| |
| |
| |
Roger van de Velde
die dag in dat bordeel
Toen de zeeman haar zo Gods naam hoorde spreken
Voer hem de doodskou in de keel.
Hij had nog nooit Gods naam horen spreken
Als op die dag in dat bordeel.
Werumeus Buning
Kijk maar eens rond. Bijna alle mensen verzamelen in hun vrije tijd om het even wat; blijkbaar om een tekort aan te vullen of te voldoen aan een bezitsdrang. Sommigen houden het bij postzegels, bierviltjes, oude munten, wapenrustingen, oorspronkelijke handschriften, zeldzame vlinders en rupsen, Saksisch porcelein, pronkvazen in Vallauris en Opaline, Russische samovars, Chinese bloempotten en Javaanse draken, impressionistische schilderijen, exotische sierplanten en tropische zoetwatervissen, tafelzilver in Wiskemann, ivoorsnijwerk uit Kameroen en uit Kasjmir handweefsel, pornografische foto's, koperen vaatwerk en aarden drinkbekers, grammofoonplaten van Enrico Caruso en King Oliver, Delftse schotels, Brugse kant, Doornikse gobelins. Etcetera, etcetera.
Dit is een zeer summiere en willekeurige opsomming. Het is gek op welke ongehoorde dingen sommige lieden hun verzamelwoede botvieren met een passie die bijna grenst aan obsessie en met een ijver die zij beter aan belangrijker zaken zouden spenderen. Lodewijk XVI veegde zijn welgedane kloten aan de groeiende, grommende revolutie om zich kirrend te vermaken met sloten en uurwerken; een tijdverdrijf dat hem overigens fataal is geworden. Van Frederik de Grote wordt verteld dat hij verzot was op tinnen soldaatjes, wat nog aannemelijk is van een beroepsmilitair, maar uit hoofde van diezelfde functie is het minder aannemelijk dat hij eveneens een zwak had voor salonpoppen. De amerikaanse generaal Grant versierde de wanden van zijn stafkamer opgewekt met indianenscalpen en de duitse geleerde Justus von Liebig bezat, naar het schijnt, een imposante collectie foetussen op sterk water; wat een surrealistisch decor moet verlenen aan een studeervertrek. Van de engelse arts Edward Jenner wordt zelfs beweerd dat hij penissen van kadavers sneed en er, na deskundige balseming, reusachtige colliers van maakte, maar dat is historisch niet bewezen. Er wordt zoveel verteld. Wat, helaas, historisch wél bewezen is: Ilse Koch verzamelde joodse soeveniers in mensenhuid. Alles is dus mogelijk.
| |
| |
God, op welke rommel mensen verslingerd kunnen zijn! Ik heb op het werk een vriend gehad die vrouwenbroekjes verzamelde, bij voorkeur ongewassen, vers van de kont Hij had er stapels van, in alle kleuren en in alle maten. Toen hij bleef zeuren opdat ik ook een exemplaar van mijn vrouw zou meebrengen, is hij niet langer mijn vriend gebleven. Er zijn grenzen.
Nochtans wil ik hem niets verwijten want mijn hobby is in feite nog scabreuzer. Ik verzamel publieke vrouwen. Of liever, vermits een hoer zich uiteraard niet laat bezitten, verzamel ik sinds jaar en dag ervaringen met publieke vrouwen. Dat duurt nu al ruim zes jaren en de oorsprong van deze zwoele liefhebberij valt moeilijk te achterhalen. Een psychiatrisch onderzoek zou waarschijnlijk aan het licht brengen dat ik een nogal gemakkeiijke compensatie heb gezocht voor een gemis aan sexuele bevrediging in het echtelijk bed. Er valt voor deze hypothese zeker iets te zeggen want een zestal jaren geleden werd mijn vrouw ingevolge een heelkundige ingreep plotseling corpulent. Zij verloor niet alleen een groot deel van haar physieke aantrekkingskracht, maar in de zelfvoldaanheid van die vetgemeste vleesmassa werd zij ook zelf apathisch voor het vermoeiende bedrijf van making the beast with two backs. Ik moest dus, om dwingende hygiënische redenen, wel ergens anders aan mijn trekken komen, en ook uit moreel oogpunt zal er op die kettingreactie van echtelijke ontrouw waarschijnlijk niet zoveel aan te merken zijn, want staat het niet geschreven dat in geval van nood iedereen mag en moet dopen? Alleen de geraffineerde en doelbewuste systematisering van mijn liefhebberij kan ethisch allicht ongevoeglijk heten; al zegt men dan ook weer dat variatie de specerij is van het leven. Ik houd van specerij.
