarmee ook de ontwerpresolutie van de meerderheid der koloniale kommissie van de konferentie opende - werd overschaduwd door een oudere overtuiging die Van Kol dierbaar was: dat niet iedere koloniale politiek moest worden verworpen, aangezien deze onder een socialistisch regiem een beschavende faktor kon zijn, wat bij implikatie eigenlijk beduidde dat niet alleen een toekomstige socialistische regeringspolitiek (ten aanzien van koloniën) voorstelbaar is, maar ook dat kapitalistische koloniale politiek niet als zodanig moet worden verworpen, aangezien deze voor hervorming vatbaar is. Deze gedachte werd bevestigd door een nieuw voorstel, vervat in de slotparagraaf van de meerderheidsresolutie: dat de socialistisch parlementsleden de regeringen moesten vragen om een internationaal verdrag tot het scheppen van wetten ter bescherming van de inheemsenGa naar eind55. De tendens tot aanpassing aan de feitelijke koloniale politiek der mogendheden was niet nieuw, zoals we bij de ontwikkeling van Van Kol hebben kunnen zien. Nieuw was | |||||||||||||
[pagina 708]
| |||||||||||||
de ontplooiïng van de Duitse rechtervleugelGa naar eind56 die krachtige steun aan Van Kol kon geven; nieuw was, in het kader van een geleidelijk internationaal politiek differentiatieproces, de konsolidatie van een zeer brede rechtse tendens die zich nu ook op koloniaal gebied uitdrukte in een poging tot breuk met de anti-imperialistische tradities. Een zeer ernstige uitdaging aan ‘links’, die wel beantwoord zou worden en zou uitlopen op een linkse overwinning, maar dan een puur formele waar in feite een nederlaag achter schuil ging van ‘links’, dat een achterhoedegevecht leverde. De oppositie van Ledebour cum suis in de koloniale kommissie, en vooral van Kautsky in de plenaire zitting, irriteerde Van Kol zó zeer dat hij zich liet gaan; meegesleept door zijn ethische hervormingsdrift waarvoor nu ruimte scheen te zullen ontstaan, sloeg hij door in de polemiek tot en met pro-imperialistische uitspraken toe, die hem heel dicht bij David brachten, de exponent van de uiterste rechtervleugel der Duitse partij: Ledebour's plannen (dwz zijn verwerping van alle kolonialisme) zijn utopisch omdat hij niet weet of een toekomstige (socialistische) koloniale politiek wel altijd vreedzaam zal zijn. Het is zeer te betreuren als een zo grote natie als de Duitse in een hoekje zou zitten te pruilen en zich zou beperken tot pure negatie. Wil Ledebour de onmisbare grondstoffen onttrekken aan de huidige maatschappij? Wat wil Ledebour doen in het aangezicht van de overbevolking van Europa? Vandaag hoorden wij weer de oude fabels over koloniale gruwelen. Koloniale politiek kan ook demokratisch zijn. Als Europeanen naar de koloniën gaan met instrumenten en machines (dwz niet met machtsmiddelen - FT) zoals Kautsky had gesuggereerd, zouden we de hulpeloze slachtoffers van de inlanders worden. Daarom moeten we er heen gaan met de wapens in de handGa naar eind57. In hun bijdragen tot het debat, stonden Van Kol's medestanders Bernstein en David stil bij de kulturele zending van de Europese volken, als rechtvaardiging voor koloniale expansie, waarbij de eerste zelfs voor de beschaafde naties het recht opeiste om naties zonder kuituur te onderwerpenGa naar eind58.
