De Nieuwe Stem. Jaargang 22
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |
Ger Harmsen
| |
[pagina 253]
| |
vuriger dan ooit in de niet door de economische crisis beroerde Sowjet-staat. ‘En in zijn hongernachten riep hij Lenin aan’ dichtte destijds Ed Hoornik van een Duitse werkloze. In de donkerste jaren van de Tweede Wereldoorlog groeide ten derde male de schare die haar hoop vestigde op de Sowjet-staat. De verdedigers van Stalingrad en het opmarcherende Rode Leger verleenden opnieuw reliëf aan de Russische Revolutie. Volgens de CPN was ‘De Sowjet-Unie als een lichtend baken in de zee van bloed en ellende, waarin het imperialisme de mensheid opnieuw heeft gestort’. Zo tenminste staat het in een manifest dat de communisten in november 1940 ter herdenking van de Russische Revolutie met gevaar voor hun leven uitgaven. Het was de eerste landelijke illegale publicatie van de CPN die ook voor de buitenwacht bestemd was.
Tientallen jaren, bijna een halve eeuw, heeft de CPN zich vereenzelvigd met de Russische Revolutie en met de gehele binnen- en buitenlandse politiek van de Sowjet-Unie. Zij heeft dit gedaan dwars tegen de grote stroom in. Vanuit een sterk kinderlijk geloof heeft zij tot in het absurde, kinderachtige en lachwekkende toe alles verdedigd en goedgepraat wat de opbouw en verdediging van de eerste socialistische staat met zich mee bracht. Decennia lang nooit een woord van kritiek. Zelfs voor de meest gruwelijke ontsporingen uit het Stalin-tijdperk heeft de CPN geen moment oog gehad.
En dan komt ineens de wending. In 1966 wordt voor de eerste keer en in een voor de communisten bijzonder gunstig politiek klimaat de Russische Revolutie niet meer gevierd en herdacht, zelfs niet meer in de kring van de Vereniging Nederland-USSR. En daar zitten we dan in eens midden in de zonderlinge politieke paradox waar de CPN in de jaren zestig voor heeft gezorgd. Want dit niet herdenken is niet het gevolg van een toevallige samenloop van omstandigheden of van een collectieve geheugenzwakte, al werd er naar buiten toe geen expliciete verklaring voor gegeven. Dit merkwaardige feit symboliseert een dubbele wending in de CPN-politiek: ten eerste een verbreken van de solidariteit met | |
[pagina 254]
| |
de Sowjet-Unie in haar empirisch gegeven vorm en ten tweede een zich afwenden van de revolutionaire idee. | |
van wanneer dateert de wending?Wanneer tekent deze wending in de CPN-politiek zich voor het eerst af? Volgens mij niet eerder dan in de jaren zestig. Er is mij geen enkel voorval bekend waaruit blijkt dat het CPN-bestuur tot het einde van de jaren vijftig ooit een standpunt heeft ingenomen dat afweek van dat der Comintern of Sowjet-Unie. Niet voor niets zei P. de Groot, vanaf 1938 met een onderbreking van twee jaar - april 1943 tot mei 1945 - leider van de CPN, in 1946 dat hij de betiteling ‘stalinist’ als erenaam aanvaardde. Tot in alle onderdelen toe was de politiek van de Comintern en de Sowjet-Unie ook zijn politiek. Zelfs de schaarse keren dat De Groot door communicatie-moeilijkheden enkele dagen in het onzekere was over het standpunt van Moskou en daardoor een moment op eigen kracht aangewezen tot een afwijkende mening kwam, wordt zijn trouw aan Moskou bewezen door de haast en overdreven wijze waarop hij dan zijn lijn weer in overeenstemming bracht met de door Moskou aangegeven koers.
De eerste keer was dit bij mijn weten het geval op 30 september 1938 toen hij het beruchte verdrag van München over de uitlevering van Tsjecho-Slowakije aan Hitler in het communistische partijorgaan, het Volksdagblad van die datum, vierde als een overwinning van de vredeskrachten. Een dag later corrigeerde hij zijn mening op aanwijzing van de Comintern. Het typerende hierbij is dat De Groot zich van het andersluidende oordeel van de partijtheoreticus Alex de Leeuw en andere Nederlandse communisten niets aantrok, maar wel van dat der Comintern. Voor de tweede maal deed zich een dergelijke situatie voor na het afsluiten van het non-agressie-pact tussen de Sowjet-Unie en Hitler-Duitsland in de zomer van 1939. Enkele dagen hield De Groot nog vast aan de oude politieke lijn van deelnemen aan de landsverdediging tegen fascistische agressie om zich daarna weer te haasten het roer te wenden. Het is namelijk niet waar zoals F. Baruch, oud-hoofdredacteur van De Waarheid, in zijn onlangs uitgekomen boek schrijft dat De Groot | |
[pagina 255]
| |
op eigen houtje ‘een absurde uitleg gaf aan de staatkundige manoeuvre van Stalin’Ga naar voetnoot1. De Groot volgde de nieuwe lijn van de Comintern die aan het pact niet alleen een tactische maar tevens een principieel strategische betekenis toekende door de Tweede Wereldoorlog als een imperialistische te kwalificeren, het Engelse imperialisme als nog perfider dan het Duitse aan te merken en van de communisten te eisen zich neutraal tegenover de oorlogvoerende machten te gedragen. Maar de tragiek van De Groot is dat hij dit zo halsstarrig en overdreven deed dat hij niet bemerkte dat hij ten derde male met de Comintern-politiek in tegenspraak geraakte. In de zomer van 1940 wijzigde de situatie zich grondig doordat één imperialistisch blok vrijwel weggevaagd werd en het andere in macht onrustbarend toenam. Dit ziende riep de Comintern, niet officieel in haar periodieken maar wel via haar geheime verbindingen met verschillende communistische partijen, op tot verzet tegen het nazisme. De Groot heeft dit een tijdlang niet willen geloven, zich blindstarend op de houding van de Noorse communistische partij kwam hij tot zijn beruchte oproep in juni 1940 zich loyaal tegenover de Duitse bezetter te gedragen. Hij mist blijkbaar enig politiek instinct en was daardoor nog trouw aan de lijn van Moskou toen dit daar zelf reeds op teruggekomen was. De vierde keer dat zich kortsluiting voordeed tussen De Groot en de internationale communistische beweging was in mei 1945. Zijn plan, de communistische partij op te heffen en een grote vaag progressieve volksbeweging te creëren, voor alles strevend naar deelname aan de regering, dreef hij door, dwars tegen al zijn medebestuurders in en pas toen hij door leidende Franse communisten, die geacht werden de mening van Moskou te vertolken, op de vingers getikt werd, gooide hij plotseling het roer om en liet de communistische partij even abrupt terugkeren als deze verdwenen was. De vijfde keer dat De Groot een eigen politiek standpunt moest bepalen is haast nog leerzamer omdat het ditmaal om een binnenlandse kwestie ging waarbij | |
[pagina 256]
| |
hij op eigen kracht moest varen en de kortsluiting met Moskou pas veel later aan de dag trad. Ik doel hier op zijn beoordeling van de Watersnood in 1953. Toen ieders hoofd alleen maar stond naar hulpverlening, stelde De Groot de schuldvraag aan de orde en waarschuwde voor het gevaar van Amerikaanse inmenging in onze binnenlandse aangelegenheden. En dat vanwege de hulp die Amerikaanse militairen boden. De opzeggingen van abonnementen op De Waarheid stroomden binnen. Erger nog was dat De Groot toen beval naast en tegenover de nationale hulpverleningsactie een eigen campagne op te zetten met aparte volkshulpcomité's. Vanzelfsprekend droeg de Sowjet-Unie haar materiële bijdrage tot leniging van de nood over aan de nationale hulporganisatie en De Groot liet zijn privé-comité's verdwijnen. Bijna een kwart van de aanhang liet het bij de volgende verkiezingen afweten. Deze vijf voorbeelden bewijzen dat De Groot nooit anders dan tegen zijn wil en dan nog maar voor een moment van de door Moskou gevolgde koers is afgeweken, maar zij laten ook zien dat deze oriëntatie op de Sowjet-politiek enige vastheid en samenhang in de kijk van De Groot op de internationale problemen bracht. Waar hij zelf moest oordelen, faalde hij. Dank zij een extreme imitatie van de Sowjet-politiek wist hij zich te handhaven. Hierin lag zijn kracht en zijn zwakte. | |
