De Nieuwe Stem. Jaargang 22
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 661]
| |
Anna Muntjewerf
| |
[pagina 662]
| |
twintiger jaren en vanzelfsprekend trekt daarin de rol van Soen Jat-sen de aandacht: hij is de man die toestond dat de communisten lid konden worden van de Kwomintang, hij had het bondgenootschap met de Sowjet-Unie gesloten en hij werkte met Russische adviseurs. Zijn optreden wordt soms beschouwd als een duidelijk bewijs van zijn radicalisering in de laatste jaren van zijn levenGa naar eind2. Soms wordt de interpretatie van zijn rol helemaal in de koude oorlogssfeer getrokken en wordt hij beschouwd als eerste slachtoffer van typisch communistische machinatiesGa naar eind3. Van Chinese zijde wordt door uiterst links èn door uiterst rechts een beroep op hem gedaan. De Chinese communisten benadrukken dat Soen pleitte voor een samengaan van arbeiders en boeren en steun zocht bij de Sowjet-Unie. Zij beroepen zich vooral op zijn politieke testament, dat hij vlak voor zijn dood heeft geschreven. De Kwomintang echter beschouwt zich tot op heden als de enige wettige erfgenaam van zijn geestelijke erfenis. In de Sowjet-Unie bestaat veel belangstelling voor Soen Jat-sen. Een in 1966 verschenen Russische bio-bibliografische gids bevat meer dan 500 titels, waarvan er ongeveer 250 op Russische publicaties slaan. Deze Russische gids, gepubliceerd bij de herdenking van het honderdste geboortejaar van Soen, is vooral interessant om Sowjet-meningen over hem na te gaan. Blijkens de biografische introductie ziet men hem daar als een belangrijke Aziatische revolutionair: ‘His works inspired all of Asia's revolutionairy democrats, the foremost representatives of whom inherited from their great predecessor the idea of a union of the anticolonialist struggle with the world movement for liberation, and particularly with the Sovjet Union’Ga naar eind4. In 1966 is dit laatste misschien niet zó maar een opmerking, gezien de huidige stand van de betrekkingen tussen China en de Sowjet-Unie. In de westerse sinologie ontbreekt een goede politieke biografie over Soen Jat-sen. Voor het nagaan van zijn politieke carrière zijn we aangewezen op handboeken over de moderne Chinese geschiedenis, op een aantal studies over bepaalde aspecten van hem en op biografische inleidingen bij studies over zijn theorieën. Dat in de westerse literatuur over Soen Jat-sen altijd weer verwezen wordt naar het in 1925 verschenen boek van Paul Linebarger, Sun Yat-sen and the Chinese Republic, is een typisch testimonium paupertatis. Het boek gaat niet alleen niet verder dan | |
[pagina 663]
| |
1918, zodat de zo belangrijke gebeurtenissen van de jaren twintig ontbreken, maar het biedt bovendien bizonder weinig informatie. Het is alleen interessant om nog weer eens aan te tonen dat de communisten bepaald niet het privilege van persoonsverheerlijking hebben. Een enkel voorbeeld: ‘Sun does (indeed) have a most magnetic gaze, particularly when his eyes kindle up in a great glow and stare out like a lion. His eyes are perfectly focused, clear, farseeing, and penetrating; not with an inquisitive penetration, but with the wide range depth of the king of the jungle as he takes in at a glance the whole stretch of the mountain...’Ga naar eind5.
Opvallend is dat de beoordeling over de politieke rol en de betekenis van Soen's ideeën in hoge mate bepaald wordt door het politieke standpunt van degenen die over hem schrijven of een beroep op hem doen ter rechtvaardiging van eigen politiek optreden. Een analyse van zijn politieke optreden moet losgemaakt worden van partij-politieke standpunten en moet uitgaan van zijn persoonlijke ontwikkeling en van de politiek-sociale context, waarin hij optrad. De partijdigheid en de beperktheid van de literatuur maken een dergelijke analyse moeilijk. Een extra moeilijkheid is nog dat in de politieke en sociale geschiedenis van China in de eerste vijfentwintig jaar van de twintigste eeuw in feite nog zeer veel onbekend is: hoe het verloop van de revolutie van 1911 precies geweest is, staat nog niet vast; van de sociaal-economische ontwikkelingen weten we weinig; welke invloed de centrale regering ondanks corruptie en warlordisme, juridisch en bestuurstechnisch gehad heeft, is evenmin grondig onderzocht. Het hiervolgende verhaal over Soen's politieke carrière kan dus niet meer zijn dan een voorlopige reconstructie.
