De Nieuwe Stem. Jaargang 22
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| |
ex libriseen echte kavalsky
| |
[pagina 296]
| |
‘In Auschwitz had je nog een schijntje kans’, zegt Bessie. ‘Als je jong en sterk was. In Sobibor kon je kaddish (gebed voor de doden, FdB) zeggen. Daar vandaan is alleen maar een handjevol mensen terug gekomen. 250 000 mensen hebben ze er afgeslacht, de schurken. Hoe oud waren ze nu geweest, je ouders?’
In die omstandigheden wordt het van langsom duidelijker waarom er van den beginne af een breuk is tussen Esther Kavalsky en het gebeuren in de nette kraaminrichting: de vlotte dokter, de smoesjes van de verpleegsters, de irritant-correcte doening van haar (Duits) kindermeisje, het ritueel van een godsdienstige plechtigheid. Alleen met een meisje dat een dode baby ter wereld brengt, kan zij zich wel solidair voelen. Tante Bessie zal echter alle schijn, alle valse vroomheid, ieder decorum en ieder alibi kordaat opruimen. De Kavalsky's met al hun centen hebben niets meegemaakt. Ze weten maar alleen iets over de vervolging en de uitroeiing van het Joodse volk van horen vertellen. ‘Je hoeft mij niks te vertellen. Dat van die melk, dat is maar een smoes. Je denkt de hele tijd aan je moeder. Aan je ouders’. En dit is de goede raad van Bessie: ‘Huil maar eens lekker uit’. De dokter begrijpt er niets van. ‘In zijn studentenjaren is de oorlog in de verte aan hem voorbij getrokken’. Hij denkt dat mrs Kavalsky slechts vermoeid is: ‘Hij haalt een flesje Gardenal sodium uit z'n dokterstas en vult z'n syringe. Hij wast mijn arm af met alcohol. De naald zinkt in mijn vlees. Ik voel de stekende pijn als een verlossing. Een kleine foltering, die me verbindt met het door anderen geleden leed. Als een zwakke brug. Een wankele hangbrug over een onpeilbare afgrond met heel in de diepte, smal als een lint, een rivier. Een eeuwig voortkabbelende stroom bloed, die begin noch einde heeft’. Op het nachtkastje ligt nog de zalm van Tante Bessie: ‘Een chronisch etterende zweer, opengebarsten in de zwoelte van de sub-tropische nacht’, als een psychosomatisch symbool.
Het is mij bekend dat het verhaal nogal wat autobiografische elementen bevat. Door de afstand die de schrijfster van het onderwerp neemt, door de compositie, door de directe, concrete stijl, werd de universele en | |
[pagina 297]
| |
naamloze tragiek van het Joodse volk - inzonderheid wat de tweede wereldoorlog betreft en de verre gevolgen daarvan - op aangrijpende manier vanuit de individuele ervaring in een literair volledig verantwoorde vorm uitgebeeld. Dit boekje is - helaas, ben ik geneigd te schrijven - een meesterwerk. Maar wat gebeurd is, is gebeurd: de absurde moord op zoveel miljoenen Joden. Door de persoonlijke ervaringen van Clarissa Jacobi en haar grandioos talent is de Nederlandse literatuur rijker geworden. Niet de literatuur om de literatuur. Maar als geschreven mededeling, een mededeling over de wreedheid en de schoonheid van het leven, een boodschap van liefde. Daarbij is het vermogen tot relativeren en de zin voor humor, niet de geringste verdienste van de schrijfster. Kortom, Een echte KavalskyGa naar voetnoot1 is een verhaal met veredeling van sex en sentiment, maar vooral met bijna in onbruik geraakte normale menselijkheid. En dat hebben wij met zijn allen wel vandoen - dacht ik.