Bovendien was er een samenloop van omstandigheden. Sinds einde 1959 betaalt mijn patroon mij een clandestien overschot op mijn salaris voor extra werk tussen en na de bureeluren. Soms neem ik 's avonds nog wat kopijwerk van notulen mee naar huis, en het gebeurt ook wel eens dat ik 's zaterdagsvoormiddags een paar uurtjes in de studie binnen spring. Mijn vrouw denkt dat het er allemaal bij hoort, maar het brengt mij nagenoeg tweeduizend frank zwart per maand op. Tweeduizend frank die ik zonder gewetensbezwaren kan doorjagen want met mijn normale wedde komen wij behoorlijk rond.
| |
| |
Wat doet een sober man zoals ik echter met een financieel surplus? Ik rook niet, ik drink niet, ik speel niet, en zelfs voor de jaarlijkse vakantie hoef ik niets opzij te leggen want sinds zij gebukt gaat onder haar zwaarlijvigheid, is mijn vrouw er niet meer voor te vinden om op reis te gaan. Zij zit daar maar de godganse dag in die sofa te zitten, leest vervolgromans in damesweekbladen, lost kruiswoordraadsels op, en kijkt 's avonds verveeld en vermoeid naar de teevee. Al zou ik tienduizend frank per maand bijverdienen, ik zou niet weten hoe ik haar gelukkig zou kunnen maken. En sparen? Waarom zou ik sparen? Wij hebben geen kinderen, en als ik vóór haar mijn kop mocht leggen, dan kan Elza onbezorgd verder gedijen van de levensverzekering en het weduwenpensioen. Dat is de minste van mijn bekommernissen.
Ik heb dan ook, na enig overleg, besloten mijn maandelijks extra van tweeduizend frank te besteden aan de bevrediging van mijn sexuele nooddruft. Dat althans was de primaire bedoeling. Ik ging eenmaal in de week naar een vast bordeel aan de Jezuïetenrui, waar ik solaas vond bij een slanke blondine die Stella heette en die bereid bleek mij voor driehonderd frank en een paar porto's volgens de elementaire regels der kunst af te tappen.
Het was louter toeval dat ik juist die kaberdoes uitpikte. Ik was op een regenachtige vrijdagavond reeds tweemaal langs de kleurrijk verlichte ramen van die straat gewandeld met de rand van mijn hoed diep over mijn ogen, en ik kon de moed niet meer opbrengen om nog een derde maal de revue te passeren van die diep gedecolleteerde, overdadig gemaquilleerde en naarstig ruitentikkende meisjes van plezier. Ik nam mij voor de eerste de beste keet met een slanke gastvrouw binnen te springen. Want mager moest zij uberhaupt zijn, als compensatie voor de drieëntachtig futloze en frigiede kilos van Elza.