Was dit alles het logisch eindpunt van Van Kol's koloniaal reformisme? Het is niet zo eenvoudig daar een klaar antwoord op te geven. Van Kol wenste de volken van de minder ontwikkelde wereld geleidelijk te verheffen tot het Europese beschavingspeil, via paternalistische koloniale | |||||||||||||
[pagina 709]
| |||||||||||||
heerschappij, waarbij de minder prettige kanten van de fase van koloniale expansie en kapitalistische ontwikkeling van de hele wereld moesten worden verzacht. Hij wenste in de bestaande koloniale verhoudingen direkt naar hervormingen te streven, zonder veel theoretische overwegingen over de toekomst. Druk uitoefenen tot hervorming vanuit het standpunt van een principiële verwerping van kolonialisme en als middel tot voorbereiding van de socialistische toekomst - zoals Kautsky voorstond en in Nederland Wiedijk - lag buiten zijn gezichtskring. Alleen vanuit deze grondgedachte van Van Kol kan men de wisselingen in zijn argumentatie volgen die even zovele middelen waren om het zelfde doel te propageren, al naar gelang de politieke situatie in de beweging. Men kan wellicht stellen dat Van Kol het ekonomisch belang van de koloniën benadrukte in een vroegere periode, toen er niet veel belangstelling was voor de koloniale kwestie, terwijl hij het tegenovergestelde argument gebruikte toen hij tastbare, uitgesproken oppositie ontmoette. Het is echter niet uitgesloten dat er van een bepaalde evolutie in zijn denken sprake is geweest. Hoe dan ook, deze twee tegenstrijdige gedachten bleven in 1907 naast elkaar bestaan. In de loop van zijn leven als koloniale specialist van de SDAP heeft Van Kol hogergenoemde extreme denkbeelden overigens nooit scherp in de praktijk proberen te brengen. Zijn verkoopvoorstel demonstreerde echter wel dat hij niet tegen koloniale expansie als zodanig gekant was. En wat koloniale oorlogen betreft hadden zijn kritische kapaciteiten ook hun grenzen. Bij zijn bezoek aan Atjeh in 1901 kreeg hij een zeer gunstige indruk van de ‘gepacificeerde’ gebieden waar een zekere kapitein H. Colijn voor hem een rondleiding had gearrangeerd. Hij was bij die gelegenheid zeer onder de indruk gekomen ook van Van Heutz, die hij zelfs tot op zekere hoogte kon bewonderen. De konklusie die Van Kol uit zijn Sumatraanse reis trok was dat de oorlog was afgelopen. De oorlog zou echter nog drie jaar durenGa naar eind59. Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat Van Kol later grote sympathie had voor de christelijk-ethische gouverneur-generaal Idenburg (1909-1916), wat hem ernstig parten speelde in 1913 toen hij als enige SDAP-er niet solidair was met E.F.E. Douwes Dekker en de andere twee uit Indonesië verbannen nationalistenGa naar eind60. In dat zelfde jaar schijnt Van Kol - volgens Troeistra althans - in een ‘intrigue’ van Schaper en Vliegen | |||||||||||||
[pagina 710]
| |||||||||||||
tegenover Troelstra's verwerping van deelname aan een koalitieregering, te zijn betrokken, mede geleid door illusies over een benoeming tot minister van koloniën, op grond van een brief van IdenburgGa naar eind61. Het Indonesisch nationalisme was voor Van Kol moeilijk te verwerken. Toen het sinds 1919 scheen dat hij het nieuwe perspektief van de toekomstige onafhankelijkheid van Indonesië eindelijk had aanvaard, werd dit weer grotendeels geneutraliseerd door een voorbehoud: in het tijdperk van de Volkenbond en van boven-nationale macht, is geen land in de wereld gerechtigd te rekenen op volledige onafhankelijkheidGa naar eind62; dus stond hij internationalisatie van de koloniën door Volkenbondsmandaten voorGa naar eind63. Dit was niet de officiële lijn van de SDAP, maar Van Kol was wel vaker daarvan afgeweken. Op het kongres van 1898 werd hij bijvoorbeeld op de vingers getikt door Troelstra, omdat hij bij het kamerdebat over de oorlogsbegroting de noodzaak van nationale verdediging had benadrukt en de officiële partij-eis van een volksleger alleen had verdedigd omdat zo een beter en groter leger kon worden verkregenGa naar eind64.