de eerste opposities binnen de CPN na 1945In de aard, het ontstaan, de ontwikkeling en de bestrijding der naoorlogse opposities binnen de CPN tekent de politieke wending van de jaren zestig zich duidelijk af. Daarom een enkele opmerking over elk van deze opposities afzonderlijk. Dat de CPN opgeheven werd in mei 1945 door De Groot en dat de Waarheidsbeweging haar plaats innam, was de aanleiding tot een krachtige oppositie die heroprichting van de oude partij en het kiezen van een standvastiger en evenwichtiger partijsecretaris eiste. Op de Juli-conferentie waar de strijd werd uitgevochten, overigens nadat De Groot zelf al teruggekrabbeld was en de partij weer wilde oprichten, werd door geen van beide groepen aan de solidariteit met de Sowjet-Unie getornd en dit punt kwam zelfs niet ter sprake. Wanneer we echter het politieke platform van De Groot vergelijken met dat van de Juli- | |
[pagina 257]
| |
oppositie dan laat zich bij beiden een aardig tuiltje naoorlogse illusies bij elkaar plukken, maar ten aanzien van de buitenlandse politiek en de duurzaamheid van het bondgenootschap van de Grote Drie, blijkt toch de oppositie een wat realistischer kijk te hebben gehad. Zij zegt dat het niet juist is uit te gaan ‘van het standpunt, dat men een langdurige periode van vreedzame ontwikkeling tegemoet gaat. Dat is een verkeerde uitlegging van de betekenis van het bondgenootschap der grote drie mogendheden’. Deze oppositie verwacht ‘verscherping van de klassenstrijd en toenemende internationale spanningen’Ga naar voetnoot2. En ook in de binnenlandse politiek wenst zij niet het lot van de arbeidersklasse ondergeschikt te maken aan de wederopbouw van ons land. Als de CPN niet voor haar belangen opkomt wie moet het dan doen? Maar De Groot geeft zich nog over aan ministerialistische dromen en wil van geen acties weten die hem een spaak in het wiel zouden kunnen steken. Merkwaardigerwijs spreekt F. Baruch in zijn eerder genoemde boek van een ultra-radikaal standpunt bij de Juli-oppositie. Wie is er echter door de geschiedenis in het gelijk gesteld? Baruch blijft erbij dat deze oppositie fout was. Nog in De Waarheid van 19 juli 1956 verdedigt Baruch de liquidatie-politiek van De Groot en ziet als oorzaak van de achteruitgang der CPN in het eerste decennium na de oorlog ‘het afstand doen van het idee dat achter de Waarheidsbeweging zat, een begin van onze eigen Nederlandse weg. Van dat idee hebben wij ons onder de invloed van de zogenaamde Juli-oppositie laten afbrengen’. Ook blijft Baruch van mening dat er niemand was in 1945 die De Groot had kunnen vervangen. Ik betwijfel dat achteraf, maar zou zelfs een minder dominerende figuur, beter in staat met mensen om te gaan, de partijdemocratie die zeker in 1945 nog een kans had, niet méér ten goede zijn gekomen? Baruch vermeldt bovendien niet dat de fractie De Groot de Juli-oppositie maar met een minimaal stemmenverschil versloeg. Conclusie: het was een oppositie op een behoorlijk politiek niveau die zelfs op deze ondemocratisch tot stand gekomen conferentie bijna de helft van de aanwezigen achter zich had. | |
[pagina 258]
| |
De tweede oppositie vormde zich na 1956 door de houding die de groep De Groot tegenover de zogeheten destalinisatie aannam. Hevig was de schok die de onthullingen van Chroesjtsjow in de Sowjet-Unie over de terreur en gruwelen van Stalin in de CPN teweegbrachten. Veel communisten raakten toen in een gewetenscrisis. Tallozen vonden dat de CPN-leiding de ernst van de terreur in de Sowjet-Unie ten tijde van Stalin verdoezelde en kantten zich tegen de poging van De Groot en de zijnen om er een specifiek Russische aangelegenheid in te zien waarmee de CPN niets van doen had. Opposanten stichtten in mei 1958 het blad De Brug en kwamen daarin op voor een meer genuanceerde houding tegenover de Sowjet-Unie zonder aan de internationale solidariteit met de socialistische staten te willen tornen, onder het motto: juist een goede vriend toont mij mijn feilen. Precies op dit punt viel De Groot de Brug-oppositie aan en verweet haar voormannen reeds ver in het verleden, ten onrechte naar mijn idee, te hebben getornd aan de ‘onverwoestbare solidariteit met de Sowjet-Unie... een der voornaamste hoekstenen van de partijpolitiek’. Hij zei vast te houden aan de ‘onverbrekelijke’ en ‘onvoorwaardelijke solidariteit’ met de Sowjet-UnieGa naar voetnoot3. Volgens De Groot was verder van persoonsverheerlijking - eigenlijk een misleidende term omdat persoonsverheerlijking maar één van de elementen in het stalinisme is die het geheel allerminst dekt - geen sprake. Toch liggen de voorbeelden zowel van het omhoog steken van Stalin door De Groot als van het ophemelen van De Groot zelf, voor het grijpen. Ik herinner alleen maar aan de puzzle in De Waarheid van 9 februari 1952 die als uitkomst opleverde de vijf grootste communistische leiders. En wie zal het verbazen dat de oplossing was: Stalin, De Groot, Rakosi, Thorez en Anna Pauker? Maar veel belangrijker waren de praktijken die met de eufemistische term persoonsverheerlijking werden aangeduid in het partijleven van de CPN, zoals verdachtmaking, monddood maken, vernederen en willekeur. Men zou De Brug-oppositie eerder nog een morele dan een politieke oppositie kunnen noemen. Terwijl Baruch echter verder in zijn boek angstvallig vermijdt te moraliseren, ook | |
[pagina 259]
| |
waar hier alle reden toe is, tast hij juist De Brug-leiders in hun goede naam en eer aan door te schrijven dat zij met hun massale desertie de CPN schade toebrachten, de bezittingen van de EVC verkwanselden etc. ‘De houding van De Brug-groep was op geen enkele wijze te verontschuldigen en de CPN vierde het feit dat de groep in 1959 er niet in slaagde een parlementszetel te veroveren, terecht als een overwinning’ is de slotconclusie van Baruch. Mij lijkt, en ik heb dit destijds al naar voren gebracht, de poging van de Brug-groep zich als politieke partij te constitueren gewoon op praktisch politieke gronden dom en uitzichtsloos. De omstandigheden en mogelijkheden lagen nu eenmaal in Nederland anders dan in Denemarken waar Larsen met een groep oppositionele communisten de ‘officiële’ partij snel overvleugelde en tenslotte wegdrukte. Wel kan men echter zeggen dat een groepje communisten die geen kans krijgen hun mening naar voren te brengen weinig anders overblijft dan een eigen orgaan uit te geven en hieraan heb ik dan ook graag meegewerkt. Baruch is met zijn kritiek aan het verkeerde adres. Hij moet niet bij Gortzak maar bij De Groot zijn. Merkwaardig is ook dat Baruch deze tweede naoorlogse