| |
| |
| |
Th. van Tijn
één, twee, drie... in godsnaam
Na veel gezanik hebben we dan het kabinet-De Jong gekregen. De Jong schijnt van de oude zeevaartleus ‘Eén, twee, drie... in Godsnaam’ uitgegaan te zijn bij het lanceren van zijn ploeg. Deze is gevormd bij gebrek aan beter in de rechtse hoek, want dat het een rechts kabinet moest worden (in Nederlandse politieke termen betekent dit: één zonder PvdA, met de VVD) stond al vast sinds de val van het kabinet-Cals.
Tenzij de verkiezingen van 15 februari aanzienlijke winst voor de PvdA gebracht zouden hebben. Dat is, zoals men weet, niet het geval geweest: de PvdA maakte ongeveer pas op de plaats in vergelijking met 1966, wat wil zeggen dat ze in de Tweede Kamer met heel wat minder zetels terug kwam. In het decembernummer van dit tijdschrift schreef ik: ‘De PvdA, de nederlagen tijdens het meeregeren met Cals al weer half vergeten, voelt dat zij de wind in de zeilen heeft gekregen, eerst door het blazen van de KVP-fraktie in de nacht van Schmelzer, vervolgens door de bestedingsbeperkende maatregelen van Zijlstra. Misschien gaat dit optimisme te zeer voorbij aan de vertrouwenscrisis van vele kiezers in alle grote, traditionele partijen. Maar ten dele althans lijkt het verkiezingsoptimisme gerechtvaardigd’.
Nu, we kennen de uitslag. De door mij en vele anderen verwachte afbraak van de KVP is niet uitgebleven, de winst die de PvdA daarvan boekte (en tevens van PSP-kant en waarschijnlijk ook wel van de Boerenpartij) ging naar de andere kant weer verloren. D'66 werd deze keer de grote profiteur van de vertrouwenscrisis onder de aanhang van de grote, traditionele partijen, en nam wat dat betreft enigszins de rol over die de PSP en de Boerenpartij eerder elk op eigen wijze toebedeeld hadden gekregen. Het is wel het meest tragische wat de PvdA kon overkomen: nu voor het eerst de afbraak van de KVP grote proporties aannam, profiteerde juist de gepatenteerde doorbraakpartij er maar weinig van.
De oorzaak van de vertrouwenscrisis is zonder moeite vast te stellen.
De politici van alle grote partijen gedragen zich al jaren niet als politieke leiders, maar als administrateurs van de boedel. Dat wil zeggen: zij laten zich dicteren wat ‘haalbaar’ is door de financieel-economische situatie in het algemeen, door die van de Rijksfinanciën in het bijzonder.
| |
| |
En hoe men het ook wendt of keert: dat is het dictaat van het kapitaal, bepaald door het ‘automatisme’ van de internationale conjunctuur en de internationale kapitaalstromen. In feite is dat het regentschap van de president-direkteur van de Nederlandse Bank, die juist van deze verschijnselen uitgaat om zijn beleidsvoorstellen te doen. Het is dan ook juist bekeken van Zijlstra dat hij aan die functie de voorkeur gaf boven de altijd wankele post van minister-president. Hij regeert toch, of liever gezegd, hij leest in de cijfers - zoals de oude Romeinen in de ingewanden van dieren - wat er moet gebeuren. Het nieuwe modewoord daarvoor is: ‘pragmatisch zijn’.
