| |
| |
| |
O. Noordenbos
jan romeins 1900-boek
Jan Romein - Op het breukvlak van twee eeuwen. Brill/Querido, Leiden/Amsterdam 1967. 2 delen, f 80,-
Tien jaar had Jan Romein aan dit imposante stuk integrale geschiedschrijving gewerkt, toen hij bijna vijf jaar geleden overleed. Het op enkele hoofdstukken na voltooide boek, in zover het de eigenlijke geschiedschrijving betreft, is nu door de zorg en onder de hoede van Annie Romein verschenen. De oorspronkelijke bedoeling was deze delen te laten volgen door een theoretisch gedeelte, dat de verantwoording zou bevatten van de opzet en de uitwerking van het boek.
Hier ligt dan een staal van geschiedschrijving voor ons, waaraan Romein al lang gewenst had zijn krachten te wijden. Het zou de beschrijving moeten zijn van een periode in haar totaliteit van de ongescheiden onderscheiden sociale, politieke, geestelijke - wat daar in de ruimste zin onder verstaan kan worden - én wat men zou kunnen aanduiden als ludieke aspecten. Het specifieke karakter en de zin van deze periode benaderenderwijs aan het licht te brengen lag uiteraard in deze conceptie van geschiedschrijving opgesloten.
Met alle eerbied die hij als historicus bezat en betoonde voor wat als deelwerk werd verricht en voor de deskundigheid die voor de gespecialiseerde vorm van geschiedschrijving wordt vereist, zag hij toch hierin dit tekort dat ze de mens van nu te weinig in aanraking bracht met zijn verleden, dat niet die onderscheidingen kende die de partiële geschiedschrijving hierin aanbrengt. De deskundigheid is de noodzakelijke voorbereiding en voorwaarde voor een geschiedschrijving die naar aard en bedoeling de geschiedenis zou moeten maken tot een vast bestand van de geestelijke bagage die 's mensen blik naar het verleden en daarmee feitelijk ook naar de toekomst zou verruimen.
‘Men geeft er zich in de regel te weinig rekenschap van’, aldus Romein in een kort polemisch artikel in 1953, ‘dat elke deskundigheid - eo ipso - een beperking insluit van het gebied dier deskundigheid. Als die beperking er niet was, zou er ook van deskundigheid geen sprake kunnen zijn... dit vraagstuk willen wij hier slechts stellen, maar toch niet zonder er aan toe te voegen dat het de hoogste tijd lijkt het eens te gaan onderzoeken’.
| |
| |
Men zou nu kunnen spreken, zoals Annie Romein in haar ‘Woord vooraf’ doet, van een nieuw specialisme - dat Romein stelde tegenover de andere specialismen - als het streven om uit de specialistische projecties op het platte vlak een nieuwe vorm van geschiedschrijven te beproeven: een driedimensionaal geheel op te bouwen. Deze deskundigheid zou zich hierin moeten onderscheiden van de andere dat zij juist wél de beperkende grenzen zou moeten overschrijden en dus andere eisen aan de geschiedschrijver stelt. Beter gezegd, niet zozeer andere, maar complementaire eisen. Naast de voor de hand liggende van uitgebreide stevige kennis, betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en historische weetgierigheid, een specifieke begaafdheid in het ver of schijnbaar ver uit elkaar liggende het gelijkgeaarde of verwante te onderkennen, compositie-vermogen in nog groter mate dan van elke geschiedschrijver verwacht mag worden, een intuïtieve greep op het wezenlijke in de vaak amorf lijkende verscheidenheid. Tegelijk vraagt de betrekkelijke vrijheid die hier de historicus gegeven lijkt, een complementaire zelfkritiek, een scherp bewustzijn van de eigen voorkeuren en vooringenomenheden, een sterk verantwoordelijkheidsbesef - juist wegens die werkelijke of schijnbare vrijheid - en dan de intellectuele moed zich in het vaak ongewisse te wagen. De denkmoed - en daarbij haalde Romein graag de woorden van een van zijn bewonderde vakgenoten, Henri Pirenne, aan: ‘L'Essentiel est de faire réfléchir’ - die Jan Romein toch wel gekenmerkt heeft en hem misprijzing van zijn vakgenoten op de hals heeft gehaald, kan bij zulk een onderneming niet gemist worden.