oppositie miskent door te menen dat het primair om de vakbewegingskwestie ging. Voorop stond het morele conflict dat de destalinisatie teweeg bracht. Maar juist door de manier waarop De Groot de opheffing van de EVC aan de orde stelde houdt het vakbewegingsvraagstuk ten nauwste verband met de stalinistische praktijken binnen de CPN. Baruch meent ook nu nog dat De Groot gelijk had toen hij in 1958 de EVC wilde opheffen omdat deze een sta in de weg was. Maar daar ging het niet om. Niet of de CPN meer zag in het NVV en de EVC om die reden al of niet gewenst achtte, maar of de EVC zelf mocht beslissen of zij haar bestaan wilde voortzetten of beëindigen, was de eigenlijke vraag. De EVC miste iedere autonomie en zelfs de beurzen van de CPN en de EVC waren niet gescheiden. En dat is vanuit een elementair democratisch besef hoe dan ook fout. De wijze waarop Baruch over de Brug-groep schrijft is veelzeggend voor zijn eigen opvattingen ten aanzien van de interne democratie en de autonomie van bepaalde organisaties onder communistische invloed. Samenvattend kan men over deze tweede oppositie zeggen dat zij zich op een lager politiek niveau bewoog en geringer van omvang was dan | |
[pagina 260]
| |
die van juli 1945. Maar ook dit ligt niet aan de oppositie die voor een aanzienlijk deel tot de oorlogslichting behoorde en eigenlijk nooit echte politieke meningsvorming meer gekend heeft. | |
de twee opposities binnen de CPN in de jaren zestigDe derde naoorlogse oppositie in de CPN is weer zwakker, zowel kwalitatief als kwantitatief, dan de beide voorgaande. De geschillen tussen Peking en Moskou over vraagstukken als wereldvrede en koloniale revolutie vormden de politieke inzet. Er vormden zich in het begin van de jaren zestig meerdere los van elkaar staande groepjes en personen waarvan sommige zeer illegaal opereren om uitstoting door de partijleiding te bemoeilijken. Zij hebben hun sympathie voor Peking gemeen en vanaf 1962 begonnen blaadjes te verschijnen als Kameraden, De Rode Vlag, het Marxistisch-Leninistisch Front, Spartacus en De Rode Tribune. Zij aanvaarden allen kritiekloos het standpunt van Peking en keren zich fel tegen het beleid van De Groot dat zij met ‘revisionisme’ bestempelen. Uit de wijze echter waarop de leiding der CPN deze oppositie bestrijdt krijgt men steeds meer de indruk dat zij dit schoorvoetend en met tegenzin doet. Voor zij tot actie overging creëerde zij zelfs een band tussen De Rode Vlag en De Brug om daardoor de derde tot de tweede oppositie terug te brengen, die binnen de CPN een slechte indruk had achtergelaten. Ook gaf de leiding met nadruk te kennen dat Peking niet rechtstreeks achter deze derde oppositie stond. Waarom zoveel omslag? Baruch laat de CPN-leiding maar één aanhanger van De Rode Vlag royeren. In werkelijkheid waren het er meer en ontkwamen ook aanhangers van De Rode Tribune in Rotterdam niet aan dit lot, maar het aantal slachtoffers bleef toch merkwaardig gering. Ondanks de verklaringen dat de CPN de zijde van Moskou kiest, begint zich een verandering in het politieke standpunt van de CPN af te tekenen, die een vierde oppositie in het leven zal roepen. Terwijl in de jaren zestig de oost-west-spanning afneemt en allerwegen belangstelling groeit voor de problemen van de communistische landen en er nog nooit zo zakelijk en zelfs welwillend over de Sowjet-Unie is geschreven, gooit de CPN-leiding in 1963 het roer om en keert zich tegen de door de Sowjet-Unie gevolgde politiek, aanvankelijk nog wat | |
[pagina 261]
| |
verhuld maar allengs steeds openlijker. Tot in het banale en kinderachtige toe brengt De Waarheid kritiek op toestanden, gebeurtenissen en personen in de Sowjet-Unie. Ook de in 1965 verschenen memoires van De Groot, nu voorzitter van de CPN, bevatten verbluffende staaltjes op dit gebied; zijn misnoegen strekt zich zelfs tot de op communistisch grondgebied genoten maaltijden uitGa naar voetnoot4. Op deze speldeprikken volgden organisatorische maatregels. Het werd de leden van de CPN verboden ambassades van socialistische staten te bezoeken. De CPN-functionarissen mogen niet langer hun gebruikelijke vakantiereizen naar Oost-Europese landen maken. Het partijbestuur heeft bekend gemaakt dat Russische, Oost-Duitse en Joegoslavische agenten de leden van de CPN tegen de leiding opzetten.
De houding van de CPN-bestuurders tegenover de congressen van zusterpartijen, gelegenheden waarbij vooraanstaande communisten uit vele landen van gedachten wisselen, is de laatste jaren geheel veranderd. Terwijl anders naar de congressen van de Russische zusterpartij de voorzitter en de secretaris van de CPN zelf plachten te gaan, werd het drieëntwintigste congres der CPSU in het voorjaar van 1966 bezocht door drie van de meest onbeduidende CPN-functionarissen die men had kunnen vinden. Maar hier bleef het niet bij. Vanaf eind 1966 weigert de CPN-leiding op een of ander congres aanwezig te zijn. Dit blijkt uit de brieven van november 1966 aan de Bulgaarse partij, van december 1966 aan de Belgische partij en van januari 1967 aan de Franse partij. In de laatste brief staat: ‘De reden daarvan is, dat in de laatste tijd de aanwezigheid van buitenlandse gedelegeerden op zulke congressen is misbruikt voor de discussie over problemen van de internationale communistische beweging waartoe buitenlandse gedelegeerden niet bevoegd zijn. Ook is ons gebleken, dat de aanwezigheid op uw congressen van buitenlandse delegaties uitgelegd is als instemming met de houding die uw partij aanneemt tegen andere communistische | |
[pagina 262]
| |
partijen. De CPN wenst in dit opzicht elk misverstand te vermijden’Ga naar voetnoot5. Een wonderlijke motivering, want waarvoor zou men de buitenlandse congressen anders bezoeken dan ‘voor de discussie over problemen van de internationale communistische beweging’? In dezelfde richting wees al eerder de merkwaardige houding van de CPN-delegatie op de Brusselse conferentie van achttien communistische partijen in juni 1965, waar deze als enige weigerde een gemeenschappelijke verklaring over Vietnam te tekenen. En op de conferentie van de Europese communistische partijen in april 1967 te Karlovy Vary over de problemen van de Europese veiligheid, weigerde de CPN zelfs maar aanwezig te zijn. In de herfst van 1966 werd tenslotte de correspondent van De Waarheid uit Moskou teruggeroepen wat gezien de onzinnige motivering zoveel wilde zeggen als: de diplomatieke betrekkingen zijn verbroken. Op 1 april maakte De Waarheid het besluit bekend van het partijbestuur om niet langer goedkope groepsreizen naar de Oost-Europese landen te organiseren via het reisbureau Vernu met de motivering: ‘uit klachten blijkt, dat deze vakantiereizen door aan de macht zijnde elementen in deze landen worden misbruikt voor pogingen om leden van de CPN voor hun rechtse koers te winnen, de autonomie van de CPN te schenden en onze partij aan hun schadelijke anti-leninistische politiek te onderwerpen. Met deze revisionistische politiek, die door het congres van onze partij veroordeeld is, pogen zij van buitenaf in de partij te infiltreren en de partijleiding van de CPN te bestrijden’. De laatste stap is het bemoeilijken van de import van Russische tijdschriften en boeken via Pegasus.