Frans de Bruyn | |
[pagina 298]
| |
józef hen
| |
[pagina 299]
| |
der aarde. En ook nu nog ontmoet men in Polen mensen, die menen dat hun land en hun volk de enige verlossende intermediair zijn op de scheiding van Oost en West. Deze mening deelt Hen niet of nauwelijks, maar wel heeft het ouderlijk-milieu-van-verwachting hem gestempeld tot een man, die van de mensheid nog altijd veel verwacht. Ondanks zijn eigen bittere levenservaringen, waarvan voldoende blijkt uit zijn literaire werk, ondanks zijn harde leerschool, kent hij geen haat en wrok, wel verontwaardiging. Maar ook deze is zeker niet opvallend of ook maar storend en naast die verontwaardiging bezit hij een groot relativerend vermogen in zijn humor. Als vele Poolse auteurs is Hen er geen van de wat langere adem: romans heeft hij niet geschreven, wel novelles en verhalen. Maar van deze zijn er enkele van bijzonder gehalte en ik aarzel niet te zeggen, dat zijn werk een kwalitatieve vergelijking met het werk van Hemingway kan doorstaan. Behalve een zekere overeenkomst tussen beider werk is er een opvallend verschil. Hemingway schrijft in mineur, Hen in - zij het afgezwakt - majeur. Hemingway ‘gelooft’ in de ondergang, Hen heeft een onverwoestbaar vertrouwen in de ‘uitkomst der dingen’. Wat dit laatste betreft, hij kan hier en daar in zijn werk onder dat onverwoestbare vertrouwen niet uitkomen, zodat de gebeurtenissen een onwaarschijnlijke afloop hebben. In de novelle Bokser i smierc (De bokser en de dood) laat hij een Poolse gevangene in een van de kleinere vernietigingskampen optreden als sparring-partner van de kommandant, ex-wereldkampioen bokser. Dit op zichzelf weet hij nog aannemelijk te maken, ook al scharniert het gebeuren te veel op de personen en te weinig op het systeem waaraan het gebeuren ondergeschikt was. Nadat de Poolse gevangene de kampkommandant knock out heeft geslagen, zal hij worden vergast. Dit zou het einde van de novelle hebben moeten zijn. Maar nee, Hen is zo vol mededogen - en dit niet alleen met de Poolse gevangene - dat de kommandant tenslotte de Pool laat vluchten. Niet alleen waren mensen van dat slag niet aldus ‘gestructureerd’, maar het was ondenkbaar onder dat systeem van angst, haat en vernietiging. Met dat al is De bokser en de dood toch een novelle van bijzonder niveau. Er zijn er verscheidene in de twee bundels Bicie po twarzy en Nieznany, novelles en verhalen, die zijn te beschouwen als de voor Polen typerende bijdragen tot de wereldliteratuur. Geen wonder dat | |
[pagina 300]
| |
zij reeds in verscheidene talen zijn uitgekomen. Zeer verheugend is, dat een Nederlandse vertaling ervan waarschijnlijk nog dit jaar door de uitgeverij Moussault wordt gebracht. Een wat pikante bijzonderheid is, dat de twee verhalenbundels zijn uitgegeven door het Ministerie van Nationale Verdediging. Zoiets zou zeker in ons land tot de onmogelijkheden behoren.
Een wat langere novelle is Toast. Nadat de oorlog met Duitsland was beëindigd, vond in Polen een reusachtige migratie plaats. Vanuit de grote steden maar vooral vanuit de door Sowjetrusland geannexeerde gebieden trokken miljoenen naar het westen, naar de door de Duitsers goeddeels verlaten en voor hen verloren gebieden. Dit westen was vrijwel onbewoond. Voordat de migranten in de nieuwe gebieden konden worden toegelaten, moesten er voortrekkers heen, om te verkennen, om kwartier te maken en om de fundamenten voor een nieuwe samenleving te leggen. Behalve dat zich nog hier en daar Duitsers verborgen hielden, bevonden zich onder deze voortrekkers allerlei slag mensen: avonturiers, wraakzuchtigen, sociaal onevenwichtigen en idealisten, mensen die dit nieuwe land zagen als een uitverkoren plaats om opnieuw te beginnen. De situatie leek veel op die, die wij kennen uit de ‘westerns’. Daar ook trekkers naar het westen, ook zoekers naar een nieuw en beter bestaan, ook vele maatschappelijk onstabielen. Over zo'n allereerste begin van een nieuwe gemeenschap in het nieuwe Westpolen verhaalt Toast. Józef Hen houdt zich hierin vooral bezig met een tema, dat kenmerkend is juist voor de ‘westerns’, voor soortgelijke geschiedenissen in de bijbel en voor eveneens soortgelijke miten bij de Klassieken. Er is namelijk in al deze een strijd tussen Goed en Kwaad in een wereld die nog worden moet. Kennen wij uit de ‘western’ de sheriff, die door de anderen is gekozen om de nog primitieve rechtsverhoudingen te handhaven, in Toast ontstaat die rechtspleger als vanzelf. Henryk Koenig, ondanks zijn opvallend Duitse naam een vijand en slachtoffer van de nazi's, raakt verzeild bij een soort van eerste kommando, dat tot taak heeft te zorgen, dat de verderop wachtende emigranten op ordelijke wijze de stad kunnen binnentrekken. Hoewel Henryk van beroep onderwijzer is, wil hij werken | |