Al deze merkwaardige trekken in Van Kol's politieke loopbaan helpen hem te tekenen in zijn vrij unieke positie: niet zozeer een vertegenwoordiger van een uiterst rechtse stroming in de partij, geen militant in de gebruikelijke zin van het woord, buiten of binnen het partij-apparaat, maar een eenling, een hyper-individualistische persoonlijkheid die voor zich zelf de grootst mogelijke zo niet onbeperkte bewegingsvrijheid opeiste en niet bereid was om zich aan enige partijdiscipline te onderwerpen, iemand die in wezen zich bevond tussen de SDAP en de vrijzinnig demokraten in. Stuttgart leverde een opvallende demonstratie op van zijn individualistische neigingen, toen hij eerder nog de posities van de Duitse rechter vleugel dan de officiële lijn van zijn eigen partij propageerdeGa naar eind65. In 1930 zou die partij - na jarenlang vermeden te hebben een oordeel over Van Kol's koloniale politiek uit te spreken, ook ná de periode 1897-1909Ga naar eind66, waarin hij praktisch carte blanche had - in de toelichting op het in dat jaar aangenomen koloniaal program, min of meer openlijk met terugwerkende kracht zich distanciëren van Van Kol's vroegere politiek van aanvaarding van koloniale heerschappij, en daarbij het standpunt van Kautsky in 1907 overnemenGa naar eind67. | |||||||||||||
[pagina 711]
| |||||||||||||
nabeschouwingen over ‘Stuttgart’Kautsky en de andere kritici van Van Kol waren eigenlijk totaal onvoorbereid ten opzichte van het offensief van rechts. Zij kwamen niet veel verder dan het argument dat een antikolonialistische positie geen positief werk voor de inheemse bevolking uitsluit en dat Bernstein's these van de Europese superioriteit ongefundeerd wasGa naar eind68. Maar Stuttgart was wel een duidelijke aanmaning aan links om een alternatieve politiek te ontwikkelen, of althans een positie in te nemen op koloniaal gebied. In Nederland reageerden drie marxisten. Henriette Roland Holst die in de Nederlandse delegatie naar het internationale kongres had gezeten, bracht in haar verslag in De Nieuwe TijdGa naar eind69 het volgende naar voren: sinds het ogenblik dat de ‘tamelijk onschuldig lijkende’ eerste alinea van de meerderheidsresolutie tot de basis van de revisionistische groep Bernstein-David was geworden, die spekuleerde op een tegemoetkomende houding van de Duitse partij ten opzichte van koloniale en wereldpolitiek, verloor het geschil zijn akademisch karakter en ging het konkreet om: de houding van de Duitse sociaal-demokratie tegenover de koloniale politiek der Duitse regering, samenhangend met haar buitenlandse politiek, militairisme en marinisme. Ze had gelijk maar neutraliseerde dit inzicht praktisch door er aan toe te voegen: ‘de verwerping van de eerste alinea Van Kol (...) beteekent, dat de duitsche partij en de duitsche parlementaire fractie (...) voort zullen gaan de koloniale politiek der regeering en al wat daaraan annex is, even onverzoenlijk te bestrijden als zij tot dusver hebben gedaan’. In een noot moest haar ook nog van het hart dat het ‘voor een hollandsch sociaaldemokraat om zijn ooren niet te gelooven, en een verdrietig gehoor’ was, ‘die onversaagde jarenlange strijder tegen de imperialistische veroveringspolitiek daar in het volle kongres de noodzakelijkheid van gewapende expedities betoogend’. Van die laatste gevoelens had W. van Ravesteyn geen last, weinig verwachtingen als deze aanstaande Tribune-man van Van Kol had. Zijn artikel in Die Neue Zeit, ‘Die niederländische Sozialdemokratie’Ga naar eind70 droeg echter niet zoveel bij tot verdieping van de koloniale diskussie. Zijn voornaamste zorg was Van Kol's stelling te weerleggen dat de Nederlandse sociaal-demokratie koloniaal zoveel bereikt zou hebben. De parlementaire | |||||||||||||
[pagina 712]
| |||||||||||||
periode 1897-1907 overziend, gaf Van Ravesteyn toe dat de SDAP-fraktie onder leiding van Van Kol steeds met grote energie en kennis tegen het Nederlandse imperialisme had geprotesteerd; maar zijn konklusie was dat de resultaten van die arbeid te verwaarlozen waren. Uitgaande van de feiten en cijfers van Van Kol zelf kon Van Ravesteyn vaststellen dat vooral na de invoering van de liberale mijnwet van 1899 de Nederlandse kapitalistische klasse goede resultaten had bereikt, terwijl de bevolking armer werd; voorts dat deze kapitalistische expansie bloedige militaire expansie met zich bracht, en dat dus Van Kol's politiek - wat Parvus reeds treffend in de Vorwärts had opgemerkt - ‘völlig utopisch’ is, omdat hij in de eerste plaats reformistisch probeert te werken. Verder richtte Van Ravesteyn zijn aanval op Van Kol's idee van de industrialisering van Java en Sumatra, het doel van het verkoopvoorstel. Dit zou immers voor