Ten slotte kunnen we heel nuchter constateren dat een geschiedschrijver die zulk een poging tot een ongekende vorm van geschiedschrijving waagt, een gerijpt mens moet zijn, misschien wel eens behalve een ‘wiser’ ook een ‘sadder’ man, in elk geval iemand met voldoende levenservaring om de verscheidenheid van toestanden en mensen in een andere tijd voldoende te begrijpen en er zich in te kunnen verplaatsen. Het is dus haast vanzelfsprekend dat Jan Romein dit werk, dat toch wel zijn magnum opus zou worden, pas in zijn rijpste tijd heeft aangedurfd, al is het waar dat rusteloze werkzaamheid en het gestage nadenken over het verschijnsel geschiedenis hier voorbereidend hebben gewerkt.
Dat de keuze op een tijdperk is gevallen rondom de jaren 1900 is geen voorkeur voor het ronde getal, maar wel was het jaar 1900 een merk- | |
| |
waardig jaar, waarom Romein dan ook verschillende hoofdstukken kon beginnen met een voorval, een gebeurtenis, die in dat jaar vielen zonder hier te opzettelijk naar behoeven te zoeken. Het is ook mogelijk dat hier een compositorisch of stilistisch effect in meespreekt. En waarom niet?
Het zou alleen maar bewijzen hoe zeer Jan Romein ook zulke ludieke overwegingen ter harte gingen.
De geschiedenis zelf van deze periode die in dit boek gegeven is, is al een bewijs hoezeer dit tijdperk er zich toe leent een verleden op te roepen dat zozeer met het onze vergelijkbaar is als de begintijd van een geschiedfase vergelijkbaar is met de verdere voortgang, ten goede én - wij kunnen in deze tijd niet anders zeggen - ten kwade.
Wat zich juist in die jaren in alle door het Westen beheerste of ten minste beïnvloede werelddelen heeft afgespeeld, zich nog heeft kunnen afspelen, welke sociale, politieke, culturele toestanden er in de Europese landen bestonden, welk geestelijk of ongeestelijk klimaat er heerste, welke aanlopen tot en voorafschaduwingen van latere ontwikkelingen en gebeurtenissen al merkbaar waren, dat en nog zoveel meer maakt het zo begrijpelijk dat de keuze van deze periode voor een integrale geschiedschrijving zich haast vanzelfsprekend moet hebben opgedrongen aan een historicus voor wie de doorlichting van de eigentijdse geschiedenis van zo grote betekenis was.
Het is de wereld van voor de twee wereldoorlogen, van de grootvaders of overgrootvaders (en de zich toen voorzichtig op het emancipatiepad bewegende grootmoeders en overgrootmoeders), die de tijd nog hebben gekend waarin al die mogelijkheden en die gemakken waar wij niet meer buiten menen te kunnen leven, eenvoudig niet bestonden of pas begonnen te bestaan voor een kleine groep bevoorrechten. Europa was nog het vanzelfsprekende middelpunt van de wereld, met Londen als het hart van het Britse wereldimperium en Parijs als het centrum waaruit de cultuur straalde en waarheen alle cultuur getrokken werd, de stad ook van vermaak of wat als vermaak werd gestempeld. Maar ondanks die enorme expansie van Europa over alle werelddelen, ondanks de macht van een nog nooit zo uitgestrekt imperium eindigt het overzicht van Romein in het eerste hoofdstuk ‘Het spectrum der wereld in 1900’ met het zinnetje: ‘het herfsttij der Europese hegemonie kondigt zich aan’.