Soen Jat-sen werd geboren in 1866 in het dorp Tsuiheng, in de buurt van Canton, in een tamelijk arme boerenfamilie. Een familie overigens met wel enige kennis van de wereld buiten het dorp: zijn vader schijnt een poosje in Macao gezeten te hebben en een oudere broer was geëmigreerd naar Honolulu. Soen heeft de dorpsschool bezocht en mocht op zijn dertiende jaar mee naar Honolulu. Hij maakte daar voor het eerst kennis met westerse onderwijsmethoden als leerling van een Engelse zendingsschool. Zijn broer, die bang is voor een te grote westerse invloed op Soen, stuurt hem terug naar zijn dorp. Zijn familie moet hem echter | |
[pagina 664]
| |
uit het dorp ‘verbannen’, nadat hij een rel veroorzaakt had door de dorpsgoden te beledigen. Hij vestigt zich dan in Hongkong, waar hij tot arts opgeleid wordt. Tijdens zijn studietijd vertoont hij in discussies met vrienden politieke belangstelling. Na zijn opleiding vestigt hij zich, voor korte tijd overigens, als arts in Macao en wat later in Canton. Er wordt wel verteld, dat hij zijn artsenpraktijk gebruikte als dekmantel voor illegale activiteiten, in samenwerking met geheime organisaties. In 1894 begeeft hij zich voor het eerst op het politieke pad: hij probeert met een petitie door te dringen bij Li Hoeng-tsjang, Gouverneur-Generaal van Chihli, waarin hij pleit voor sociale hervormingen. Van deze zaak kwam niets terecht, maar er is misschien uit af te leiden, dat Soen toen nog vertrouwen had in voorzichtige hervormingen van bovenaf. In gelijke richting wijst de oprichting van een ‘China Revive Society’ (de Sjing Tsjoeng Hwéi), die tot doel had om het levenspeil te verhogen door het stichten van scholen en het bevorderen van industrie. Vrij algemeen wordt aangenomen dat deze organisatie in feite anti-Mandsjoe gezind was en dat de leden verbonden waren door een geheime eed. Dit wordt echter ten stelligste ontkend door de biograaf van Hwang SjingGa naar eind6, de vooral militair opererende strijdmakker van Soen. Hoe dit ook zij, de eerste openlijk revolutionaire activiteit van Soen treedt aan de dag na de Chinees-Japanse oorlog van 1894. Hij bereidt namelijk in 1895 een coup voor in Canton, die overigens mislukte door verraad nog vóór dat tot uitvoering van de plannen kon worden overgegaan. Soen moet vluchten met een prijs van de keizerlijke regering op het hoofd. In 1897 vinden we hem terug in Engeland, waar hij door de Chinese ambassade gekidnapt wordt en op het nippertje voor uitlevering wordt behoed. Dit incident maakte hem bekend in het Westen, een bekendheid die voor een illegaal opererende revolutionair van nogal dubieuze waarde is. Bij de voorbereiding van de coup van 1895 verdienen twee aspecten wat meer aandacht. Er blijkt een ruzie geweest te zijn onder de leiders van de China Revive Society over het bezetten van de presidentspost als de opstand zou slagen. De leiders van de door Soen opgerichte vereniging liepen dus toen al met republikeinse plannen rond en het bestaan van een eventuele anti-Mandsjoe eed moeten we misschien toch wel aannemen, ook al ontbreken de schriftelijke bewijzen daarvan. Gezien de context van de activiteiten is het ook wel veel om schriftelijke bewijzen | |
[pagina 665]
| |
te eisen. In de tweede plaats blijkt uit de afloop van de ruzie dat Soen nièt de onbetwiste leider is: de eventuele presidentspost zou in handen komen van Jang Tju-jung. De leiderspositie, die Soen kennelijk ambieerde, verwerft hij pas in 1899, na een conferentie, waar ook leden van geheime organisaties en een aantal Japanners aanwezig zouden zijn geweest. Bij de tweede, overigens ook mislukte opstandpoging in Waichow in 1900, is Soen de onbetwiste leider. De organisatie waarmee hij werkte was lokaal beperkt. Alle leidinggevende figuren komen uit Zuid-China. Ze hebben dezelfde sociale en intellectuele achtergrond als hij zelf: ze komen geen van allen uit de literatenklasse, ze hebben kennis van westerse ideeën en familieleden overzee. Sommigen schijnen ook lid geweest te zijn van geheime organisaties, zodat een band tussen Soen's vereniging en deze organisaties zeer aannemelijk is. Dat is des te waarschijnlijker, omdat de revolutionairen nooit beschikt hebben over een eigen legermacht. Zij moesten wel gebruik maken van allerlei elementen om revolutionaire stoottroepen te formeren. De strategie van de pogingen tot opstand wijst in dezelfde richting: lokale opstanden forceren, met behulp van geheime organisaties, in de hoop dat de opstand zich zou uitbreiden en militair versterkt zou worden door overlopende legereenheden.
Dit allereerste politieke en organisatorische optreden van Soen Jat-sen is belangrijk omdat de ervaringen, die hij toen heeft opgedaan altijd zijn blijven doorwerken en wel zeer duidelijk in de periode vóór 1911. Zijn levenslange samenzweerdersmentaliteit, zijn voorliefde voor eden, zijn steunzoeken bij alle mogelijke politieke groeperingen, zijn geloof in militaire operaties heeft mijns inziens zijn oorsprong in zijn allereerste politieke optreden. Voor 1911 is tienmaal een samenzwering op touw gezet, alle tien keer mislukt. De lokale strategie van deze samenzweringen bleef gehandhaafd, ook na 1905, toen door de oprichting van de Revolutionaire Liga (de Toeng Meng-hwei) alle revolutionaire elementen gebundeld werden. Soen's marginale positie, waarvoor de basis al gelegd was door onderwijs en studie wordt in de jaren tot 1911 nog versterkt. Door de Liga wordt hard gewerkt om de dynastie ten val te brengen, ook door Soen. Maar zijn voornaamste activiteiten ontwikkelt hij buiten China. Na de mislukte putsch van 1895 is hij in de zestien jaar vóór de revolutie nooit | |
[pagina 666]
| |
meer in China geweest, behalve éénmaal in december 1907 in Kwangsi, toen hij daar zeer kort verbleef op een doorreis naar Frans Indo-China. Hij verblijft meestal in Japan, een verblijf dat hij herhaaldelijk onderbreekt met reizen naar de Verenigde Staten, Europa en Zuidoost Azië. Door deze reizen wordt zijn kennis van het Westen tamelijk groot, wat hem behoedt voor kritiekloze bewondering. De westerse parlementaire democratie benaderde hij nogal kritisch, terwijl hij bovendien oog had voor de scherpe sociale tegenstellingen in het Westen. Hij was een man met een enorme belangstelling, die zich in alle mogelijke onderwerpen verdiepte: economie, staatsinrichting, techniek enzovoort, maar geordend en systematisch werkte hij niet. Men krijgt de indruk dat hij alles las, wat hij over diverse onderwerpen te pakken kon krijgen en dat hij zijn verwarde boekenkennis aanvulde met de persoonlijke waarneming van de toerist. Naast kennis vergaren was het belangrijkste doel van die reizen geld inzamelen. Misschien de grootste specialiteit van zijn leven. Dat geld probeerde hij vooral te vinden in rijke emigrantenkringen. Het succes was nogal wisselend en de middelen waarmee hij het loskreeg doen ons wel wat primitief aan. In Zuidoost Azië werkte hij met vaste tarieven: voor honderd yuan zou men burgerschap in het nieuwe China kunnen krijgen, duizend yuan kon mijnconcessies of andere zakelijke voordelen opleveren, tienduizend een zetel als vertegenwoordiger in de nieuwe regering en honderdduizend een bronzen standbeeld in de geboorteplaats van de goede geverGa naar eind7. Door zijn reizen wordt zijn kennis van de wereld buiten China wèl groter, maar niet die van China zelf. Zijn Zuid-Chinese afkomst, zijn opleiding en zijn verblijf in het buitenland maken hem meer typisch nièt Chinees dan wèl. Zijn kennis van China zèlf moet tamelijk beperkt geweest zijn. Na 1913 is hij opnieuw een aantal jaren als banneling buiten China; in 1918 duikt hij weer op, maar in Zuid-China. Zijn reizen in China beperken zich tot de kuststreken, het Chinese achterland kan hij nauwelijks gekend hebben.