Welke weerstanden wekte de groeiende vijandschap van de CPN-leiding tegenover de Sowjet-Unie, de DDR, de Franse communistische partij etc.? Nadat de breuk met Moskou zich in de zomer van 1963 in embryonale vorm begon af te tekenen, was de eerste die hiertegen in verzet kwam Friedel Baruch, het laatste lid van de illegale partijleiding dat nog in functie was. Baruch is een oudgediende in de communistische gelederen. Na in 1933 door de regering van Hitler wegens zijn aandeel in het | |
[pagina 263]
| |
anti-fascistische Duitse verzet te zijn uit gewezen - zijn Nederlanderschap behoedde hem voor een blijvende gevangenschap - was hij een actief lid van de CPN. Van 1944 af maakte hij deel uit van de partijleiding, was vele jaren hoofdredacteur van De Waarheid en lid van het politieke bureau. Bij geen enkele oppositie was hij ooit betrokken. Integendeel, Baruch behoorde tot de meest extreme bestrijders van iedere kritiek op de partijleiding. Wie was twintig jaar loyaler dan hij? Maar in 1964 werd hij ‘als lid van het partijbestuur geschorst wegens zijn obstructie waarbij hij van het partijbestuur “volgzaamheid” aan de revisionistische politiek van Chroesjtsjow in de Sowjet-Unie eiste’. Voor iemand die meent dat de CPN-organisatie steunt op het democratisch centralisme een merkwaardige formulering. Immers Baruch verkondigde zijn mening aanvankelijk daar waar hij dit hoorde te doen, in het partijbestuur, zo goed als men van iedere andere partijbestuurder ook verwacht dat hij met zijn opvattingen voor de dag komt en anderen hiervan probeert te overtuigen. En hoe zou een eenling alle anderen kunnen dwingen hem te volgen? Hoe langer men hier over nadenkt hoe minder duidelijk het wordt waarin nu de halsmisdaad van Baruch bestond. Na zijn schorsing stuurde Baruch een recensie van de memoires van De Groot in aan het theoretische maandblad van de CPN, Politiek en Cultuur. Hij stelde zich terecht op het standpunt dat deze memoires geen door het partijbestuur, laat staan door een congres goedgekeurd document waren, maar een particuliere uitgave van De Groot waar leden kritiek op mochten uitoefenen. Toen de redactie weigerde dit stevig gedocumenteerde stuk op te nemen - mag men hier uit concluderen dat partijvoorzitter De Groot in zijn eigen kring boven elke kritiek verheven is? - zond Baruch het in gestencilde vorm rond. Dit was blijkbaar voldoende reden hem in april 1966 te royeren. Baruch maakte daarna enkele van zijn opvattingen wereldkundig in het pas verschenen en door mij al enige malen genoemde boek: Links af/naar rechts; portret van een politieke partij of de ommezwaai van de CPN in het conflict Moskou-Peking. Daar het tot dusverre het enige politieke document van deze vierde naoorlogse oppositie is zal ik er nog nader op ingaan, maar ik wil eerst melding maken van de beroering die de politieke wending van de CPN heeft gewekt. Want weliswaar is Baruch de enige die zich nadrukkelijk en | |
[pagina 264]
| |
veelvuldig uitspreekt, maar met hem hebben meerdere redacteuren hun werk neergelegd. J.v. Seggelen, directeur van de uitgeverij Pegasus, en een deel van zijn personeel zijn ontslagen door het partijbestuur. W. Hartog, bouwvakarbeider en vakbondsfunctionaris zonder enige culturele belangstelling, is tot directeur van de uitgeverij benoemd. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat dit meer zal zijn om te slopen dan te bouwen. Ook W. Hulst, hoofd van het reisbureau Vernu en secretaris van de Vereniging Nederland-USSR wenste deze anti-Sowjet-politiek niet mee te maken en is als lid van de CPN geschorst, omdat hij aangekondigd heeft gewoon te zullen doorgaan met het organiseren van reizen naar Oost-Europese landen. Enkele afdelingen blijken geheel of gedeeltelijk met dit verzet in te stemmen. Voor een samenvattend oordeel over omvang, politiek niveau en sociale samenstelling van deze vierde oppositie is het nog te vroeg. | |
wat alle vier opposities gemeen hebbenDe vier gememoreerde opposities dachten over de internationale politieke problemen zo verschillend en hun voorkeur ten aanzien van bepaalde socialistische staten liep zo uiteen, dat op grond hiervan geen gemeenschappelijke noemer gevonden kan worden. Heel anders komt de zaak evenwel te liggen wanneer wij hun beoordeling van de buitenlandse politiek terzijde laten en ons bepalen tot hun mening over de binnenlandse aangelegenheden, of nog beperkter tot de interne gang van zaken binnen de CPN. Ten aanzien van dat wat zich direct onder hun ogen afspeelt blijken zij het wonderbaarlijk eens te zijn. Het leeuwendeel van hun meest concrete en directe kritiek heeft betrekking op het ontbreken van een collectieve besluitvorming, een gedachtewisseling over wezenlijke problemen, en een saamhorig partijleven. Natuurlijk zullen opposanten gauw klagen over gebrek aan kameraadschap, zakelijke discussie, partijdemocratie en menselijke omgang. Maar wanneer deze opposanten niets hebben van querulanten omdat zij anders niet voordien tientallen jaren op normale wijze aan de partijactiviteiten hadden deelgenomen zonder ooit bij conflicten betrokken geweest te zijn, komt de zaak anders te liggen en dienen we deze kritiek wel degelijk serieus te nemen. Als men de argumenten van de drie oudere opposities wat het interne | |
[pagina 265]
| |
partijleven betreft vergelijkt met die van F. Baruch is de overeenkomst frapperend. Baruch zelf heeft hier helemaal geen oog voor en blijft de oudere opposities op vrijwel alle punten veroordelen. Hij doet dit op uiterst oppervlakkige wijze en glijdt zelfs in zijn desbetreffende commentaren herhaaldelijk uit doordat hij blijkbaar niet de moeite heeft genomen de bronnen te raadplegen met betrekking tot het ontstaan, het karakter en de opvattingen van de oudere opposities. Ik volsta met te verwijzen naar de voorbeelden die ik hier al van gegeven heb. Nu moet ik er billijkheidshalve aan toevoegen dat het boek van Baruch geen historisch werk is, al komen er historische excursies in voor. En om er hier ook verder nog iets van te zeggen, het is evenmin een poging de eigen rol te analyseren in de naoorlogse politiek, al zegt Baruch een enkele keer iets te betreuren. De auteur heeft toch wel wat haastig en zonder zich de tijd te gunnen afstand te nemen en met zichzelf tot klaarheid te komen, een politiek strijdschrift samengesteld.