| |
| |
Als vervolg op dit hoofdstuk komt dan dat wat de titel heeft ‘Fin de siècle’. Hier hoort men duidelijk het thema dat in de volgende hoofdstukken in telkens andere variaties doorklinkt. Het is de afwijzing van en de breuk met oude zekerheden, de negentiende-eeuwse zelfverzekerdheden. ‘Voluntarisme, relativisme, onderbewustzijn, subjectivisme, synthese, vitalisme, het zijn verschillende namen voor de nieuwe of vernieuwde denkmatrijs, die zich rond de eeuwwisseling begon te vormen’ aldus Romein. Anders gezegd ‘het heden zou zich van het verleden geheel willen losmaken en alleen zichzelf en de toekomst autoriteit toekennen’. Dat dit een generalisering is en niet geldt voor de eersterangs figuren, blijkt wel wanneer Romein in het tweede deel, sprekend over de Franse dichter Charles Péguy, die hij een zuivere vertegenwoordiger van het irrationeel verzet noemt, omdat Péguy nooit zichzelf heeft gezocht en daarom misschien juist zichzelf is gebleven, erop wijst dat de absolute vertegenwoordigers van geestelijke stromingen gewoonlijk de tweede- en derderangsfiguren zijn. De toekomst geeft niet de zekerheid die zo kenmerkend was voor de negentiende eeuw, welk geloof of beginsel men ook was toegedaan.
Dit is dan bij uitstek een Europese situatie. Als we nu met de schrijver onze blik richten op de wereld daarbuiten - vele malen groter dan Europa, het schiereiland van het grote continent dat voor het grootste deel door Aziaten wordt bewoond - dan zijn we in de periode waarin veelsoortige reacties op de Europese expansie vallen waar te nemen. Dan is in China in 1900 de enkele jaren tevoren uitgebroken Bokseropstand onderdrukt door de verenigde krachten van de westerse landen - ook de Verenigde Staten hebben zich in de competitie om koloniën, afzetgebieden of invloedsferen gemengd - en heeft naar Romeins woorden ‘China het punt bereikt, waarop het geen mogendheid meer was, maar alleen een zwakheid’.
Een ander deel van de wereld waar de expansie met moeilijkheden te kampen kreeg, was Zuid-Afrika, waar een heersende blanke minderheid zich verzette tegen de Britse oogmerken die er in laatste instantie op uit waren geheel Afrika onder controle van het imperium te brengen door een spoorweg van Kaapstad naar Cairo aan te leggen. Zover was het voorlopig
| |
| |
nog lang niet en zover is het ook nooit gekomen - daarom ook al niet, omdat de techniek dit project overbodig heeft gemaakt door de luchtvaart, toen in haar allerprilste begin. De Boerenrepubliek in Zuid-Afrika kreeg de eerste aanval te verduren in de jaren 1899-1902, om de bodemschatten die het land rijk was. In een bepaald opzicht werd de Boerenoorlog die, in ons land en elders, zelfs in Engeland, tot afkeuring en zelfs tot afschuw van het Britse optreden heeft geleid, een voorafschaduwing van wat later op veel verschrikkelijker wijze heeft plaatsgevonden. De Britse bevelhebber Kitchener werd namelijk, zo drukt Romein het uit, ‘gedwongen tot een soort oorlogvoering die in het licht van later niet anders gezien kan worden dan als voorspel van de “totale oorlogen” van de twintigste eeuw’. De grote Engelse journalist van die dagen, William T. Stead, schreef: ‘een misdaad tegen de menselijkheid waarmee de Britse regering de rijksannalen en de dageraad van de twintigste eeuw had bevlekt’.
Een derde geval van Europese expansie had betrekking op de poging van het in de wedstrijd om koloniën te laat gekomen Duitsland, die tot 1914, toen de Eerste Wereldoorlog een einde hieraan maakte, heeft geduurd, om een spoorweg aan te leggen die Klein-Azië open zou leggen voor het Duitse imperialisme, de kwestie van de zogeheten Bagdad-spoorweg. Duitsland bracht een nieuw element in het oude Europese imperialisme, ‘het mengsel van moderne techniek met feodale geest’ dat ‘als hetzelfde mengsel in Japan zo explosief zou blijken’.