De PvdA had dit beleid, in principe van nature eigen aan burgerlijke partijen, in vèrgaande mate overgenomen, maar toch niet geheel. Ten slotte is de mens geen machteloze reageerder op wat het kapitaal doet, maar kan men ook ingrijpen, wat nog iets meer is dan technisch bijsturen. De PvdA wilde enigszins ingrijpen (grondprijsbeheersing bijvoorbeeld, en mogelijkheid tot staatsdeelname in de exploitatie van de gas- en olievoorraden onder de Noordzee). Het was niet echt om van om te vallen, maar het kabinet-Cals is er toch door geduikeld. De PvdA is - dat schijnt haar lot te zijn - opnieuw tussen de wal en het schip terecht gekomen. Uit de regering, maar niet terug in de kiezersgunst. De progressieve trekken in haar binnenlandse program, zoals de bovengenoemde, lagen te ver van de dagelijkse realiteit van vele kiezers om grote indruk te maken. De kwesties waar het velen van hen wèl om ging (lonen en prijzen, woningen, werkgelegenheid) waren zaken, waarin de PvdA zich nauwelijks onderscheidde van de pragmatische administrateurs, van de burgerlijke partijen. Vaak wordt gezegd: men begreep de PvdA niet. Men kan met evenveel recht zeggen: men begreep de PvdA maar al te goed, namelijk als in hoofdzaak één pot nat met de andere grote partijen. Voor de PvdA gold, dat men de schone woorden, voor zover aanwezig, wel hoorde, maar het geloof miste. Het geloof ten eerste in het belang van die zaken, waarin de PvdA zich van de andere groten onderscheidde, het geloof ten tweede in de bereidheid van de PvdA om de eigen politiek - die toch wel enigszins aanwezig is - ook te verdedigen. De toestand is nu zo, dat al zou de PvdA de beste dingen in een program zetten, voorlopig het vertrouwen zou ontbreken dat die
| |
| |
partij dat ook zal proberen waar te maken. Dit wantrouwen vindt men ook in deze partij zelf, gezien het grote aantal stemmen voor de eis van een ‘minimumprogram’ op het Rotterdamse kongres, vorig najaar.
Het wantrouwen in de grote partijen, samen met de reeds beruchte ‘deconfessionalisering’, werkte dus deze keer ten gunste van de nieuwelingen van D'66. Zij konden hun succes behalen door zich tegen alle grote partijen en vooral door zich tegen het ‘stelsel’ als zodanig te verklaren, en met concrete voorstellen te komen tot wijziging van het staatkundige ‘bestel’. Hervorming van het kiesstelsel door terugkeer naar een vorm van districtenstelsel, verkiezing van de minister-president. Het zijn slechte punten, die in de richting van een plebiscitaire democratie leiden, maar dat kon heel wat mensen aantrekken; wat hun vooral aantrok waren overigens niet eens die punten zelf, maar het feit dat men zich daarmee tegen de dictatuur van de partijmanagers keerde, tegen de partijen in het algemeen.
Dat het partijstelsel in een crisis verkeert, het was reeds vrij lang ‘bon ton’ onder politieke commentatoren om dat te constateren, zeker sinds de vroegere successen van de Boerenpartij. D'66, de anti-partij-partij zou door haar succes in een merkwaardige positie kunnen geraken. Ze zal op den duur partij moeten zijn tussen de partijen, mee moeten doen in plaatselijke verkiezingen, op plaatselijk niveau deel van de ‘establishment’ worden. Maar in het parlement, op landelijk niveau, kan ze dat nog tegenhouden, en algemene gemeenteraadsverkiezingen staan nog niet voor de deur. Ze kan dus nog even voort met haar rol van anti-partij-partij. In de concrete politiek zal ze zich echter moeten uitspreken, en voor zover ze dat op de fatsoenlijke manier doet waarop ze zich zo graag beroept, komt ze in een aantal vraagstukken ongeveer op gelijke golflengte als de pragmatische PvdA, misschien na aftrek van PvdA-specialiteiten. Reeds nu, na zijn eerste optreden in de Kamer, moet Van Mierlo alle moeite doen om het beeld van ‘nieuwe linkse concentratie’ (PvdA, D'66, PSP) te vernietigen en aan de omarming van de PvdA te ontsnappen. Van zijn kant natuurlijk terecht: Van Mierlo moet het beeld van de anti-partij-partij nog vier jaar proberen op te houden, en, het moet gezegd, de kansen daarop bestaan voorlopig. De methode van ordehandhaving in Amsterdam, is een zaak waarvan hij, als niet- | |
| |
verantwoordelijke voor Van Hall en voor het armzalige beleid in het verleden, werk kan maken. Wat de herziening van het staatsbestel betreft, dat is zelfs zijn specialiteit en hij behoeft niet te vrezen voor zoveel succes, dat hem die zweep uit de hand genomen zal worden. Wèl heeft hij al zoveel succes, dat die kwestie aan de orde is. Ze zal ook wel aan de orde blijven, bij gebrek aan enige oplossing. Zo ongeveer als de ontwikkelingshulp.