Mager was Stella inderdaad. Zij had kleine, veel te kleine borsten met grote, veel te grote tepels en haar billen waren glad en gespierd zonder enige weldadige molligheid. Billen van een athleet in hoogspringen. Ook weer dat niet. Nochtans geloof ik dat er vakkundig weinig op haar werk viel aan te merken. Zij beoefende haar stiel zonder geestdrift, maar met toewijding; gewillig maar zonder persoonlijkheid. In één woord: degelijk. Uit zakelijk oogpunt had ik dus geen reden tot klagen want ik kreeg waar
| |
| |
voor mijn driehonderd frank, wat een zeer schappelijke prijs mag heten. Maar niets is zo eentonig als degelijkheid in de hoereerderij. Zelfs de dierlijke kreet die Stella met een perfecte timing uitstootte telkens wanneer ik mijn orgasme bereikte, was degelijk. Te degelijk en te geprefabriceerd om echt te zijn. Natuurlijk maakte ik mij geen begoochelingen. Natuurlijk wist ik dat niets in deze transactie echt was, tenzij de klinkende munt, en dat zij haar broek afstroopte zoals een grondwerker zijn mouwen opstroopt. Maar het spel had, naar mijn gevoelen, beter geacteerd, gemimeerd en geregisseerd moeten zijn; al geef ik toe dat men voor driehonderd frank en twee glazen porto niet te veel kan verlangen.
Na vijf of zes performaties ging het bedrijf met Stella mij dan ook vervelen. Ik maakte mijzelf wijs dat zij eigenlijk toch té mager was. En ook te oud want haar leeftijd moest rond de veertig schommelen. Maar dat was het niet naar waarheid. Wat mij verveelde was, naast de pezige degelijkheid van het object, de monotonie van de mise-en-scène. Gordijn dichtschuiven na intrede. Porto drinken op de groene canapé, (zij noemde mij steevast ‘Loe’ en dat irriteerde mij al vanaf de eerste maal). De gebruikelijke inleidende handtastelijkheden, (zij droeg altijd van die excentrieke kanten broekjes met een opening vóór het geslacht en de derde maal was het al niet meer excentriek). Trap op naar de muffe kamer met een afschuwelijk interieur. Altijd diezelfde afgebleekte gehaakte sprei op een veel te groot biedermeierbed dat hinderlijk begon te kraken wanneer ik in vorm kwam, (er liep een grote scheur overlangs de spiegel van de lavabo en ook dat irriteerde mij vanaf de eerste maal). Degelijk geprefabriceerde gilletjes op het cruciale moment. Geen tijd voor Verweile doch, du bist so schön. Schnell, schnell. Spoelwerk, (zij piste na afloop altijd veel te luid in een plastieken emmertje). Prompt afrekenen.
Zaniken over het petit cadeau (alle hoeren van alle nationaliteiten beginnen te flemen om hun petit cadeau los te peuteren juist op het ogenblik dat de man zich bekocht gaat voelen; wat psychologisch een onbegrijpelijke fout is). Toch nog een vluchtige kus en tot de volgende maal, Loe. Gordijn open. Kak met rozijnen!
Ja, het stereotiepe bedrijf met Stella begon mij spoedig de keel uit te hangen en daarom besloot ik naar afwisseling te zoeken. Ik vraag mij thans in gemoede af, of ik al die jaren eigenlijk niet méér de afwisseling,
| |
| |
de pikante en vaak opwindende variatie, de steeds weer hernieuwde ontdekking van een eeuwenoud spel in altijd wisselende vormen en gedaanten heb gezocht, veel méér dan de platte bevrediging van mijn sexuele behoeften. Het moet inderdaad iets te maken hebben met de teugelloze passie van de verwoede verzamelaars. Of was het misschien, ik durf het nauwelijks neerschrijven, was het misschien een donjuaneske doem die mij als een opgejaagde dreef van het ene bordeel naar het andere? Waar ga ik het zoeken!
Ik houd niet van rethoriek en ik ben een nauwgezet man. Hoezeer ik ook met Sjaalman kan sympathiseren, ik vind dat Droogstoppel gelijk heeft waar hij zegt dat het niet betaamt te oreren: de lucht is guur, en 't is vier uur, als het in werkelijkheid kwart vóór drieën is.
Na de aanloop met magere Stella heb ik van mijn bordeelexperimenten gedurende de afgelopen zes jaren een zorgvuldige comptabiliteit gehouden. Zes jaren en twee maanden, om exact te zijn.