[pagina 301]
| |
in de bosbouw, ver van het mensengewoel om op adem te komen na wat hij onder de Duitse bezetting heeft moeten meemaken. Hij is dus heel niet de krijgshaftige figuur van de sheriff - hoewel ook deze vaak een gewone man was - maar moet zich verzetten tegen de zeer persoonlijke ambities van de leider van het kommando en tegen de pogingen om uit de nog lege stad kunstschatten te roven. Dit is niet langer vijandelijk gebied. Hier moeten straks Poolse mensen leven en werken. De situatie wordt een voor Henryk zeer penibele, onder meer doordat er een Duitser wordt gevonden, doordat zij vrouwen (Poolsen) ontmoeten en doordat er onder de andere kommando-leden een partijkiezen is voor en tegen hem. De situatie spitst zich zelfs zo toe, dat Henryk wordt gedwongen zijn tegenstanders in western-style te doden: na een vuurgevecht. Wanneer tenslotte de militaire autoriteiten zijn gearriveerd, verlaat hij het toneel. Hij weigert de post als kommando-leider, hoewel hij dan stellig een woning zal krijgen. Hij wenst geen enkele beloning - vraagt alleen om twee goede broeken - en ook geen eerbetuiging. Hij was niet anders dan de beslissende figuur in de strijd tussen goed en kwaad. Zoals hij kwam, gaat hij: onopvallend.
De stijl van Hen is een direkte en filmische en ook hierin blijkt een verwantschap met Hemingway. De gebeurtenissen zijn van een kleiner niveau dan bij Hemingway - althans voor ons, niet voor de Polen - maar de bijzondere wijze van beschrijven zal ook niet-Polen aanspreken. De wijze is vooral bijzonder door zijn eenvoud en luciditeit. De figuren leven op krachtige wijze, hoewel zij door Hen nagenoeg uit het niets worden gehaald. In Toast zijn zij er even onverwacht als de gehele situatie dit wordt voor de hoofdpersoon, om wie het dramatische verloop zich steeds nadrukkelijker concentreert. De anderen bestaan, zijn zeker geen vage gestalten, maar leven toch meer in de periferie van denken en voelen van Henryk Koenig. Dit is hier terecht zo gedaan omdat hij worstelt met het kwaad, dat hij voordien in de figuur van de bezetter en onderdrukker heeft leren kennen. Hij veroordeelt zijn tegenstanders niet als personen maar als dragers van het kwade. Er is geen persoonlijke haat. Maar juist dit maakt, dat met die dragers van het kwade slechts één oplossing mogelijk is: zij moeten sterven. De taal die Hen bezigt is zonder verheffing, niettemin passend bij de | |
[pagina 302]
| |
gespannenheid in mens en gebeuren en zelfs meer dan dit: zij versterkt die gespannenheid en is de uitdrukking ervan. Met name in Toast klinkt zijn taal als met de stem van de aartsvaders, die met starre lippen hun eigen stamgenoten moeten straffen. Józef Hen is in Polen een veelgelezen auteur en hiertoe heeft niet weinig bijgedragen, dat veel van zijn werk werd verfilmd. Aanvankelijk schreef hij de scenario's - nagenoeg adaptaties van zijn reeds zo filmisch werkende novelles en verhalen - maar tenslotte werd hij regisseur van zijn eigen te verfilmen werken. Zoveel van zijn literaire werk is thans verfilmd, dat hij terecht heeft gezegd: ‘Er is nog nauwelijks een zuivere niet door de film bezoedelde tekst van mij overgebleven’. Hen is een naïef mens en hij weet dit van zichzelf. Maar hij acht dit een positief bezit. Bij de Duitse uitgave van zijn novelles en verhalen merkt hij onder meer op: ‘Een zekere dosis naïveteit schijnt nodig te zijn als regulator in de intermenselijke relaties. De slechte mens moet men met verbazing en verontwaardiging tegemoet treden. Zolang wij ons nog kunnen verbazen en verontwaardigd kunnen zijn, zolang zijn wij niet verloren’.
Pszisko Jacobs |
|