Om tot Europa terug te keren, deze periode kan niet behandeld worden zonder bijzondere aandacht te wijden aan het proces-Dreyfus, dat in Frankrijk diepgaande politieke en sociale beroeringen heeft veroorzaakt en ook buiten Frankrijk grote weerklank heeft gehad. Omdat dit proces ook alles te maken had met chauvinisme en antisemitisme in onderlinge samenhang, heeft Romein zich hier ook diepgaand mee bezig gehouden. Vervolgens komen ter sprake de vredesbewegingen van die tijd (bouw van het Vredespaleis), in een hoofdstuk dat getiteld is ‘De grote illusie’, het parlementarisme, het anarchisme, het socialisme, het moderne industrialisme, stad en platteland, het proletariaat, de bourgeoisie en de kleine burgerij, de adel (die destijds, zo lang al na de Franse revolutie nog een grote rol speelde achter de schermen en in het mondaine leven)
| |
| |
en dan via de pers (een macht in opkomst) naar het zich steeds meer ontwikkelende verschijnsel van de onderlinge doordringing van staat en maatschappij. Het eerste deel eindigt dan met een soort apotheose: de grote triomfale wereldtentoonstelling te Parijs in het jaar van de eeuwwisseling 1900 (eigenlijk begint de nieuwe eeuw pas in 1901). De bijzondere aandacht die Romein voor dit evenement heeft betoond in dit boek, moet eenvoudig verklaard worden uit de enorme belangstelling die deze tentoonstelling heeft gewekt. Ze was een uitstalling van alles wat de mensheid toen in staat bleek te vervaardigen en het verbaasde mensdom voor te toveren.
Het is natuurlijk ondoenlijk met enige uitvoerigheid op al de hoofdstukken in te gaan, die in het algemeen op geserreerde wijze een enorme hoeveelheid informatie bevatten, die niet om zichzelfs wil is aangebracht maar die vooral moet dienen om horizontale verbindingen tussen de in de hoofdstukken meegedeelde stof tot stand te brengen en natuurlijk ter illustratie om het ten grondslag liggende thema in zijn eindeloze variaties te verduidelijken: dat deze tijd er een is van een omslag op haast alle gebieden des levens, waarbij het zelden geboden is een oordeel uit te spreken, maar het alle zin heeft zich duidelijk te maken dat harmonie en tegenstelling samen kunnen gaan, dat orde en wanorde, vooruitgang en regressie in een dialektische beweging elkaar onderstellen, in elkaar kunnen overgaan, elkaar kunnen opheffen. De dialektiek wil niet anders zeggen dan dat elke stelling haar tegenstelling oproept, elke beweging onherroepelijk haar contrabeweging op haar weg vindt. Juist in een zo beweeglijke tijd als deze tientallen jaren waarin zoveel ontkend, gerelativeerd, betwijfeld wordt wat eeuwen lang bijna volstrekte geldigheid bezat, is het tijdsbeeld even boeiend om waar te nemen, als moeilijk om in schema te brengen, wat toch weer geëist wordt om er iets van te verstaan. Enkele opmerkingen zou ik toch willen maken, enigszins willekeurig. Het is bijvoorbeeld opvallend dat het overal aanwezige chauvinisme, verstaan als fanatiek nationalisme, in die tijd nog eens met antisemitisme wordt verhevigd en vergiftigd. Vreemd, maar begrijpelijk is dat de vredesbewegingen parallel lopen met de toenemende internationalisering, maar dat geen industrie hier zo veel baat bij heeft gehad als de wapenindustrie.
| |
| |
Het anarchisme beleeft in deze tijd, maar ook al iets vroeger, een hoogtepunt en niet alleen het gewelddadige met zijn aanslagen (die in die jaren veelvuldig voorkomen) op hoge autoriteiten en vorsten, maar ook in zijn meer theoretische en vredelievende vorm; het is opmerkelijk dat velen uit de bloem der Franse literatuur meewerkten aan anarchistische tijdschriften. In dit verband wijs ik op een voortreffelijk stukje biografie dat Romein hier geschreven heeft over de Russische anarchist Kropotkin, culminerend in deze sublieme zin: ‘Zijn adellijke afkomst droeg het hare ertoe bij dat hij het gezag kreeg waarnaar hij nimmer streefde, maar meer nog de verloochening van die afkomst die hij alleen bewaarde in het soevereine gemak waarmee hij er afstand van deed’.
Dit ook ter illustratie van de tegelijk boeiende en rustige stijl waarin dit werk in het algemeen geschreven is.