Vanaf november 1959 heb ik elke vrijdagavond een andere kaberdoes bezocht met slechts één korte onderbreking in april 1962, toen ik gedurende drie weken met geelzucht het bed moest houden. De vrijdagavond was uitermate geschikt omdat ik dan naar de repetities ga van de harmonie. Elza heeft mij nooit gevraagd waarom die repetities tot middernacht en soms nog later duren. Ik zou wellicht de ganse nacht kunnen wegblijven zonder dat zij mij rekenschap zou vragen, maar zover heb ik haar nooit uitgedaagd. Wat zou ik trouwens gedurende een ganse nacht uitrichten in een bordeel? Ik heb gezegd dat ik niet drink, en het is mij niet om de wilde pret te doen. Hoofdzakelijk om de variatie, en natuurlijk toch ook wel om het vleselijk genot. Maar dat kan al in een halfuur zijn bekomst krijgen.
De vrijdagavond is dus mijn vaste bordeeldag. Alleen wanneer een feestdag op de vrijdag valt, of wanneer ik belet word om een onvoorziene reden, ga ik op donderdagavond. Ook wanneer de harmonie niet repeteert. Het volstaat dat ik tegen Elza zeg: ‘vanavond speelt de harmonie’, en dan geeft zij niet eens bescheid; zij aanvaardt het als een vanzelfsprekend feit. Misschien mag de harmonie voor haar part elke avond tot een stuk in de nacht repeteren.
Zes jaren en twee maanden, met aftrek van drie weken voor geelzucht.
| |
| |
Het staat hier allemaal in mijn boekje. In die periode heb ik 317 verschillende hoeren bezocht en een totaal bedrag uitgegeven van 126800 fr. Dat maakt een gemiddelde van 400 fr. per week, inclusief consumpties.
Honderd zesentwintigduizend achthonderd frank. Accoord, het is nagenoeg de prijs van een Alfa Romeo. Maar ik bekijk het anders. A rato 400 fr. per week kom ik tot een jaarlijkse uitgave van 20800 fr. Nogmaals: ik rook niet, ik drink niet. Iemand die twee pakjes sigaretten en vier glazen bier per dag verbruikt, komt tot een jaarlijkse uitgave van 22075 frank. Mijn budget ligt dus aanmerkelijk lager en niemand zal mij van onverantwoorde financiële uitspattingen kunnen beschuldigen.
Op mijn extra toelage van 12 × 2000 fr. = 24000 fr. per jaar heb ik zelfs nog een royale winstmarge van 3200 fr. Daar koop ik dan met kerstmis een solied geschenk van voor Elza.
Ik weet dat dit gecijfer vervelend is, maar ik wil u overtuigen dat mijn bordeeluitgaven binnen een zeer redelijke limiet liggen. Wie het woord bordeel uitspreekt, denkt gemeenlijk aan ongehoorde verkwistingen, maar ik, die met een wekelijkse regelmaat 317 vakmeiden heb afgewerkt, ik kan getuigen dat het verzet binnen het bereik ligt van elke bescheiden beurs. Een maand vakantie op de Balearen kost méér.
Driehonderdzeventien blote wijven, het is een heleboel! Als men ze allemaal, kleintjes en groten, plat op haar rug achter elkaar moest leggen, dan zou men tot ruimschoots méér dan een halve kilometer komen.
Een halve kilometer naaigerief! Hoeveel liters sperma betekent dat?