Soen's leiderschap over- en invloed op de Liga is niet helemaal duidelijk. Hij is de officiële leider, maar Chün-tu Hsüeh probeert in zijn biografie over Hwang Sjing een in wezen dubbel leiderschap van Soen en Hwang aan te tonen. Hij benadrukt namelijk het feit dat Hwang bij de | |
[pagina 667]
| |
samenzweringen altijd het militaire leiderschap van de operaties had. Enige voorzichtigheid met deze opvatting is nodig. Deze biografie lijkt net iets te veel op een rehabilitatiepoging van een vergeten dappere held, om zijn duidelijke pogingen Soen's rol kleiner te maken, volledig overtuigend te doen zijn. Chün waarschuwt ook voor een overschatting van Soen's invloed op de in Japan studerende Chinezen. Jansen vermeldt echter in zijn boek over Soen's relaties met Japan, dat die invloed in 1907 zó groot was, dat protesten van de Mandsjoes de conservatieven in de Japanse regering ertoe brachten te zorgen dat Soen in 1907 Japan moest verlatenGa naar eind8. Chün-tu Hsüeh tast ook de altijd opduikende bewering aan dat Soen's leiderschap en persoonlijkheid ervoor zorgden dat de grote tegenstellingen binnen de Liga niet naar buiten kwamen. Hij stelt namelijk dat diens autoritaire neigingen juist bijdroegen tot de onderlinge verdeeldheidGa naar eind9. Maar na het vertrek van Soen in 1907 gaat het met de Liga steeds slechter: naast de onderlinge verdeeldheid, nemen ook de terroristische tendensen toe, mogelijk onder invloed van Chinezen die bekend waren met soortgelijke Russische activiteiten.
De eerste periode van Soen's politieke activiteiten (1895 tot 1911) kan als volgt gekarakteriseerd worden:
1 Vanuit een primitieve, lokale, Zuid-Chinese leiderspositie, slaagt Soen Jat-sen in een verbreding van zijn politiek organisatorische basis door de oprichting van de Revolutionaire Liga in 1905. Van een nationaal leiderschap is echter nog geen sprake, misschien niet eens van een volledige beheersing van de Liga, waarbinnen maar één werkelijke basis voor samenwerking bestond: de val van de Mandsjoes.
2 In feite wordt in de jaren voor de revolutie zijn marginale positie versterkt: zijn contacten blijven beperkt tot een verstedelijkte middengroep met enige kennis van westerse ideeën. Verder heeft hij relaties met emigrantenkringen buiten China.
3 Zijn afwezigheid uit China, zijn reizen naar het Westen en zijn contacten met Japan, dragen bij tot zijn hybridische intellectuele structuur. | |
[pagina 668]
| |
Er was in de jaren, die vooraf gingen aan de revolutie van 1911, niet veel dat erop wees, dat de samenzweerders eindelijk eens succes zouden krijgen. Bij het uitbreken van de ongeregeldheden in 1911 is Soen in Amerika. De in Sze-tsj'wan uitgebroken onlusten leken aanvankelijk niet meer dan een plaatselijke oproer naar aanleiding van ontevredenheid over spoorwegkwesties. Door het onverwacht ontploffen van een bom in Wuchang begon de eigenlijke opstand vroeger dan de bedoeling was. Hij liep echter uit op een massale revolte van het leger. Het succes was eigenlijk een verrassing èn voor Soen èn voor de LigaGa naar eind10. Het is zelfs de vraag in hoeverre de activiteiten van de Liga er toe hebben bijgedragen. De revolutie is meer een gevolg geweest van een combinatie van krachten en factoren in China zelf. Zij is ook nauwelijks ‘burgerlijk’ te noemen. Het is veel meer een geslaagde staatsgreep van het leger geweest. De monarchie werd wel vervangen door een burgerlijk republikeinse staatsvorm, maar de macht gaat zeer vlug over in militaire handen. De sterke man van de eerste jaren na de revolutie wordt Juan Sje-k'ai. Als Soen Jat-sen in AmerikaGa naar eind11 bericht krijgt van het slagen van de revolutie, gaat hij niet onmiddellijk terug, maar bezoekt hij eerst Engeland en Frankrijk om steun en erkenning te krijgen. Hij komt pas in december 1911 in Hongkong aan. De revolutie verkeert dan in een crisis: de rol van juan Sje-k'ai, de grote militaire leider in dienst van de Mandsjoes, is nog verre van duidelijk. Zal hij trouw blijven aan de dynastie of met de revolutionairen pacteren? Steeds meer provincies geven echter hun loyaliteit aan de troon op. Politieke organisatie van de revolutie is dringend nodig. Na veel geharrewar en onzekerheid komt een Provinciale Raad tot stand, die een voorlopige constitutie opstelt en besluit dat een voorlopige president gekozen moet worden. De onderlinge verwarring en onduidelijkheid over het te volgen beleid nemen voortdurend toe, evenals de onzekerheid over de bevoegdheden die de president moet hebben. Ook over de eventuele kandidaat kan men het niet eens worden. In deze situatie verschijnt Soen Jat-sen op het revolutionaire toneel. Een anonieme westerse kritikus, aangehaald door Chün-tu HsüehGa naar eind12, beweert dat de revolutie is begonnen zonder Soen's voorkennis, aanwezigheid of advies en geëindigd zou zijn zonder zijn actieve deelname. Niets wees er aanvankelijk op dat Soen ooit als de ‘Vader’ van de | |
[pagina 669]
| |
Burgerlijke Revolutie beschouwd zou worden. Hij verscheen echter in China op een kritiek moment. Omdat naar zijn mening China behoefte had aan een sterke man is hij voor een presidentieel systeem; het door andere leiders bepleite parlementaire systeem wordt niet aanvaard. Hij wordt tot voorlopig president gekozen en begin januari als zodanig geïnstalleerd in Nanking. Groot schijnt zijn macht niet geweest te zijn. De voorlopige regering stond voor twee grote moeilijkheden: geldgebrek en een feitelijke oorlogssituatie, zolang niet duidelijk was wat Juan Sje-k'ai zou doen. Hwang Sjing zou daardoor als minister van oorlog van de voorlopige regering meer werkelijke macht gehad hebben, dan Soen Jat-sen als president. De moeilijkheden met Juan worden opgelost als deze komt tot onderhandelingen met de rebellen. Alle partijen schijnen het erover eens geweest te zijn dat Juan daarvoor beloond moet worden met het presidentschap. Op 13 februari al doet Soen afstand en beveelt Juan als zijn opvolger aan. Met diens inauguratie op 10 maart is de overgang naar een militair gezag in feite bezegeld. Hoogst waarschijnlijk konden de revolutionairen niet veel anders: het riskeren van een burgeroorlog zonder geld en zonder troepen bood weinig perspectief. Het is bovendien mogelijk dat Soen en zijn aanhangers werkelijk vertrouwen hebben gehad in Juan persoonlijk. Eveneens is het denkbaar dat ze hun eigen machtspositie groot genoeg achtten om Juan met constitutionele middelen binnen de perken te houden. Een rol kan ook gespeeld hebben dat bij de revolutionairen zelf weinig angst bestond voor een militair gezag. De Revolutionaire Liga opereerde zelf ook hoofdzakelijk met militaire middelen.