het Nederlandse proletariaat slechts een versterking van de voor hem schadelijke tendens in de koloniale politiek der bourgeoisie betekenen; de industriële ontwikkeling van Nederland werd toch al van de zeventiende eeuw af al door de koloniale expansie geschaad. Hoe illusionistisch Van Kol's aanpak van de industrialisering ook was, Van Ravesteyn besefte waarschijnlijk niet dat er in zijn kritiek impliciet een Europocentrisch, on-internationalistisch element lag opgesloten, dat eigenlijk niet helemaal harmonisch aansloot bij al datgene wat zijn politieke eisen met zich mee zouden kunnen brengen. Die eisen waren: weg met de koloniën, die schadelijk zijn voor de Nederlandse arbeidersklasse; bevordering van en steun aan alle pogingen die de bevolking van Indië in staat zullen stellen haar onafhankelijkheid te verwerven. | |||||||||||||
WiedijkDe enige poging van een Nederlandse marxist, zelfs de enige poging in de nederlandse socialistische beweging in de hele periode in kwestie om het koloniale probleem grondig en theoretisch te benaderen, was afkomstig van Wiedijk, in een artikel in De Nieuwe Tijd, ‘Over de “koloniale kwestie”’Ga naar eind71. Ondanks de zwakheden van dit stuk - met name een onderschatting van de draagwijdte der verschillen tussen links en rechts te Stuttgart, een | |||||||||||||
[pagina 713]
| |||||||||||||
overschatting van het revolutionaire potentieel van de Westerse arbeidersklasse, weer gekoppeld aan een onderschatting van de mogelijkheden van het niet-westerse proletariaat, en over het geheel genomen een nog onvoldoende sluitende theoretische samenhang, waardoor bijvoorbeeld elementen van latere met elkaar strijdige theorieën over het imperialisme van Lenin en Rosa Luxemburg naast elkaar voorkomen - gaat het hier toch om een bijzonder belangwekkend artikel, waarvan hier in een bijlage enkele fragmenten worden afgedrukt. Noodgedwongen volstaan we hier met een zeer beknopte samenvatting van de voornaamste themata:
De tegenstrijdigheid tussen de toenemende arbeidsproduktiviteit en de door de meerwaarde beperkt blijvende konsumptie, brengt het huidige kapitalisme tot uitbreiding van de konsumptiesfeer naar vóór-kapitalistische gebieden, zoals ook de konkurrentie en de drang tot handhaving of verhoging van de hoge winstvoet leidt tot kapitaal-export naar die gebieden. De hoge winstvoet hangt samen met de tendens tot monopolievorming en tot protektionisme. De nu onder leiding van het geldkapitaal samenwerkende banken en grote industrieën stellen de staat en daarmee ook leger en vloot geheel in hun dienst, waardoor koloniale expansie in wat voor vorm dan ook en zelfs zonder direkte koloniale winst, gewin oplevert. In het moderne kapitalisme treffen we zo een reeks onderling verbonden verschijnselen aan - militarisme, protektionisme, overmacht van het geldkapitaal, staatsleningen, versterking van de nationale tegenstellingen - die ook in het vroege kapitalisme voorkwamen, maar nu een reaktionaire, antisocialistische funktie hebben. De sociaal-demokratie verzet zich principieel tegen het koloniale kapitalisme en streeft tegelijkertijd - net als tegenover het ontwikkelde kapitalisme - naar hervormingen, die zodanig moeten zijn dat zij de opheffing van het kapitalisme bevorderen. Wat het argument betreft van het kapitalisme als noodzakelijk doorgangsstadium, moet wel de onvermijdelijkheid worden erkend van het kapitalistisch worden van de vóórkapitalistische landen, maar dit dan alleen als noodzakelijk kwaad en niet als een wenselijkheid voor een socialist. De sociaal-demokratie kan in haar strijd voor de koloniale | |||||||||||||
[pagina 714]
| |||||||||||||
volken nauwelijks hopen op veel sukses, maar zij kan de aard van het kapitalisme in het algemeen goed demonstreren aan de kapitalistische koloniale politiek. Bij de dubbele marxistische taktiek tegenover het kapitalisme, van revolutie en hervorming samen, moet voor de koloniale kwestie het aksent gelegd worden bij de principiële verwerping van het kapitalisme als zodanig, om, bij de verdere kapitalistische ontwikkeling van het betrokken gebied, later de hervormingspolitiek ook weer naar voren te laten komen. Om verspilling van krachten te voorkomen, moet echter aan de strijd van het eigen proletariaat in de kapitalistische landen, waar het zwaartepunt ligt, prioriteit worden gegeven. Bij deze algemene principes, is het verder aan elke partij de bijzondere toepassing voor eigen gebied uit te werken. Een aantal vragen moeten daarbij beantwoord worden: hoe moet worden hervormd zonder nadeel voor het interne proletariaat? moet de sociaaldemokratie zich beperken tot de verzachting der gevolgen van het koloniale kapitalisme? moet zij voor een bijzondere kapitalistische vorm der koloniale produktle kiezen?, enzovoort. Bijzondere vragen die alle weer wijzen naar een nieuwe vraag: zijn de voorwaarden aanwezig voor de vorming van een bewuste proletarische partij? | |||||||||||||