Zonder zelfoverschatting. Ik zou aan de hand van mijn notaboekje statistieken kunnen aanleggen en intieme belevenissen uit de doeken doen die Geo Staad allicht jaloers zouden maken. Maar Geo hoeft zich niet ongerust te maken voor gebeurlijke concurrentie. Ik geef er de voorkeur aan mijn ervaringen op dit gebied te bedekken met de mantel der discretie omdat ik niet de kans wil lopen als pornograaf nagewezen te worden. Er zijn al pornografen genoeg. En ook omdat ik het talent mis om die wulpse dingen met wellustige overgave in geuren en kleuren te beschrijven. Als ik een schilder was, zou ik er misschien durven aan beginnen. En dan nog. Zelfs Toulouse Lautrec is er niet volledig in geslaagd.
| |
| |
Maar dit kan ik wel zeggen: ik heb al de Antwerpse hoerebuurten ijverig en zonder enige discriminatie uitgekamd. Zonder discriminatie en zonder kieskeurigheid, omdat ik in mijn groeiende verzameldrang een onvervalst totaalbeeld wilde verwerven. Van de laagste tot de hoogste sport op de hoereladder. De slonzen van de Burchtgracht, de Zakstraat, de Vleeshouwersstraat, de Oudemanstraat, de Blauwbroekstraat, (waar men tot voor enige tijd nog voor honderd frank terecht kon, maar inmiddels zijn de prijzen ook daar wel enigszins met de index gestegen), de Schippersstraat, de Vingerlingstraat, en gans het onoverzichtelijke zootje langs kaaien en dokken. De meer verzorgde en soms wel gestyleerde middelmoot van Jezuïetenrui, Wijngaardstraat, Borzestraat, Lange en Korte Nieuwstraat en Lombaardvest, (waar men soms voortreffelijke koopjes kan doen). De luxe-kippen van het Quartier Latin, de Italiëlei, alsmede de gesloten huizen waarvan ik, tot mijn spijt en uit loyauteit, de adressen niet kan vermelden.
Ik heb er allemaal mijn portie van gehad en ik ben nog lang niet aan het einde van de voorraad want het is verbazingwekkend hoeveel professioneel materiaal er beschikbaar ligt in een bloeiende havenstad.
Alleen begin 1963 heerste er een tijdelijke penurie ingevolge een onverbiddelijke razzia van de vreemdelingenpolitie, zodat ik in die periode enkele malen naar Brussel ben gespoord om er in de omgeving van het Noordstation van de grond te komen. Die baisse was echter van korte duur.
De luxe-kippen zijn overigens niet altijd het beste wat de pot kan verschaffen. Vaak is het een klad stront en pretentie in een mooie verpakking. Chichi van hier en chichi van daar. Ik ben in de middenklasse van de Lange en Korte Nieuwstraat doorgaans beter bediend geworden dan in de dure stijlketen in de omgeving van de Nederlandse Schouwburg en de tunnel. Ik heb nog altijd hartgrondig spijt van mijn record-uitgave die om en rond de 1700 fr. moet schommelen.
Ik kan het nakijken in mijn boekje: 9.III.1960, Black Hat, Brigitte (française), vier sherries, een halve fles champagne (natuurlijk was het cider), twintig minuten kamerwerk, 1680 fr. Voor 1680 fr. zou men godverdomme geredelijk aanspraak kunnen maken op een orgie, (enkele
| |
| |
tijd later heb ik in de Borzestraat minder betaald voor een woelige partie carrée: 24.VII.1960, Sonja, Annette en Nancy, vier martini's, drie kwartier gezamenlijk en intensief kamerwerk, 1635 fr.). En tóch werd het een sof met Brigitte in de Black Hat. Jawel, zij was mooi, zij was jong en lief en welgemanierd en intelligent. Zij dweepte met de schilderijen van Foujita en reciteerde verzen van Alfred de Musset.
Maar in bed, (een zacht, veerkrachtig bed met hagelblanke lakens, dat wel) bleek zij een roerloze klomp ijs. Niet de minste medewerking en zelfs niet doen alsof. Ik had méér smaak van de lauwe cider dan van haar sierlijk maar koud en marmeren lichaam. Smooth as monumental alabaster. Na afloop piste zij niet luidruchtig in een plastieken emmertje, zoals magere Stella. Zij excuseerde zich beleefd en trok zich bescheiden terug achter een gebloemd gordijntje op een zachtjes murmelende bidet. Stijlvol en gedistingeerd. Maar ik had haar een trap in haar mooie kont kunnen geven.