Inmiddels was uit de kringen van de Liga in 1912 een nieuwe partij voortgekomen, de Kwomintang. Soen zit wel in de leiding, maar de politiek actieve figuur is dan vooral Soeng Tjiau-zjen. Soen is na zijn presidentschap meer dan een jaar inactief, zowel binnen als buiten de Kwomintang. Juan Sje-k'ai paait hem met het baantje van Directeur van de Spoorwegen: hij krijgt volmachten om plannen uit te werken voor een nationaal spoorwegsysteem. Naast de politiek is Soen's grote liefde blijkbaar treintje spelen geweest. Een in 1921 in het Engels verschenen boek van hem over de internationale | |
[pagina 670]
| |
ontwikkeling van China is voor driekwart een plan om China te overdekken met een ontzaglijk spoorwegnet. Het boek bewijst hoe graag de man liefhebberde in economie en techniek. Juan weet ondertussen met alle middelen zijn machtspositie te consolideren. De moord op Soeng Tjiau-zjen is maar een onderdeel van zijn streven alle macht aan zich te trekken. Na die moord worden leden van de Kwomintang gearresteerd en wordt de partij verboden. In 1913 breekt een opstand tegen Juan uit, die bekend staat als de ‘Tweede Revolutie’. Juan onderdrukt deze echter met gemak. Soen en andere Kwomintangleden moeten weer vluchten. Het kost nu echter grote moeite om in Japan toegelaten te worden. Met het begin van deze nieuwe ballingschap eindigt het tussenspel van de revolutionaire illusies.
Deze tweede periode van verbanning, van 1913 tot 1918, lijkt veel op een volledig politiek bankroet van Soen. In de eerste plaats is zijn positie in Japan bizonder gecompliceerd, bovendien heeft hij moeilijkheden met Kwomintangleden, die eveneens in Japan in ballingschap leven. De eerste keer dat hij gedwongen was China te verlaten, in 1895, was Japan de vluchthaven. De houding van de Japanse regering ten opzichte van Soen Jat-sen en andere Chinese revolutionairen hing in hoge mate af van de interne ontwikkelingen in China zelf en van de Japanse officiële politiek van het moment. Buiten de officiële regeringskringen bestonden veel en zeer diverse oppositiegroepen. Soen's relaties met Japan en met de verschillende groeperingen en personen zijn gedetailleerd beschreven door M.B. Jansen in zijn boek The Japanese and Sun Yat-sen. Soen heeft bij zijn eerste verblijf in Japan kunnen profiteren van contacten met Japanners, die bereid waren mee te werken aan modernisering van China, zonder daarbij Japanse zakelijke belangen uit het oog te verliezen. Meer of minder uitgewerkte pan-aziatische ideeën spelen daarbij een rol. Vele Chinese revolutionairen kunnen een veilige toevlucht vinden in Japan, dat zeer geïnteresseerd is in de Chinese ontwikkeling. Na 1900 trekken ook veel Chinese studenten naar Japan om daar te studeren, aangetrokken door het Japanse ‘moderniseringsmodel’. Soen Jat-sen is voor bepaalde kringen in Japan mogelijk een nationale held, die kan bijdragen aan het ontwikkelen van een modern China, dat | |
[pagina 671]
| |
dankbaar zal zijn ten opzichte van Japan. Soen aanvaardt de hulp gretig: Japanners zijn betrokken bij de financiering van kranten en opstanden. Met een aantal van hen zal hij zijn leven lang bevriend blijven. Na de mislukte opstand tegen Juan in juli 1913 evenwel stond de Japanse regering achter de winnaar Juan, hoewel Soen nog in het voorjaar van hetzelfde jaar met groot enthousiasme was ontvangen. Hij had toen vooral contacten met grote zakenlieden, die erop uit waren Japanse belangen in China te versterken. Soen was helemaal niet afkerig van het idee, integendeel hij was destemeer overtuigd van Japans vreedzame bedoelingen: Japan wilde geen territoor, maar alleen uitbreiding van de handel. Tijdens de juli-opstand krijgt Soen van semi-officiële Japanse zijde een voorstel tot hulp. Twintig miljoen yen en de uitrusting voor twee divisies, in ruil voor de afstand van Mandsjoerije! Hij is op het voorstel ingegaan, maar doordat de revolutie snel werd neergeslagen, is er nooit iets van gekomen. Japan slaagt erin van de situatie in China te profiteren. Bij de onderdrukking van de opstand was nogal hardhandig opgetreden tegen Japanners in China. Japan eist en krijgt hiervoor genoegdoening. Bij geheim verdrag krijgt het ook nog het recht vijf spoorlijnen in Mongolië en Mandsjoerije aan te leggen. Spoedig daarop erkent Japan, net als de westerse machten, de Chinese Republiek. Juan krijgt financiële steun van de westerse machten en van Japan. De Japanse positie in het Vijf Mogendheden-consortium, dat de leningen voor Juan financiert, is echter niet eenvoudig. Japan is niet sterk genoeg ten opzichte van de westerse reuzen. De eerste wereldoorlog geeft Japan wat meer de vrije hand. De daaruit voortkomende machtspositie probeert het te consolideren door middel van de ‘Eenentwintig Vragen’ van 1915. China zou daardoor in feite een soort protectoraat van Japan worden. Het verzet tegen Japan in China is bizonder groot. De binnenlandse machtspositie van Juan, die zich probeert te verzetten tegen de Japanse druk, wordt er sterker door. Doordat Japan Juan steeds meer onder druk zet, wordt Soen's positie in Japan iets beter: hij kan voor de regering bruikbaar zijn om tegen Juan uit te spelen. Toch is zijn positie verre van rooskleurig. Dat heeft hem misschien ook gebracht tot handelingen die, gezien de | |
[pagina 672]
| |