Over de sensatiepers het volgende: ‘Zelfs de sensatie had in haar negatieve tegelijk een positieve functie: de bevrijding uit de valse schaamte en de bekrompenheid ener vorige generatie door het kennis nemen van wat bij mensen mogelijk is’. Als Romein nadenkt over het Europa dat in de grote wereldtentoonstelling zijn triomfen vierde, onbewust nog van de katastrofe die het wachtte, komt hij toch tot deze overweging: ‘Doet het aan het wezen van triomf af, dat hij als illusie kan worden ontmaskerd? Is het laatste, historisch gezien, niet veeleer het onmiskenbaar kenmerk van het eerste?’.
Het was een tijd van ongekende mogelijkheden en zo beleefden tijdgenoten hun eigen tijd. Zei in 1913 de dichter Péguy, die een jaar later zou sneuvelen, niet dat de wereld sinds Jezus Christus minder veranderd was dan in de laatste dertig jaar en verklaarde de stichter van het futurisme in de kunst, Marinetti, niet dat de wereld met een nieuw schoonheid was verrijkt: de snelheid? Al de uitvindingen en ontdekkingen waarvan in het laatste hoofdstuk van het eerste deel een opsomming wordt gegeven, mogen dan wetenschappelijk principieel niet nieuw zijn, toch waren zij ‘cultuurhistorisch beslissend’. In de eerste plaats heeft dit betrekking op auto, luchtvaart, film en radio.
Het tweede deel bevat de kroniek van de lotgevallen van wetenschap, kunst en de verhoudingen tussen de mensen en ook hier ontmoeten we de ‘vele mogelijkheden van onzekerheid en weifeling’.
| |
| |
Revolutionaire ontwikkelingen voltrokken zich op het gebied van natuurkunde en wiskunde, vooral door de individuele prestaties van de Curies, Rutherford, de Braggs en Bohr. In de wiskunde grijpen nieuwe ideeën dusdanig in dat hier van een crisis wordt gesproken. In de biologische wetenschap biologeert Darwins evolutietheorie voor- en tegenstanders. Haar consequenties raken politiek, ethiek en religie en vermengen zich met de maatschappelijke theorieën. De strijd tussen mechanische en vitalistische verklaringen en holistische concepties zijn duidelijke aanwijzingen van de ingetreden onzekerheid. Ook in de medische wetenschap, ondanks haar fenomenale vooruitgang in haar praktische toepassingen.
In de op de menselijke verhouding betrekking hebbende wetenschappen als economie, sociologie, in de rechtswetenschap, in het bijzonder in het strafrecht, in de psychologie, in de filosofie, in de geschiedwetenschap, overal wordt het crisiskarakter van deze tijd waargenomen. We zullen hier met enkele namen en uitlatingen moeten volstaan. ‘Kakelbont en schots en scheef’ noemt de geniale Italiaan Pareto het beeld van de economie die volgens hem nooit in en uit zichzelf begrepen kan worden, omdat zij daarvoor te zeer met andere sociale feitelijkheden is verbonden. In het strafrecht voltrekt zich een wending van de misdaad naar de strafbare individu, evenals in de geneeskunde de zieke mens belangrijker wordt dan de ziekte. In 1900 verschijnt Freuds Traumdeutung, dat nieuwe uitzichten biedt en nog meer verzet wekt. In de sociologie, die in dit deel compareert onder de titel ‘Inzicht uit onmacht’ wordt vooral aandacht gevraagd voor de door Romein hoog gestelde Max Weber, wiens werken en leven voor hem een ‘symbolisch bestaan voor deze tijd’ vormen.
Sorel, vriend van Pareto, mag hier ook genoemd worden, omdat Romein hem, terecht dunkt me, ziet als de belichaming van de innerlijke tweespalt van zijn tijd. Wat hem kenmerkt is: ‘ongeloof in de bourgeoisie, in de intelligentsia, in de vooruitgang, in de democratie, in het parlementarisme, verheerlijking van het geweld, de mythe en de elite’.