Het is waar dat ik in die tijd nog onervaren was en in de waan verkeerde dat ook op deze markt de geleverde waar in verhouding is met de prijs. Ik heb inmiddels geleerd dat onder de afgeleefde zakken in de krochten van het havenkwartier soms méér stielvaardige mokkels vegeteren dan in de selecte bonbonnières van de middenstad. Zij tenminste doen alsof met een dikwijls ontroerende overgave die wel eens een gulle toegift lijkt op de geringe prijs, en ik heb mij zelfs herhaaldelijk afgevraagd of zij er, ondanks de verbijsterende overdaad in het vlotte seriewerk, niet telkens écht plezier aan beleven.
Het kan natuurlijk ook daar wel eens mislopen. Zoals die keer met Nadia in de Oudemanstraat. Zij liet mij gewoon, midden een performatie, voor bloot schut liggen omdat er op dat ogenblik een troep Finse zeelui in de barak kwamen binnen donderen, waar méér aan te verdienen was. Of zoals die andere keer met Mathilda aan het Tolhuis. Zij liet mij zonder verpinken in de bloederige, slijmerige en stinkende afvoer van haar maandstonden ploeteren en ik merkte het eerst wanneer het al te laat was. Maar over het algemeen spelen zij hun rol wel met plichtbewuste toewijding en soms met een verbazend brio. Alles wel beschouwd, moet men ook in die dingen geluk hebben. Zoals met automobielen en uurwerken.
| |
| |
Zoals men eveneens geluk moet hebben met de gebeurlijke nefaste gevolgen van deze liefhebberij. Toen ik in het begin, gedreven door een vreemdsoortige en bijna onweerstaanbare drang naar morbiede experimenten, de rosse buurten afliep, zat ik telkens met de daver op mijn lijf omdat ik vreesde dat ik er voor de rest van mijn leven een ongeneeslijke geslachtsziekte zou van overhouden. Maar nee hoor, op mijn lijstje staan driehonderdzeventien professionele hoeren die in lengte van dagen en nachten alle mogelijke variëteiten van bacteriologisch geladen spermazotoïden in hun paarse, doorweekte vagina's hebben gekanaliseerd en ik mag mij verheugen in het bezit van de gezondste, de stevigste en de meest energieke phallus die een man in de fleur van zijn leven zich kan dromen. Een crème van een phallus. Er zijn kuise jongens die al na de eerste huwelijksnacht met een druiper naar de dokter moeten lopen. Maar ik, die als een onverzadigbare satyr met honderden nymfen van uitermate verdacht allooi heb geboeleerd, ik ben om een of andere reden door de genadige goden gezegend met een gesmijdige immuniteit tegen venerisch onheil.
Slechts eenmaal heb ik mij ernstige zorgen gemaakt, toen er een klein, rood puistje op mijn eikel verscheen. Het deed geen pijn maar het hinderde bij het wateren, en omdat het hinderde beeldde ik mij in dat het wèl pijn deed. Het was, geloof ik, einde 1963, na een bezoek aan een bar in de Jeruzalemstraat, (even nakijken: 3.XI.1963, Blue Moon, Suzanne, 460 fr.). Suzanne was een Nigeriaanse mulattin en ik herinner mij dat zij de eerste kleurlinge was met wie ik naar boven trok. Overigens niet veel bijzonders. Men stelt zich, vooral de eerste maal, altijd te veel voor van die exotische teven.