anti-Japanse stemming in China zelf, als politieke blunders beschouwd kunnen worden. Hij heeft namelijk in de tijd van de ‘Eenentwintig Vragen’ een paar brieven geschreven aan Japanse regeringsfunctionarissen, waarin hij Japan in feite meer concessies belooft, dan het in die tijd van China eist. Hij doet dit in een wanhopige poging om tegen welke prijs dan ook hulp te krijgen om in China een machtspositie op te bouwen tegen Juan. Zijn miserabele politieke positie moet een reden geweest zijn voor het schrijven van deze compromitterende brieven. Toch is dit misschien niet de enige reden. Zijn bereidheid tot compromissen en beloften in ruil voor welke steun dan ook is altijd zeer groot geweest. In de tweede plaats heeft hij nooit het karakter van het Japanse imperialisme kunnen of willen doorzien. Pan-aziatische ideeën over een gezamenlijk Japans-Chinees optreden om het westerse imperialisme te beteugelen waren bij Soen vrij sterk. Zijn pan-aziatische neigingen brengen hem wel tot het afwijzen van teveel westerse invloed, maar het is de vraag of hij ook het karakter van het westerse imperialisme voldoende begrepen heeft. Hij streeft wel naar een vrij en onafhankelijk China, maar tegelijkertijd is hij om dat doel te bereiken bereid om hulp en steun te aanvaarden van westerse landen of van Japan, in ruil voor zakelijke concessies of handelsvoordelen. Bij de pogingen tot opstand van vóór 1911 doet hij bijvoorbeeld herhaaldelijk een beroep op steun of op zijn minst op neutraliteit van Engeland, dat als beloning een goede handelspositie zou krijgen. Ook aan Frankrijk doet hij dergelijke beloften. Zelfs nog in 1921 schrijft hij in het voorwoord van zijn boek The international development of China dat de westerse mogendheden zouden kunnen profiteren van een grotere koopkracht op de Chinese markt, als ze eerst maar zouden willen helpen om China economisch tot ontwikkeling te brengen.
Soen's politieke zwakte in de jaren van Juan Sje-k'ai blijkt ook uit zijn pogingen de Kwomintang te reorganiseren. Hij probeert de resten van deze partij in Japan om te bouwen tot een nieuwe strijdorganisatie, de Ko Mintang, de revolutionaire volkspartij. Dit moest een organisatie worden van een strijdbare, revolutionaire elite, met een grote discipline, gebaseerd op een persoonlijke eed van trouw en gehoorzaamheid aan de leider, in casu aan Soen Jat-sen. Van nationalisme blijkt niet veel meer: | |
[pagina 673]
| |
het hoofddoel van de partij is strijd tegen het warlordisme en tegen de corrupte regering te Peking. De verdeeldheid onder de gedemoraliseerde Kwomintangleden wordt nog groter. Oude veteranen, zoals Hwang Sjing zijn niet bereid een eed van trouw aan Soen Jat-sen af te leggen. Hoe groot de aanhang van Soen Jat-sen geweest is en in hoeverre hij geslaagd is met de opbouw van de nieuwe organisatie is niet helemaal duidelijk. Hwang Sjing schijnt meer aanhang om zich heen gehad te hebben dan Soen Jat-sen. Duidelijk is wel dat de laatste al eerder aanwezige autocratische en militairistische tendenties sterker ontwikkelde. De periode van Soen's tweede ballingschap is een tijd van politiek isolement en van politieke zwakte: zijn altijd aanwezige bereidheid om compromissen te sluiten drijft hem ten opzichte van Japan tot een houding van gevaarlijk opportunisme. In China zelf wordt het nationalisme van na 1915 sterk gestimuleerd door anti-Japanse gevoelens. Er blijkt nergens dat Soen enig contact gehad heeft met dit nieuwe nationalisme. Zijn verblijf in Japan compromitteerde hem in de ogen van de Chinese nationalisten.
In 1918 begint de derde periode in zijn politieke loopbaan. Hij slaagt erin in Canton een militaire tegenregering te vormen, waarvan hij als Generalissimo het hoofd is. Zijn positie in Canton is gebaseerd op de dubieuze steun van een plaatselijke warlord. Hij moet herhaaldelijk van zijn basis vluchten als de plaatselijke militairen zich tegen hem keren. De tegenwerking van de Engelsen verzwakt zijn positie nog meer en verbittert hem uitermate. Het lijkt ook alsof Soen ook in de eerste jaren na 1918 nog steeds buiten de ontwikkeling staat van de nieuwe, nationalistische radicalisering van de jonge intelligentsia. Contact met de roerige intellectuelen van Peking schijnt er nauwelijks geweest te zijn. Aan de vier mei-beweging, de beroemde protestactie tegen de besluiten van de conferentie van Versailles, schijnt hij part noch deel gehad te hebben. Pas achteraf geeft hij er zijn goedkeuring aan, uit politieke overwegingenGa naar eind13, omdat hij de mogelijkheden van de toenemende radicalisering van het begin van de twintiger jaren erkent. Een radicalisering die zich uit in een serie stakingen, incidenten en boycot acties, weerslag van een groter politiek bewustzijn. Soen Jat-sen weet gebruik te maken van deze vooralsnog stedelijke activiteiten: hij | |
[pagina 674]
| |
krijgt aansluiting bij de radicale beweging en bij de nieuwe organisatie waarbij zijn positie als senior-revolutionair zijn persoonlijk prestige versterkt. Hij krijgt voor het eerst de kans op een werkelijk nationaal leiderschap. Dankzij radicale, nationalistische ontwikkelingen aan het ontstaan waarvan hij niets gedaan heeft, maar die hij wel politiek heeft weten te gebruiken. Hij begint opnieuw aan een reorganisatie van de Kwomintang, maar nu met de bedoeling er een open, moderne partij van te maken met een program, statuten en reglementen.