In de PvdA, zelf verzwakt en zonder grote hoop op spoedig herstel, spreekt men nu in verschillende toonaarden over een nieuwe linkse concentratie, een federatief verband van partijen, nieuwe linkse partijvorming, al of niet onder socialistische vlag. Aangezien D'66 de boot afhoudt, aangezien de progressieve groepen in de confessionele partijen als groepen nauwelijks bestaan, blijft voor de PvdA als enige serieuze gesprekspartner de PSP over. Maar de PSP wil men desnoods nog wel slikken als die ‘linkse inspraak’ in een ‘concentratie’ geneutraliseerd zou worden door een even sterke band met D'66 - de PSP alléén lust men in de PvdA-top niet. Nog afgezien van het feit, dat in de PSP zelf een vrij sterke stroming bestaat die een haat heeft tegen alles wat naar PvdA ruikt.
Wat dan? Inderdaad, de indruk van de verkiezingsnederlaag zal bij de PvdA na verloop van tijd enigszins vervagen, de flirt met D'66 zal worden voortgezet zonder consequenties, en de PvdA zal in de praktijk toch op de eigen aanhang en potentiële aanhang teruggeworpen blijken. Blijft ze zich in de komende jaren gedragen zoals ze zich eerder, regerend of in de oppositie, gedragen heeft, dan zal - aangezien de confessionelen met de VVD samen regerend, de kiezersgunst waarschijnlijk niet zullen winnen - de kiezersonlust ten opzichte van de grote partijen alleen maar vergroot zijn, wat kansen geeft aan kleine of nieuwe partijen (D'66, of weer een nieuwe ster aan het firmament?). Bij gebrek aan een krachtig en geloofwaardig links alternatief zal die ontstemming zich ten slotte anti-parlementair in rechtse zin moeten gaan uitkristalliseren.
Is er een krachtig links alternatief mogelijk? In principe wel, of het er in de praktijk van zal komen, op redelijk korte termijn, is twijfelachtig. Dat hangt namelijk af van de vraag of de grote afwezige in de politieke
| |
| |
strijd, de arbeidersbeweging (vooral als vakbeweging), in samenhang met de PvdA, zich eindelijk genoopt zal voelen iets te gaan betekenen. De administrateurs die zich vakbondsleiders noemen zullen zeker niet gemakkelijk op te porren zijn. Niet alleen vanwege hun sterk administratief-bureaucratische inslag, maar ook omdat zij, zoals alle ‘officiële’ bewegingen, de betalingsbalans als richtsnoer nemen voor hun beleid - ook al trekken zij daaruit soms lichtelijk andere conclusies dan een Zijlstra. Zij zullen pas overstag gaan, als de arbeiders, georganiseerde en ongeorganiseerde, confessionele en niet-confessionele, in actie komen en daardoor de vakbondsbesturen dwingen, in een reflex tot organisatorisch zelfbehoud, om in godsnaam maar de kop van de stoet te nemen. Of het zover zal komen? Het lijkt nu niet erg waarschijnlijk, maar men kan de mogelijkheid zeker niet a priori uitsluiten. De bedrijfssluitingen en ontslagen, het gedwongen korter werken - ze hebben de zekerheid ondermijnd dat het kapitalisme een automatisch goed werkend systeem is, dat men om die reden niet of nauwelijks meer kapitalisme noemde.