slotbeschouwingDe Tweede Internationale, voornamelijk gesitueerd in hogerontwikkelde kapitalistische Europese landen die ekonomisch expandeerden in de prekapitalistische of nog nauwelijks kapitalistische wereld, vertoonde - in het proces van haar groei, burokratisering en steeds grotere nadruk op parlementaire en vakbondsaktiviteiten - een tendens tot geleidelijke ingroeiïng in de kapitalistische maatschappij. In de loop van dit proces deed zich een langzame politieke differentiatie voor en ontwikkelde zich een feitelijke minderheid van marxiserende revolutionaire en linkscentristische oppositie-stromingen, die in de ontwikkeling van alternatieve politieke oriënteringen werden geremd door de taaiheid van de formeel marxistisch aandoende officiële posities der Internationale. Waar dit laatste al gold voor het terrein der binnenlandse politiek, zo veel te meer op dat der koloniale politiek, die in feite gedurende de gehele geschiedenis van de arbeidersbeweging als een sekundaire kwestie werd beschouwd. | |||||||||||||
[pagina 715]
| |||||||||||||
Ook al dwongen de enorme problemen die de imperialistische expansie met zich bracht tot een stellingname van de kant van de arbeidersbeweging - wat te Stuttgart enigszins verlaat tot uitdrukking kwam - bleef ook de linkerzijde min of meer nog in een zekere Europocentrische gedachtegang gevangen. Wat alles overigens niet mag doen vergeten dat de Internationale al enige kontakten in de onderontwikkelde wereld kon leggen.
De SDAP - opgekomen in een naar verhouding industrieel weinig ontwikkeld voornamelijk kommercieel-kapitalistisch land met grote koloniale belangen, een land ook met zeer sterke sociale middenlagen en een zwakke en verdeelde arbeidersbeweging - tendeerde naar een positie in de rechtervleugel van de Tweede Internationale, zij het nog niet zo rechts als David cum suis. Mede in verband met deze situatie deed zich hier vrij vroeg een scherpe politieke differentiatie voor die, al ver voor de wereldoorlog en de Russische revolutie, tot een formele scheuring zou leiden. In het kader van de in het begin van dit artikel aangeduide specifieke koloniale verhouding tussen Nederland en Indonesië en tegen bovengenoemde achtergrond, ontwikkelde de SDAP-leiding onder sterke druk van ‘rechts’ als partijtendens en ‘rechts’ ook in de persoon van een Van Kol, voortgekomen uit de koloniale minderheid in Indonesië en schakel tussen de SDAP en koloniaal-ethische burgerlijke stromingen in Nederland en in Indonesië, al vroeg een regelmatige reformistische politiek ten aanzien van de koloniën en besteedde zij iets meer aandacht aan het koloniale vraagstuk dan dat met de meeste andere partijen van de Internationale het geval was. Al was deze politiek niet identiek met het open pro-imperialisme van een David en een Van Kol à la Stuttgart, toch was zij europocentrischer en reformistischer dan de leiding der Internationale met zijn betrekkelijk aktieve belangstelling voor en kontakten met Aziatische socialisten en radikale nationalistenGa naar eind72, waar zij geen initiatief nam tot oprichting van een socialistische partij in IndonesiëGa naar eind73 en wellicht ook een schuchtere plaatselijke poging in die richting niet bepaald heeft gestimuleerdGa naar eind74. Op deze ontwikkeling van de koloniale politiek der SDAP heeft ‘links’, dat op binnenlands politiek gebied zich vrij snel had uitgekristalliseerd, | |||||||||||||
[pagina 716]
| |||||||||||||
pas laat gereageerd. Met uitzondering van een eenzame poging kwam het niet tot de ontwikkeling van een alternatieve koloniale politiek. Dit laatste zou pas later komen vanuit de Sociaal-Democratische Partij, maar veel meer nog vanuit een kring van socialisten in de Nederlandse koloniale minderheid in Indonesië, vanuit de koloniale ontwikkeling zelf, los van enigerlei initiatief van de Europese bewegingGa naar eind75. | |||||||||||||
Naschrift.Dit artikel is een voorlopige samenvatting van een nog niet voltooid onderzoek naar de koloniale politiek van de Nederlandse socialistische beweging tot ongeveer 1914. Het hier gekozen eindjaar 1907 betekent voor Nederland een vrij willekeurige, voornamelijk door beschikbare ruimte en tijdnood ingegeven afronding. Een zeer beknopte versie van een ouder ontwerp voor dit artikel werd in het frans gepubliceerd in de pas verschenen verzamelbundel La Deuxième Internationale et l'Orient, sous la rédaction de Georges Haupt et Madeleine Rebérioux, Editions Cujas, Paris 1967. FT |
|