Ondertussen is een heel nieuwe ster aan China's politieke hemel verschenen: de Sowjet-Unie. De jonge communistische staat zoekt een betrouwbare bondgenoot in China. Onderhandelingen van Sowjet-afgevaardigden met Peking en noordelijke warlords leveren niet veel op. In juni 1921 arriveert de Komintern-afgevaardigde Sneevliet (in die hoedanigheid bekender onder de naam Maring) in Shanghai, met als voornaamste taak het onderzoeken van de situatie in China en het uitstippelen van een koers voor de Komintern. In datzelfde jaar nog ontmoet Sneevliet Soen Jat-sen, over wie hij niet enthousiast geweest zou zijn. Ook in de Kwomintang zou hij aanvankelijk niet veel vertrouwen gehad hebben. Na een rondreis door Zuid-China en een bezoek aan Canton, zou hij meer vertrouwen gekregen hebben in de Kwomintang. Over de Chinese communisten, die in juli 1921 een partij hadden opgericht, zou hij ook niet erg verrukt zijn geweest. Na een reis naar Moskou, waar hij rapport uitbrengt aan de Komintern, was hij in 1922 weer terug in Shanghai. Daar sluit hij met Soen Jat-sen de overeenkomst dat de Chinese communisten ook lid konden worden van de KwomintangGa naar eind14. In 1923 arriveert de Sowjet-afgevaardigde Joffe bij Soen Jat-sen, een contact dat leidt tot een gemeenschappelijke verklaring van beiden, waarbij samenwerking tussen de Sovjet-Unie en de Kwomintang tot stand komt. Ook nog in 1923 arriveert de Rus BorodinGa naar eind15 in Canton, die door Soen benoemd wordt tot adviseur van de Kwomintang. De Chinese Communistische Partij had ondertussen op een congres de intrede-politiek aanvaard: communisten konden lid worden van de Kwomintang. Soen wilde van de Sowjet-Unie vooral concrete hulp. Hij wilde zijn | |
[pagina 675]
| |
machtspositie in Zuid-China zodanig versterken dat het van daaruit mogelijk zou worden China te verenigen; er moest een eigen legermacht opgebouwd worden om de warlords te verdrijven. Die concrete hulp krijgt hij ook bij de opbouw van de militaire academie van Whampoa, bij Canton. Borodin helpt hem ondertussen met de reorganisatie van de partij. Deze reoganisatie komt officieel tot stand bij het eerste congres van de Kwomintang in 1924. Mogelijk onder invloed van Borodin krijgt de partij een nogal bolsjewistisch aandoend apparaat. De opzet lijkt op de democratisch-centralistische opbouw van een Leninistische partij, maar wat daar niet in klopt is de grote persoonlijke macht, die Soen voor zichzelf weet op te eisenGa naar eind16. Soen wordt Tsoeng-li, directeur-generaal, een functie die het voorzitterschap van het partijcongres en het Centraal Comitee inhoudt met het recht van uiteindelijke beslissing over alle voorstellen, die aan de orde komen. Nog voor het congres van 1924 maakte hij gebruik van zijn invloed: hij benoemt persoonlijk de helft van de afgevaardigden en hij kiest alle leden van het eerste Centraal Comitee. Formeel wordt ook de toelating van communisten tot de Kwomintang op het congres geregeld, ondanks verzet hiertegen in de partij. De hele constructie is niet verwonderlijk, gezien het doel dat Soen Jat-sen voor ogen had: het met alle middelen doorzetten van de strijd tegen de warlords in Peking en de nationalistische revolutie doorvoeren, die hem in 1911 door de vingers was geglipt. Een reëel bondgenootschap met de Sowjet-Unie, die in China populair was, omdat de nieuwe machthebbers zich althans voorlopig van imperialistische tendenties distancieerden, was voor Soen uitermate waardevol. Wat hij het meest bewonderde in de Sowjet-leiders was hun geslaagde greep naar de macht en hij was bereid middelen en methoden van hen te leren om dat ook te bereiken in China. Een goede samenwerking met de Chinese communisten was alleen maar nuttig. Echt gevaarlijk, als concurrenten voor de Kwomintang waren ze in deze periode nog niet. Soen heeft ze vermoedelijk beschouwd als een van de vele facties die binnen de Kwomintang opereerden en die net als de anderen door hem beheerst en gecontroleerd konden worden. De uiteindelijke bedoeling van de communisten is geweest om binnen de Kwomintang de macht over te nemen en bij het slagen van de nationale | |
[pagina 676]
| |
revolutie, radicale tendenties in hun voordeel om te buigen. In de allereerste jaren is daar nog weinig kans op: Soen beheerst de facties met een geraffineerde verdeel- en heerspolitiek binnen de partij, terwijl de diverse groeperingen zelf de communisten ook niet veel kans geven. Bovendien worden in China de machtsverhoudingen nog altijd bepaald door de militairen. Een eigen machtspositie bouwt de Kwomintang pas op met de veldtocht naar het noorden, na de dood van Soen, in 1926-27. De militaire macht van de Kwomintang is in feite een nieuwe vorm van warlordisme, die gemakkelijk gebruikt kan worden tegen de communisten, die geen controle op het leger hebben. De staatsgreep van de Kwomintang-generaal Tsjiang Kai-sjek in 1927 leidt tot een grondige en bloedige onderdrukking van de communisten en andere linkse elementen.