Alle vier opposities vellen een vernietigend oordeel over de ongekroonde koning van de CPN: De Groot. Ook in het boek van Baruch neemt diens portret een grote plaats in. Het is het portret van een grillige, rancuneuze, weinig scrupuleuze en zichzelf mateloos overschattende man die van het ene uiterste in het andere vervalt en er in al deze opzichten met het klimmen der jaren niet op vooruit gaat. Met zijn wat paniekerige en bangelijke aard zou De Groot tussen gewone mensen helemaal niet opvallen, want moed en zelfbeheersing zijn geen dikgezaaide eigenschappen. In communistische kring is dit echter wel het geval en daar heeft men hem naar mijn idee ten onrechte een verwijt gemaakt van zijn houding in de illegaliteit. Wanneer iemand hoe dan ook drie jaar mede leiding heeft gegeven aan de illegale CPN en dan na enkele malen aan arrestatie te zijn ontkomen, terwijl vrouw, dochter en naaste medewerkers in handen van de SD vielen, zich terugtrekt uit het werk omdat de schrik hem in de benen is geslagen, is dat dan niet heel menselijk? En hoevelen zullen er in ons land rondlopen die het morele recht hebben de staf over De Groot te breken om deze reden? Maar dat hij hier niet rond voor uitkomt en er op los fantaseert om zijn gedrag van de laatste twee oorlogsjaren aannemelijk te maken door smetten op anderen te werpen, is laakbaar. Tekenend voor hem is tevens dat hij de bewonderenswaardige | |
[pagina 266]
| |
offervaardigheid en bereidheid een sober bestaan te leiden, die zoveel communisten eigen is, mist. Boven en naast het minimum-inkomen van de partijfunctionarissen wist hij zich altijd iets extra's te verschaffen.
Toch roept een dergelijk portret vragen op. Hoe kon De Groot in 1938 leider van de CPN worden en dit tot nu toe blijven? Laat men niet aan komen met het sprookje dat Moskou hier de hand in heeft. Zo eenvoudig is het niet. Baruch omzeilt het probleem vrijwel geheel en toch heeft hij nu geen goed woord meer voor De Groot over! Het lijkt me dat het antwoord tweeledig is. Enerzijds was dit mogelijk door de trouw van De Groot aan de politiek van de Sowjet-Unie, zodat ook de leden die hem niet pruimden zich op het standpunt konden stellen van: wij zijn niet uit sympathie voor De Groot in de CPN maar omdat wij ons daardoor deel weten van een wereldbeweging die ons naar het socialisme voert. Ik geloof dat dit zeer belangrijk is. Anderzijds kon De Groot zich zolang handhaven door de gebruikelijke behoudzucht van de leden van een gevestigde organisatie. Het is heel moeilijk en tijdrovend een dergelijke organisatie op te bouwen maar als deze er eenmaal is dan zijn er heel wat bittere en zelfdoorleefde teleurstellingen nodig, voor de leden zich werkelijk massaal van hun organisatie gaan afwenden. En wat de CPN betreft komt hier nog bij het ontbreken van een normaal functionerend partijleven. Zowel externe als interne factoren hebben dit verkwijnen van de democratie in de CPN bevorderd. Men kan in dit verband niet nadrukkelijk genoeg wijzen op de sociaal-psychologische uitwerking van de koude oorlog en de communisten-phobie op de leden van de CPN die zich in hun out-cast-positie aaneensloten rond het mikpunt van alle aanvallen: hun leider De Groot. In het bijzonder was dit het negatieve gevolg van de hongaarse furie in 1956. Dat De Groot het daarbij zijn tegenstanders wel bijzonder gemakkelijk maakte en door zijn eigen optreden en uitspraken kwetsbaarder was dan nodig, is hierbij niet van beslissende betekenis. Baruch staat terecht stil bij de invloed van de koude oorlog op de gang van zaken in de CPN, maar snijdt zichzelf de weg tot een dieper begrip van de interne factoren die misstanden in de CPN in de hand werken af, doordat hij in zekere zin aan het omgekeerde van persoonsverheerlijking lijdt. Alles is in het boek van Baruch het werk van één man, van alles wat niet | |
[pagina 267]
| |
deugt is één man de schuld. Natuurlijk kunnen de eigenaardigheden van een leider sterk hun stempel op een beweging drukken en in dit geval is dat ook zeker zo, maar omgekeerd dragen de politieke omstandigheden en structuur van de partij er juist toe bij dat een man met een dergelijk karakter naar voren komt. De loopbaan van De Groot is onlosmakelijk verbonden met de praktijk van het stalinisme en van de koude oorlog. Diverse CPN-leden koesteren naar mijn mening ten onrechte hoge verwachtingen van het overlijden van De Groot. Want zou diens dood op zichzelf enige verandering in de structuur van de CPN kunnen bewerkstelligen?
Baruch zelf levert het bewijs dat dit een illusie is. Hij poneert wel politieke meningen en bestrijdt die van de CPN-leiding op een aantal punten, maar is nauwelijks bekommerd om de wijze waarop de politieke besluitvorming functioneert. Verschillende keren schrijft hij dat ‘men de leden van de partij ook niet verantwoordelijk kan stellen voor haar politiek. Zij hebben er geen enkele invloed op’. De vanzelfsprekendheid waarmee dit geconstateerd wordt, is verbazingwekkend, want ten eerste is dit na de oorlog nooit anders geweest en ten tweede is dit de oorzaak dat Baruch nu tegen zijn wil buiten de CPN staat. Niet De Groot, maar het autoritaire en persoonlijk-dictatoriale karakter van de partij als geheel is de ziekte waaraan de CPN lijdt. Dat de leden van een partij zeker wanneer deze zich ten doel stelt massa-acties te organiseren en te leiden, het over de te volgen politiek eens moeten zijn, is vanzelfsprekend, maar dat zij ook over alle vraagstukken die met de partijideologie verband houden en dat zijn er vele, eveneens gelijk dienen te denken, is minder gewoon. Beslist absurd is, om slechts één voorbeeld te noemen, dat zelfs de geschiedenis van de CPN per congresbesluit wordt vastgesteld. Dit was onder andere het geval op het negentiende congres der CPN in 1958, waar het historische overzicht ‘De Communistische Partij in de oorlog’ met algemene stemmen juist bevonden werd. Niemand protesteerde toen, ook Baruch niet en toch zegt hij nu dat het ‘een rechtstreekse vervalsing van de geschiedenis van 1944-45’ was. Dit is beangstigend. Ook nu weer heeft buiten Baruch nog geen CPN-er een fout in de memoires van De Groot kunnen ontdekken terwijl er nauwelijks iets anders in staat dan fouten en wat erger is: laster. | |
[pagina 268]
| |
Niemand doet over partijhistorische en principieel-politieke problemen een mond open wanneer hij op zijn partijlidmaatschap nog prijs stelt. Dit betekent enerzijds dat door communisten op terreinen die de partijideologie raken geen eigen onderzoek gedaan wordt en dat er geen vrije gedachtenwisseling plaatsvindt ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen die zich voordoen, van nieuwe problemen die om een oplossing vragen en van kwesties uit het verleden die onopgehelderd zijn gebleven en anderzijds dat er communisten buiten de CPN zijn komen te staan die het op alle hoofdpunten met de politiek van deze partij eens zijn maar over bepaalde ideologische, historische of ondergeschikte politieke problemen anders denken dan het bestuur voorschrijft. Men hoeft er de communistische periodieken maar op na te slaan om te zien dat ieder eigen kritisch geluid van de leden onderdrukt wordt en noch van een Nederlandse bijdrage tot de internationale communistische discussie op theoretisch terrein noch van een communistische bijdrage tot de Nederlandse wetenschap en cultuur gesproken kan worden. Deze geestelijke steriliteit vindt zijn oorsprong in het ontbreken van een democratisch partijleven. Ook in de politieke besluitvorming worden de leden niet betrokken en toch wordt dit overal buiten laten van de leden op geen enkele wijze door een bijzondere noodsituatie of gevaarlijke illegale verhoudingen gerechtvaardigd. Baruch concentreert zijn aandacht teveel op De Groot en gaat daardoor aan de institutionalisering van het dictatoriale karakter van de CPN voorbij; dit verhindert hem te zien dat het huidige CPN-kader, als gevolg van de anti-selectieve werking van alle zuiveringen en schisma's, tenslotte bestaat uit middelmatige, volgzame mensen die in de stalinistische school van De Groot zijn opgegroeid en zich diens stijl hebben eigen gemaakt.