De eis van structuurhervormingen in socialistische zin (en dan niet alleen wat betreft de medezeggenschap in de bedrijven, wat grotendeels een zoethoudertje is als de directies de lui toch op straat kunnen zetten), kan weer een plaats in het arbeidersbewustzijn krijgen. Vooral als zich dat richt op de nationalisatie van de grote banken en het verzekeringsbedrijf, ter wille van een planmatige aanpak van de herstructurering van de economie, zou het vuur van de klassenstrijd met socialistische inslag wel eens opnieuw kunnen ontbranden. En dat zou vrij plotseling een aanzienlijke wijziging in de situatie kunnen doen ontstaan. Een voorproefje heeft men al even gehad toen in juni vorig jaar, in een stad vol moeilijkheden, plotseling de bouwvakkers de straat op gingen voor een betrekkelijk kleine zaak, die echter een principieel belangrijke rechtskwestie was (waarin de rechter hun in eerste instantie achteraf trouwens gelijk gaf).
Of het zal gebeuren? Nogmaals, men kan het niet voorspellen. De gelaten reacties op de ontslagen van de kant der getroffen en bedreigde arbeiders, de weinig strijdbare reactie van de vakbonden (zij nemen het initiatief om voor sommige textielbedrijven regeringssteun te vragen, dat behoeven de eigenaars niet eens te doen) wijzen nog niet in die
| |
| |
richting. Toch kan een waarlijke ‘linkse concentratie’ alleen het gevolg van dergelijke ontwikkelingen zijn. Daardoor zouden de officiële vakbewegingen van diverse kleur (ongetwijfeld na verzet tegen ‘wilde’ acties en tegenstribbelend) wellicht genoopt kunnen worden, met een vrij radicaal eigen sociaal-economisch programma te komen, dat genoemde structuurhervormingen en planmatige herstructurering van belangrijke delen van de economie zou omvatten. Een soort van nieuw (en hopelijk beter) Plan van de Arbeid. Alleen de Partij van de Arbeid zou daarvoor het politieke werktuig kunnen zijn.
Natuurlijk zou de PvdA, in samenwerking met de vakbeweging, ook zelf met zoiets kunnen komen, zonder er van onderop toe gedwongen te worden. Daar zijn de politieke en vakbondsleiders en hun wetenschappelijke bureaux ten slotte voor. De praktijk zal wel zijn, dat slechts na een periode van opleving van de klassenstrijd en van het anti-kapitalistische bewustzijn onder de arbeiders iets dergelijks mogelijk zou kunnen worden. Toch is dat de enige linkse concentratie (vakbeweging en PvdA met een nieuw gezamenlijk programma van actie) die reële kansen zou hebben. Voorlopig blijft het een hypothese, op zijn best een propagandapunt voor oppositionelen in het socialistische milieu.
De regering-De Jong ondertussen heeft zee gekozen, zonder precies de koers bepaald te hebben. De ministers, velen van de tweede of derde garnituur, weten nog niet eens hoeveel geld ze voor hun departementen ter beschikking zullen hebben, met uitzondering wellicht van het ministerie van defensie. Aangezien het parlementaire werk, tot aan de indiening van de nieuwe begroting in het laatst van september, nauwelijks meer op gang zal komen, heeft de regering voorlopig de handen vrij.
Om wat te doen? Waarschijnlijk vooral om veel na te laten, al is een enkele ingreep (wat steun aan werkloosheidsgebieden, maar zuinigaan; maatregelen ten aanzien van de situatie in Amsterdam) geboden. De algemene koers, uitgezet door Zijlstra, is er één van uiterste financiële voorzichtigheid. Stimulering van de economie van overheidswege zal bijna alleen geschieden door subsidies en garanties aan het particuliere bedrijfsleven, ten dele onder het mom van hulp aan onderontwikkelde gebieden. De regering zou het in alle kleurloosheid wel kunnen redden,
| |
| |
als zich geen bijzondere binnenlandse ontwikkelingen voordoen en als de conjunctuur in West-Europa weer wat wil aantrekken. Waar het op het ogenblik nog niet naar uitziet. Gaat het slechter, dan zal de gezagscrisis des te sneller doorgaan en zal vooralsnog een flink deel van het volk in anti-parlementaire richting drijven, in rechtse zin, en zal wat later wellicht ook een linkse tegenkracht opstaan als de arbeidersklasse opnieuw haar entree in de sociaal-politieke arena zou maken.
Amsterdam, 1 mei 1967
|
|