Soen Jat-sen doorkruist de voorbereidingen voor een nieuwe nationalistische revolutie met zijn laatste politieke stap: verschuivingen in de warlord-macht in Peking, waar een pro-Japanse kliek zich weer eens van de macht had meester gemaakt, leiden tot een uitnodiging aan hem om te komen onderhandelen. Hij gaat hierop in en vertrekt nog in 1924 naar Peking. Onderweg naar Peking brengt hij nog een bezoek aan Japan, waar hij redevoeringen houdt waarin hij de Chinees-Japanse vriendschap verheerlijkt. De communistische pers is helemaal niet gelukkig met deze nieuwe stap van Soen, die zou kunnen leiden tot een compromis met de noordelijke krijgsheren, waardoor dan mogelijk de revolutie weer op de lange baan geschoven zou worden. Begin januari 1925 publiceert de Communistische Partij een artikel waarin gezegd wordt dat Soen het vertrouwen van het volk heeft verloren en dat zijn houding een obstakel voor de nationale revolutie is gewordenGa naar eind17. Zijn dood in maart 1925 sluit verdere pogingen tot onderhandelingen uit. Daardoor vergeten de communisten hun verwijten en wantrouwen: hij wordt het symbool van de samenwerking met de communisten, tot heil van China. Het machtsvacuüm, dat door zijn dood ontstaat, doet de tegenstellingen binnen de Kwomintang vrijwel direct losbarsten, tegenstellingen die verscherpt worden als tijdens de veldtocht naar het noorden polarisatie tussen ‘links’ en ‘rechts’ duidelijker wordt. Door die polarisatie wordt de exegese van Soen's politieke testament en de interpretatie van zijn leer een belangrijk onderdeel van de politieke strijd. Links en | |
[pagina 677]
| |
rechts beroepen zich op hem en al vrijwel direct na zijn dood verdwijnt de figuur en de betekenis van Soen Jat-sen achter de politieke keuze van de opponenten. Een situatie die in wezen tot op de dag van vandaag voortduurt. Het is niet mogelijk in dit verband de ideeën van Soen Jat-sen uitvoerig te behandelen, maar tegen de achtergrond van zijn politieke optreden in de praktijk, kan een samenvatting gegeven worden van de ontwikkeling van zijn belangrijkste ideeën.
De revolutionaire Chinezen uit de periode vóór 1911 zijn bekend geweest met zijn opvattingen. Het Manifest van de Revolutionaire Liga bevat van hem afkomstige ideeën over de republikeinse staatsvorm, over landegalisatie en over de noodzaak van een revolutie in fasen. Voor Chinese studenten in Japan heeft hij na 1905 zijn eerste opvattingen uiteengezet over de leer van de Drie Volksprincipes: Nationalisme, Democratie en Volkswelvaart. De invloed hiervan op de Liga zal niet zeer groot geweest zijn. De Liga bleef bij elkaar door het ens grote doel: het bewerken van de val van de dynastie. Het onderling gekrakeel was te groot om ruimte te laten voor theoretisch-ideologische verdieping. In de revolutie van 1911 komt, voor zover mij bekend, niets van Soen's ideeën ter sprake. Het succes van de revolutie is te plotseling, aan de andere kant zijn de praktische moeilijkheden, die om een directe oplossing vragen te groot. Tijdens Soen's presidentschap, dat maar zes weken duurde, is ook niets van zijn ideeën gebleken. Gedurende zijn tweede ballingschap (1913-1918) blijkt evenmin iets van zijn vroegere ideeën: Soen lijkt in deze periode meer pan-aziatisch georiënteerd dan nationalistisch. Een kentering komt pas in 1918 of beter nog in het begin van de twintiger jaren. Hij grijpt dan alle kansen en middelen om een nationaal leiderschap te verwezenlijken en om de nationalistische revolutie door te voeren, voor hem twee onverbrekelijk verbonden zaken. Dat hij de communisten toestaat lid te worden van de Kwomintang heeft mijns inziens meer te maken met zijn verwachtingen over de samenwerking met de Sowjet-Unie, dan met een radicalisering van hem zelf. Als leden van de Kwomintang kan hij de communisten controleren en neutraliseren. Tegelijkertijd kunnen ze van nut zijn bij het mobiliseren van de massa's. | |
[pagina 678]
| |
De potentiële rol van de massa's in de nationalistische revolutie wordt in China pas in de twintiger jaren duidelijk en Soen onderkent dit ook. Hij beseft het nut en de noodzaak van een eigen ideologie voor zijn partij. Het is daarom dan ook, dat hij zijn in het begin van de twintigste eeuw al ontwikkelde ideeën nader probeert uit te werken en tegelijkertijd aanpast aan de actuele situatie. Door de omstandigheden en door zijn dood in 1925 is hij niet aan een volledige uitwerking toegekomen. Vlak voor zijn dood bepaalt hij wat door zijn volgelingen nader uitgewerkt moet worden. Het belangrijkste daarvan is de leer van de Drie Volksprincipes. Soen Jat-sen had daarover in 1924 nog zestien redevoeringen gehouden. De tekst van deze redevoeringen wordt meestal gebruikt als basis voor dat deel van zijn leer. Voor zijn politieke en theoretische stellingname is het stuk over de Volkswelvaart het belangrijkst. Hij zet zich daarin heel duidelijk af tegen het marxisme. Hij verwerpt het historisch-materialisme en de idee van de klassenstrijd en stelt daar zijn eigen idee min-sheng (volkswelzijn) voor in de plaats. Hij acht zijn opvattingen hoger en meer omvattend dan communisme of socialisme. Het komt eigenlijk neer op een streven het algemene welvaartspeil in China op te trekken. Daarvoor is klassensamenwerking nodig evenals een gematigd program voor landhervorming, gericht op het voorkomen van grootgrondbezit, terwijl de boeren land in eigendom moeten krijgen. Over de verdeling van het eventueel vergrote nationale inkomen laat hij zich niet uit.