Erger nog dan het autoritaire karakter van de CPN is de paranoïde inslag die hier mee gepaard gaat en dit zou ik het specifiek stalinistische element willen noemen. In mijn beschouwing over de memoires van De Groot ging ik hier uitvoerig op in; ik volsta nu met vast te stellen dat De Groot alle moeilijkheden, tegenslagen en meningen afwijkend van de zijne altijd verklaarde uit de activiteit van imperialistische en sedert enkele jaren ook socialistische agenten. Al voor de oorlog gaf hij aan de | |
[pagina 269]
| |
Executieve van de Comintern in Moskou radiografisch de boodschap door dat Beuzemaker en Wijnkoop, twee vooraanstaande leiders van het vooroorlogse communisme in Nederland, in dienst van de Engelse regering stonden en dit ging eindeloos zo door. Van Goulooze uit de eerste oppositie tot Wagenaar uit de tweede oppositie, van Bischot uit de derde oppositie tot Baruch uit de vierde oppositie, allemaal spionnen en agenten. Alleen de mogendheden in wier dienst zij stonden, wisselden, soms zelfs bij een en dezelfde persoon al naar gelang het tijdstip dat De Groot zich over hen uitsprak. Stond eerst de Engelse geheime dienst achter Wagenaar's ‘scheuringsactiviteiten’, later bleken dit de Russische, Oost-Duitse en Joegoslavische geheime diensten te zijn. Zelfs zijn geschillen met andere communistische partijen kan De Groot niet op een zakelijk en principieel-politiek vlak uitvechten, ook thans gaat het niet om het bestrijden van een bepaalde mening maar om het weren van agenten. Door het rondstrooien van verdachtmakingen en het aanwakkeren van het wantrouwen tussen de leden van de CPN onderling wordt het partijleven verziekt. Onnodig te zeggen dat ook naar mijn mening de BVD en andere geheime diensten niet stilzitten; dat is bekend en het beveiligen van een revolutionaire partij tegen dit soort activiteit is dringend geboden, maar is iets heel anders dan de vervolgingswaanzin waaraan de CPN-leiding laboreert. En er in het openbaar over spreken heeft alleen zin als men over stellige bewijzen beschikt. Daan Goulooze, een van de vooroorlogse leiders der CPN, is er toen hij belast was met de beveiliging van de CPN tegen infiltratiepogingen van de politie, verschillende keren in geslaagd bewijsstukken in handen te krijgen; publicaties in De Tribune en Het Volksdagblad getuigen hiervanGa naar voetnoot6. Wat De Groot doet heeft bij hem echter ook theoretische consequenties. Hij verklaart de historische ontwikkeling van de arbeidersbeweging niet door deze in verband te brengen met de objectieve sociaal-economische en politiek-ideologische krachten die daarin werkzaam zijn, maar doet dit met behulp van het subjectief willekeurige ingrijpen | |
[pagina 270]
| |
van geheime agenten. Het subjectieve echter kan zich alleen daar doen gelden waar de objectieve mogelijkheden dit toelaten en hiervoor een voedingsbodem bieden. Het is even absurd te menen dat communistische agitatoren overal ter wereld waar zij dit nodig oordelen maar massale opstanden en stakingen kunnen ontketenen als dat geheime agenten de communistische beweging kunnen desoriënteren. Een dergelijk voluntarisme is vreemd aan het denken in de geest van Marx. Hoe diep dit agenten-gedoe zich in de CPN-mentaliteit heeft ingevreten blijkt uit de oppervlakkige kritiek van Baruch hierop. Zelfs maakt hij in dit verband een bedenkelijke opmerking, maar misschien ligt dit aan een zekere onduidelijkheid in zijn formulering, over Sal Santen en Michel Raptis, twee integere trotskisten, die illegale hulp verleend hebben aan het Algerijnse Bevrijdingsfront en hierdoor met de justitie in aanraking kwamen. In de passage bij Baruch waar ik op doel staat namelijk ‘dat het voor politieke organisaties slechts bij grote uitzondering mogelijk is, een bepaalde persoon als agent te ontmaskeren. Dat heeft De Waarheid in het recente verleden nog zelf ondervonden, toen zij - ten einde aan een veroordelend vonnis te ontkomen - twee figuren in haar kolommen moest rehabiliteren’. Meent Baruch dat zij het toch wel waren? Dan heeft De Groot meer school gemaakt dan Baruch zelf vermoedt!
