een hollandse dichter
Koos Schuur - Gedichten 1940-1960. De Bezige Bij, Amsterdam 1963. f 2,75.
Het is met Koos Schuur gesteld als met vele echt Hollandse dichters. Uit vrees, onduidelijk te zijn verliezen zij soms de volledige beheersing over hun taal waardoor zij, de één meer, de ander minder, rhetorisch worden en woord op woord stapelen, waar één uitdrukking voldoende is. Marsman leed op enkele plaatsen aan dit euvel, Nijhoff toont zich in vele werken een meester in het doseren van zijn taal, waardoor het vers alle nadrukkelijkheid en gewildheid aflegt en wint aan overtuiging. In deze verzamelbundel van Schuur geldt dit vooral voor de vroegere, traditionele verzen. Het is nu eenmaal een levensgevaarlijk feit, dat de vorm altijd op de loer ligt, de dichter dingen te laten zeggen, die hij eigenlijk anders gezien heeft, maar die vanwege een vormvereiste noodzakelijk worden.
Schuur schrijft in ‘Chanson voor de prinsessen’:
‘...appels ploffen uit de bomen / en overnacht de ganzen komen’ en in ‘September’: ‘Blond lief, de laatste gouden dagen / wuiven ten afscheid en wij achten 't niet, / de bomen en de struiken dragen / hun laatste tooi en in het riet / schuilen de vissen...’
Op deze plaatsen krijg ik het gevoel dat de dichter de taal bezeert.
Belangrijker is echter, dat deze bundel ons overtuigt, dat wij te doen hebben met een eerlijk dichter, iemand die de dingen ziet, zoals anderen ze niet zien. De verzen uit zijn Australische tijd geven recht toe recht aan een beeld van datgene wat in hem moet zijn omgegaan en de Groningse verzen evoceren het land op een wijze die de verbondenheid van de dichter met zijn geboortegrond voelbaar maakt en bijna benijdenswaardig.
Hier is de dichter zichzelf en hier is hij ook het meest dichter; een Hollandse dichter.
C.Ch. Mout