Uit de redevoeringen van 1924 is niet af te leiden dat Soen in de laatste fasen van zijn politieke loopbaan meer naar links zou zijn geëvalueerd. Zijn duidelijke stellingname tegen het marxisme wijst in tegengestelde richting. Bovendien is het idee van de ‘volkswelvaart’ niet nieuw: het dateert al uit 1905. Wèl uit hij zich in deze redevoeringen duidelijk anti-imperialistisch en roept hij het Chinese volk op tot nationaal verzet tegen de vreemde onderdrukkers. Dit anti-imperialisme blijkt echter pas zeer laat. Gezien zijn houding in de voorgaande jaren, waarin hij een voortdurend beroep op de westerse machten doet om hulp, blijft het de vraag in hoeverre hij wezenlijk anti-imperialistisch was. Zijn boek van 1921 over China's internationale ontwikkeling is gebaseerd op het idee van goede samen- | |
[pagina 679]
| |
werking tussen China en de westerse machten, waarbij vergrote Chinese koopkracht het Westen als lokmiddel wordt voorgehouden. Zijn laatste bezoek aan Japan, na de redevoeringen, waar hij zich zo hooggestemd uit over de Chinees-Japanse vriendschap, heeft niet voor niets tot wantrouwen in linkse kringen geleid. Zijn bondgenootschap met de Sowjet-Unie en het radicale, anti-imperialistische klimaat in China hebben hem in de laatste jaren van zijn leven tot duidelijk anti-imperialistische uitspraken gebracht, maar dat deze op wezenlijk veranderde inzichten berustten, blijkt niet uit zijn laatste politieke optreden.
Dat Soen Jat-sen zijn leven lang een politiek vechter is geweest, staat vast. De val van de Mandsjoe-dynastie is zijn eerste grote politieke doel geweest. Later concentreert hij zich op de strijd tegen het warlordisme en aan het eind van zijn leven slaagt hij erin deze strijd te verbinden met radicale stromingen in China, met hulp waarvan hij hoopt een nationale revolutie te kunnen doorvoeren. De middelen, waarmee hij zijn doeleinden trachtte te verwezenlijken, vertonen weinig variatie: samenzweringen met militaire middelen, bondgenootschappen met alle mogelijke partijen, groeperingen en landen, aan wie hij in ruil voor hulp gouden bergen belooft. Hoe geïsoleerder hij is, hoe slechter zijn politieke positie, des te groter zijn zijn beloften en is zijn bereidheid tot compromissen. Zijn autoritaire tendenties nemen eerder toe dan af: vanaf 1899 streeft hij naar een sterk persoonlijk gezag, eerst in lokale organisaties, later in de Revolutionaire Liga, een organisatie met meer nationale vertakkingen, al valt het belangrijkste deel van de activiteiten van Soen en de Liga buiten China, afgezien van de pogingen tot opstand in China zelf. Van een nationale leiderspositie is in deze periode nog geen sprake. Het intermezzo van het presidentschap in 1912 lijkt meer te danken aan een samenspel van factoren in de ontwikkeling van de revolutie zèlf, dan aan een werkelijke machtspositie van Soen en zijn revolutionaire medestanders. Het politiek isolement in de jaren na de overname van het presidentschap door Juan Sje-k'ai probeert hij met gevaarlijke beloften aan Japan te doorbreken. Hij tracht een basis voor persoonlijk gezag te scheppen onder | |
[pagina 680]
| |
de sterk gedemoraliseerde revolutionairen, door het vormen van een keurtroep van revolutionairen, die aan hem, de leider, een persoonlijke eed van trouw moesten afleggen. In Canton treedt hij in 1918 op als generalissimo van een militaire tegenregering, gebaseerd op de steun van een plaatselijke warlord, terwijl het zijn doel is China van het warlordisme te bevrijden. Pas in de jaren twintig krijgt hij kans op een nationaal leiderschap, dankzij radicale ontwikkelingen en groeiend politiek bewustzijn in China. Zijn persoonlijke greep op de innerlijk zeer verdeelde Kwomintang weet hij door de reorganisatie van zijn partij aanzienlijk te versterken. Zijn positie als Tsoeng-li geeft hem grote macht over het partijapparaat, terwijl de vele facties in de Kwomintang een handig manipulator alle kans geven tot het tegen elkaar uitspelen van personen en groepen. Promotie in de partijhiërarchie is afhankelijk van Soe's persoonlijke beslissingen. Zoals de middelen waarmee Soen probeert de revolutie te verwezenlijken en een machtspositie te verwerven steeds eenzelfde patroon vertoonden, zo zit er ook in de ontwikkeling van zijn ideeën weinig fundamentele verandering. Vanaf 1918 probeert hij zijn theorieën een meer coherente vorm te geven, ten behoeve van een ideologische basis voor de nationalistische Kwomintang. Maar de belangrijkste grondgedachten had hij al omstreeks 1905 geformuleerd.
Noch uit zijn praktische politiek, noch uit zijn ideeën kunnen radicale, linkse tendenties, laat staan communistische, afgeleid worden. Hij blijft, ook in de jaren twintig, wat hij altijd geweest is: een samenzweerder en een opportunist, een strever naar politieke verandering en politieke macht, zonder begrip voor de sociaal-economische problemen van China, en zeker niet strevend naar een revolutie die de sociaal-economische structuur en de eigendomsverhoudingen zou aantasten. Een man met een wonderlijk gemengde intellectuele structuur: een verwarde kennis van allerlei westerse ideeën en technieken en tegelijkertijd een grote voorliefde voor traditionele Chinese cultuurelementen. Vanuit die achtergrond probeerde hij voor China passende politieke en sociale theorieën op te bouwen. Voor een land dat hij in wezen nauwelijks kende, verkerend in een politieke chaos, waarin hij zijn eigen rol wilde spelen en waarvan hij de structurele oorzaken nauwelijks zag en begreep. | |
[pagina 681]
| |
Het China van het eerste kwart van de twintigste eeuw bood veel mogelijkheden voor politieke avonturiers. Soen Jat-sen is een van de velen. Volharding, ambitie en inzicht in het politieke spel maken hem geschikt voor politiek leiderschap in de jaren twintig. De situatie bij zijn dood en de ontwikkelingen van de jaren daarna hebben gemaakt dat hij een vrijwel ‘mythische’ figuur is geworden, waarop links en rechts een beroep doen zowel in China zelf als daarbuiten. |
|