Niet alleen ten aanzien van de politieke besluitvorming waar slechts een paar topfiguren aan te pas komen en het ontbreken van een intern partijleven, en ook niet slechts wat de paranoia en spionitis in de CPN-rijen aangaat, zijn de vier opposities het roerend eens, evenzeer wat de binnenlandse politiek betreft signaleren zij dezelfde passiviteit, beginselloosheid en illusies. Evenals De Rode Vlag is Baruch van mening dat de partijleiding alles ondergeschikt maakt aan de in haar verbeelding bestaande toenadering tussen CPN-leden en NVV-bestuurders en -leden. In werkelijkheid is hier geen sprake van, maar de illusie die de CPN-leiding koestert mag niet verstoord worden. Na het ontslag in 1964 en 1966 tijdens loonacties van communistische arbeiders op de twee belangrijkste Amsterdamse scheepswerven waar de CPN grote invloed heeft, werd er niets gedaan om een vasthoudende protestbeweging te organiseren; zelfs gaf De Waarheid er niet veel en dan nog slechts kortstondig ruchtbaarheid aan om vooral de NVV-bestuurders niet te | |
[pagina 271]
| |
ontstemmen en de eigen droomkastelen niet te ondermijnen. Zowel De Rode Vlag als Baruch besteedden veel aandacht aan de wijze waarop de CPN-leiding de bouwvak-actie tegen de inhouding van de 2 pct. vakantiegelden liet beëindigen om de wethouderszetel in Amsterdam, waar de CPN op aanstuurde, niet in gevaar te brengen. De overeenstemming en samenhang tussen zijn verzet en dat van De Rode Vlag, om van de De Brug nog maar te zwijgen, ontgaat Baruch ten enen male. | |
waar staat de CPN?Merkwaardigerwijs bestaat er nogal verschil van mening over de plaats van de CPN in de internationale communistische beweging. In communistische publicaties wordt druk geschermd met de autonomie van de CPN. Maar voorzover dit woord autonomie enige betekenis heeft duidt het iets heel vanzelfsprekends aan, namelijk dat de CPN zelf haar politieke koers bepaalt. De communistische partijen in de kapitalistische wereld hebben echter nooit anders gedaan. Geheel vrijwillig hebben zij tientallen jaren de politiek van de Sowjet-Unie klakkeloos gevolgd. Betekenis heeft autonomie als politiek streven alleen in de socialistische landen, in het bijzonder van Oost-Europa, als alleszins begrijpelijke reactie op de methoden en praktijken waarvan de Sowjet-regering zich bediende bij het opleggen van haar wil aan de socialistische staten en partijen in die landen. De democratie en het socialisme krijgen alleen daar een kans waar de gelegenheid geboden wordt zelf na te denken over de nationale problemen en er zelf oplossingen voor te vinden op basis van plaatselijke omstandigheden en tradities. Dit kan alleen wanneer men baas in eigen huis is. Dat verschillende socialistische staten in hun drang naar nationale onafhankelijkheid en uit afschuw over alles wat zich in het recente leven heeft afgespeeld, doordraven en doorslaan naar de andere kant is wel jammer en schadelijk, maar bijzonder begrijpelijk. Het chauvinisme waaraan bijvoorbeeld Roemenië zich te buiten gaat, staat ver af van het noodzakelijke streven naar autonomie. Op de communistische partijen in het westen heeft de Sowjet-Unie geen dwang van economische en militaire aard kunnen uitoefenen en daar heeft het begrip autonomie weinig of niets te betekenen, tenzij er mee | |
[pagina 272]
| |
bedoeld wordt dat men in plaats van de binnen- en buitenlandse politiek van de Sowjet-Unie slaafs goed te praten of te imiteren, daar nu een eigen oordeel over uitspreekt. Dat is natuurlijk een goede maar langzamerhand nogal vanzelfsprekende zaak. Het is evenwel een noodzakelijke voorwaarde voor de toenadering van de linkse en socialistische krachten in een land. De CPN-leiding verstaat er echter nog iets anders onder: het afbreken van alle contacten met andere communistische partijen en het boycotten van internationale bijeenkomsten. Dit is wonderlijk want als men op grond van eigen onderzoek en nadenken tot een bepaald standpunt is gekomen en overtuigd is van de juistheid hiervan wil men er toch ook graag anderen van overtuigen en daarvoor zijn contacten nodig. Het is een teken van zwakte als men meent dat de eigen leden zo wankel staan dat zij hun mening tegenover de leden van andere communistische partijen niet kunnen verdedigen en zich alleen maar laten beïnvloeden.
De CPN-leiding blijkt echter steeds duidelijker partij te kiezen tegen de politiek van Moskou. Zij verwijt de Sowjet-regering revisionisme en zelfs een bepaalde vorm van anti-semitisme. Speciaal de Sowjet-politiek ten aanzien van Duitsland wordt aan kritiek onderworpen. Eind 1964 verklaarde De Groot in de Tweede Kamer dat de kreten: ‘weg met de NAVO’ ‘in werkelijkheid kreten zijn die uit West-Duitsland komen, maar die in Frankrijk getransponeerd zijn en door de junior-partner van West-Duitsland... naar buiten gebracht’. De CPN meent dat De Gaulle zich voor het karretje van Bonn laat spannen en een situatie schept waarin het onmogelijk zal zijn het Duitse militarisme op de duur in bedwang te houden. De uiterste consequentie hiervan is dat de CPN de NAVO als een onontbeerlijk kader ziet om Duitsland op basis van een atlantische politiek, dat wil zeggen met steun van Amerika, binnen de perken te houden. De Sowjet-politiek gaat er daarentegen, maar mijn mening terecht, van uit dat de Amerikaanse naoorlogse politiek het Duitse gevaar heeft gecreëerd in de vorm van een herleefd militarisme, van een drang naar het oosten en van revanchisme. Vanuit deze gedachtengang kan alleen een ontspanning in de oost-west-verhouding, een erkennen van de huidige Duitse grenzen en staten, aanvaarden van het non-proliferatie-verdrag en desintegratie van de militaire blokken, | |
[pagina 273]
| |
de voorwaarden scheppen voor het bezweren van deze bedreiging door het gezamenlijk ontwapenen van Duitsland zelf. Naar mijn mening heeft de buitenlandse politiek van De Gaulle een overwegend positieve betekenis in dit verband. De CPN-leiding ziet dit radikaal anders en het is de verdienste van het boek van Baruch dat hij dit in een goed gedocumenteerd betoog aantoont. Kan ik meegaan met de opvatting van Baruch dat de CPN-leiding zich de laatste jaren van de Sowjet-Unie en de DDR afwendt, toch vraag ik mij af of hij niet teveel gewicht toekent aan haar politieke capriolen. Hij construeert meer samenhang tussen hun diverse uitspraken over internationale problemen, ziet meer logica en zoekt overal meer achter dan er realiter in steekt.
De CPN-politiek wordt niet door principiële overwegingen ingegeven maar door opportunistische. Er steekt eerder kleinzielige rancune achter dan een politieke visie. Ten onrechte leggen Baruch en anderen de breuk van de CPN met Moskou uit als een kiezen voor Peking. Dat de CPN-leiding weinig of geen geloof hecht aan de wilde verhalen over de culturele revolutie en haar oordeel opschort lijkt me niet onverstandig. En dat zij alles nalaat wat de breuk tussen Moskou en Peking definitief zou kunnen maken, is alleen maar prijzenswaardig. Bovendien bepaalt de oude verbondenheid van de CPN met de PKI nog altijd mede haar politiek. En dan zijn er nog de sympathieën binnen de CPN waar de leiding rekening mee schijnt te moeten houden. Maar één blik op de binnenlandse politiek van de CPN is voldoende om te zien dat dit wel een radikaal andere politiek is dan Peking voor ogen staat en om de vriendelijkheden aan het adres van Peking op de juiste waarde te schatten. En teruggrijpend op het begin van mijn uiteenzetting: De Groot en de zijnen keren niet alleen de Sowjet-Unie de rug toe, maar hebben ook met het wezen van de Russische revolutie gebroken. Daarmee bedoel ik niet dat de CPN eindelijk erkent dat we in Nederland geen ouderwetse revolutie meer behoeven te verwachten en dat er zelfs geen sprake is of zal zijn van een revolutionaire situatie in de zin van een gewelddadige sociaal-economische omwenteling. Dat kan men alleen maar toejuichen. Onder breken met de kern van de Russische revolutie versta ik dat de CPN voor het komende tijdperk van automatisering en nucleaire energie geen socialistisch alternatief biedt, niet zoekt naar een weg om de | |