In de historische wetenschap die in deze tijd vele grote namen kent, laat Romein Karl Lamprecht vooral naar voren treden als de figuur aan wie de geschiedwetenschap in zijn tijd gespiegeld kan worden. In de filosofie
| |
| |
krijgt Nietzsche (die in het register met Marx de meeste verwijzingen achter zijn naam heeft) veel reliëf als de meest revolutionaire figuur, naast Bergson, Husserl, Croce en B. Russell, van wie Russell een waarschijnlijk veel grotere betekenis heeft voor de wiskunde en Croce ook in de geschiedenis een grote reputatie bezit.
Boeiend is het hoofdstuk dat onder de titel ‘Babel en Bijbel’ over geloof en ongeloof en de modernismen van deze tijd handelt en enigszins hierbij aansluitend het hoofdstuk over het krioelende sectewezen onder het hoofd ‘Petites religions’. Dan komen er nog de hoofdstukken over de literatuur, het toneel met cabaret en dans, de beeldende en de - nieuw in deze tijd - gebonden kunst, de sexualiteit, de vrouwenemancipatie, opvoeding en onderwijs.
Het zijn hoofdstukken waarover nog veel gezegd kan worden, maar we doen beter, als afsluiting van deze aankondiging van het werk van een der oprichters van dit tijdschrift, dat bij eerste lezing zijn rijkdom aan informatie en nadenken nog niet prijs geeft, ons nog even bezig te houden met het laatste hoofdstuk, getiteld ‘De donkere poort’. Het begint met een verschijnsel waaraan in de voorafgaande hoofdstukken nog weinig aandacht was besteed: de toenemende betekenis en invloed van Amerika, zijn voorsprong op tal van terreinen, vooral door zijn ‘tempo’. Wat Europa betreft gaat het zich bewegen in de richting van de grote katastrofe van 1914. De voorafschaduwing ziet men in Das Unbehagen in der Kultur, de titel van een boekje van Freud. Het boekje is van 1930, het onbehagen is ouder. Het groeit naarmate zich in de negentiende eeuw het verzet aftekent ‘tegen het tempo van de ontwikkeling dat een algemeen besef van onzekerheid en onveiligheid oproept’. Anders gezegd: het is het onbehagen ‘van een mensheid die verbijsterd raakt van haar eigen kunnen, en balsturig tegen de breidel waarmee het gerationaliseerde leven haar optoomde en daarmee ook de drukkende last van de verantwoording afwerpt, die het geloof in de rede haar oplegde en zich keert tot het “spontane leven” en zich bewust wordt van de kiemkracht der irrationele impulsen in de menselijke geest’. Het kan nog anders gezegd worden en ook aangetoond in en door de maatschappelijke ontwikkeling en strijd of in de filosofie of literatuur. Romein besluit aldus: ‘Op de drempel van de twintigste eeuw stond de Europese mens, die
| |
| |
zich een halve eeuw tevoren op weg zag naar een vrijwel totale bestaanszekerheid en dat paradoxalerwijs nog altijd was, voor de donkere poort van de volstrekte onzekerheid’.
Een boek als dit verdient natuurlijk een uitvoerige bespreking die niet veel anders kan zijn dan een studie van een historicus die pas na lange tijd zich zoveel van de behandelde materie eigen heeft gemaakt dat hij dit werk, in zekere zin een levenswerk, ‘aan’ kan. Bij eerste lezing kan men wel constateren dat zich hier een eerbiedwekkende prestatie aandient, eerbiedwekkend door alles wat er in verwerkt is in vele jaren, eerbiedwekkend evenzeer door de lenigheid van geest die zich in een dergelijk werk demonstreert om vele zeer uiteenlopende gebieden van weten en waarderen met voldoende zekerheid te doorkruisen zonder zich aan overmoedige grensincidenten schuldig te maken of uit angstige bescheidenheid ze niet te durven betreden. Daarbij laat het boek zich aangenaam lezen door zijn rustige, vloeiende stijl die zich niet overstileert en niet merkbaar verzwakt op gebieden die op nog al grote afstand liggen van het eigen studiegebied. Het is geen boek waarvan men verwachten kan dat het in veler handen komt, maar toch moet men wensen dat de talrijke in de gang der contemporaine geschiedenis belangstellenden er zich mee bezig zullen houden. Het is dan ook mijn wens dat het boek in een goedkopere uitgave herdrukt zal worden.
Deze uitgave is eenvoudig te duur.
|
|