[pagina 274]
| |
kapitalistische structuur stap voor stap aan te tasten en de weerstanden tegen radikaal-democratische en socialistische hervormingen te breken. De CPN is een hervormingspartij aan het worden zonder een toekomstvisie. En evenmin te rijmen met een kiezen voor Peking, valt het achteraan komen van de CPN bij het verdedigen van de koloniale revolutie in de gekleurde werelddelen. We behoeven maar te herinneren aan de wijze waarop de acties in ons land ten gunste van de vrijheidsstrijd in Algerije, op Cuba en in Vietnam tot ontwikkeling kwamen. Het initiatief tot het vormen van comité's voor het mobiliseren van de publieke opinie en het organiseren van demonstraties ten gunste van deze koloniale revoluties kwam vooral uit PSP-kringen voort. Na vastgesteld te hebben dat de CPN aanvankelijk in de ‘dirty war’ in Vietnam een lokaal conflict zag en niet deelnam aan de protestbeweging in ons land tegen het Amerikaanse optreden, schrijft Baruch: ‘Een duidelijke wending trad pas na de provinciale statenverkiezingen van maart 1966 in, toen De Groot begrepen had, dat de winst van de PSP voor een belangrijk deel te danken was aan de houding van deze partij in de Vietnam-kwestie’. Inderdaad, electorale overwegingen gaven de doorslag en niet inzicht in de internationale situatie. De allesoverheersende betekenis die Peking aan de koloniale revolutie toekent deelt de CPN niet. De CPN is zelfs helemaal niet toe aan een discussie over hoe men de wereldvrede verdedigt zonder de koloniale revolutie te blokkeren of omgekeerd deze revolutie bevordert zonder dat dit tot een wereldcatastrofe leidt. Ook De Rode Vlag, het blad van de Peking-gezinde communisten, gelooft geen moment dat zij de CPN aan haar zijde vindt. In het nummer van april 1967 schrijft C. Bischot: ‘laat u zich niet in de war maken door kwasi-revolutionair gepraat of geschrijf van diezelfde CPN-leiding, want dat wordt slechts ingegeven door opportunistische belangen van deze leiding’. | |
de politieke stellingname van BaruchFel en onomwonden, zonder ook maar één slag om zijn arm te houden - alleen daarom al maakt de auteur aanspraak op onze waardering - verdedigt Baruch zijn standpunt dat de Sowjet-Unie de sterkste | |
[pagina 275]
| |
en enig consequente vredesmacht in de wereld was en is en op grond hiervan door allen die de vrede ter harte gaat, onvoorwaardelijk ondersteund moet worden. De ingewikkelde relatie tussen wereldvrede en koloniale revolutie onderzoekt Baruch echter niet nader. Toch is dit van groot belang om enig inzicht te krijgen in de geschillen tussen Moskou en Peking. Enerzijds is de Sowjet-Unie ook naar mijn mening niet alleen de sterkste vredesfactor en kregen alleen al door haar bestaan revolutionaire bewegingen zoals die in Egypte, Algerije, Congo, Cuba en Vietnam, de gelegenheid zich te ontplooien en overwinningen te boeken, maar anderzijds heeft de groeiende politieke betekenis van de derde wereld een stabiliserende invloed op het internationale machtsevenwicht. Baruch ziet te uitsluitend de Sowjet-Unie. Bovendien verhindert een merkwaardige methodische eenzijdigheid Baruch in zijn boek een dieper inzicht in de internationale situatie te krijgen. De schrijver concentreert zijn aandacht op de buitenlandse politiek van de communistische landen en partijen. De menselijke samenleving zoals die in de Sowjet-Unie, China en andere communistische staten vorm krijgt en de problemen waar de regeringen van deze landen in dit verband voor staan, komen geen moment ter sprake, zelfs niet als het om de controverse Moskou-Peking gaat. Daardoor snijdt Baruch zich de weg tot het begrijpen van het schisma af, want alleen tegen de achtergrond van de maatschappelijke ontwikkeling en het functioneren van de staat valt er iets zinnigs over te zeggen. Baruch doet echter zelfs geen poging in deze richting. Voor het Chinese communisme heeft hij geen goed woord over. Op primitieve wijze brengt hij dit zelfs in verband met het stalinisme, maar alleen de persoonverheerlijking van Mao is geen voldoende bewijs. Stalinisme is helaas heel wat meer dan persoonsverheerlijking. In dit verband moet ik op nog een inconsequentie van Baruch wijzen. Door zijn hele boek heen krijgt men de indruk dat hij als politicus vóór alles oog heeft voor het machtsaspect - haast had ik geschreven dat hl. een machiavellist is, maar dit zou misschien misverstand wekken omdat het woord niet voor iedereen de positieve betekenis heeft die het voor mij bezit - echter aangekomen op het punt van de relatie Moskou-Peking laat hij dit gezichtspunt ineens los. Dat ook in het verkeer tussen communistische staten machtspolitieke factoren in het geding zijn, ziet hij radikaal over het hoofd en hij schrijft dat het niet om een keuze | |
[pagina 276]
| |
tussen Moskou en Peking gaat maar om een juiste interpretatie van de theorieën van Marx en Lenin: ‘Wie aan de kant van “Moskou” staat, zegt alleen dat hij voor het Marxisme-Leninisme kiest’. Baruch ziet het uitsluitend als een zaak van ‘ideologie’ en niet van machtspolitiek. Want, schrijft hij, als men aanneemt dat communistische staten net zo slecht zijn als kapitalistische staten en met dezelfde euvelen behept zijn, waar blijft men dan. De mening van De Groot aanhalend om deze vervolgens te bestrijden zegt Baruch: volgens De Groot ‘zijn de socialistische landen niet beter en even “roofzuchtig” als de landen van het imperialisme’. ‘Vanuit het standpunt van een communist is zijn verklaring volstrekt onaanvaardbaar en verwerpelijk. Waarvoor zou men zich nog moeten inspannen? Voor een “socialisme, dat in de toekomst dezelfde weg zal betreden als het kapitalisme?’ En, gaat Baruch verder: ‘De bewering van De Groot behoort tot de categorie van stellingen, die tot ideologische zelfvernietiging leiden en die aan het bestaan van een communistische partij een van haar voornaamste grondslagen ontneemt’. Wel zegt Baruch erbij dat Peking voedsel geeft aan de beweringen van De Groot, maar als geheel heeft de ideoloog de politicus in hem in eens totaal verdrongen. Ook Baruch toch een utopist! Toch meer een adept van Moore dan van Machiavelli. Zouden communistische staten ineens geen enkel kenmerk meer van de staat in het algemeen vertonen? En dat terwijl zij alle politieke en sociaal-economische omwentelingen ten spijt een nationale erfenis van duizenden jaren overnemen. Chauvinisme en bekrompenheid, de keerzijde van het zo geroemde polycentrisme en de terecht zo onontbeerlijk geachte autonomie in de communistische wereld, vieren hoogtij, maar alweer niet toevallig. In de vorm van deze frustratie-verschijnselen betalen wij de rekening voor het stalinisme. Maar ook deze zullen eens in hun tegendeel verkeren en dan zal het beginsel van de menselijke solidariteit de machtspolitieke aspecten in het verkeer tussen communistische landen gaan overheersen. Een nieuwe maatschappelijke structuur zal dat mogelijk maken. Men ziet, uiteindelijk ben ook ik een utopist.
Wat tot slot de ontwikkeling in de CPN betreft: deze mag de linkse socialisten in ons land niet onverschillig laten. Immers een socialistische politiek in Nederland kan de steun van goedwillende communisten node | |
[pagina 277]
| |
missen. Maar het socialisme is krachtens zijn wezen internationaal en een CPN die alle internationale contacten afwijst schaadt de zaak van het socialisme. Gezien ook de ernst van de internationale situatie betreur ik iedere verbrokkeling van de vredeskrachten en hoop ik dat de internationaal gezinde communisten in de CPN kans zullen zien van hun partij een Nederlandse, dat wil zeggen, democratische, organisatie te maken die op een eigen wijze zich solidair weet met de krachten van de vrede en het socialisme in de wereld.
20 april 1967 |
|