Soepel, beweeglijk, gewillig, al wat ge wilt, maar écht temperament is toch nog wat anders dan gepolitoerd ebbenhouten vakwerk. Omwille van haar donkere huidskleur dacht ik dat zij iets te maken had met het verdachte rode puistje, al was er natuurlijk geen enkel causaal verband. Ik maakte zelfs aanstalten om een dokter te raadplegen, maar de volgende dag was de raadselachtige pukkel even plotseling verdwenen als hij gekomen was. Waarschijnlijk was het een onschuldige ontsteking. Misschien had Elza zich die week niet behoorlijk gespoeld.
| |
| |
Na Suzanne heb ik nog drie kleurlingen gekend in de bijbelse betekenis van het woord kennen. Yvette (Mozambique), Lily (Franse Kongo), en Okira (Japan). Niets om een story over te publiceren, al moet ik wel toegeven dat Lily een imposant bekken en monumentale tieten had. Geen drillerige zwaarlijvigheid zoals Elza, maar toch monumentaal.
Vooral het experiment met de kleine Okira is mij lelijk tegengevallen, blijkbaar omdat ik er ook weer te veel van verwachtte. Er doen wilde verhalen de ronde over de geraffineerde en exciterende ars amandi van Oosterse vrouwen in het algemeen en Japanse in het bijzonder.
Maar deze dochter uit het land van de rijzende zon, met haar te korte benen en haar platte borsten, bedreef de liefde zoals zij waarschijnlijk een schotel koude rijst zou verorberen. Langzaam en onbewogen. Het verwonderde mij zelfs dat zij achteraf niet boerde.
Zij had evenwel een plausibele verontschuldiging voor haar gemis aan enthousiasme want, naar zij bij de afrekening openhartig bekende, had zij zes weken voordien een abortus ondergaan. Dit verklaart allicht waarom ik het gevoel had dat alles zo hol en droog was van binnen.
Nee, geef mij maar de bleke, blanke en vadsige wijfjesdieren van deze decadente westerse contreien, waar de oneindig genuanceerde kunst van het paren al sinds onheuglijke tijden werd vastgelegd in een oud ritueel van enkele eenvoudige en vertrouwde gebaren. Ik ben weliswaar verzot op variatie, maar ik huiver van kunst- en vliegwerk in het experimentele onbekende. Er is niets zo belachelijk als een onhandige blote vent die niet weet hoe en waar te beginnen en die derhalve het initiatief aan de andere partij moet laten.
Geef mij maar de bijdehandse vlaamse, waalse, hollandse, franse en duitse madelieven die weten wat een man verlangt en die hem geen mal figuur doel slaan met exotische buitenissigheden. Mijn aspiraties reiken niet verder dan de Europese Gemeenschappelijke Markt; al kunnen Zweden en Polen er desgevallend ook nog bij want ik bewaar zoete herinneringen aan ene blonde Julie uit Stockholm en ene roodharige Kalinka uit Krakau. (Tussen haakjes: ik heb mij altijd afgevraagd
| |
| |
waarom het nochtans niet zo preutse Britannia verstek maakt op dit appél. Bij mijn weten is er in Antwerpen, en wellicht op gans het vasteland, geen enkele ingeburgerde professionele engelse hoer te bekennen. Verschansen ook zij zich in een splendid isolation van lijf en leden voor de bloody foreigners, of is er over het Kanaal op dat gebied méér vraag dan aanbod?).
Ach ja, blonde Julie uit Stockholm en rosse Kalinka uit Krakau, (eigenlijk was het maar een dorpje op een vijftigtal kilometers van Krakau en je hebt me de naam genoemd, Kalinka, maar ik ben het vergeten te noteren). Ach ja, donkere Annie uit Amsterdam en Marguerite uit Rouen, Marguerite die zo graag Jeanne had willen heten. Rosemarie uit Dortmund en Sabine uit Marcinelle, Sabine met een inktzwart moedervlekje juist boven haar navel. En Solange, Jezus Christus, Solange uit Knokke, Solange met een paarlemoeren licht in haar ogen en de geur van zeewier in haar oorschelpen. Arlette uit Reims en Monica uit Oost-Berlijn, Yvonne uit Sclessin en Denise uit Ingelmunster, Laura uit Scheveningen en Claudia, (of was het Claire?) uit Bastenaken, Betty uit Maastricht en Marianne uit Düsseldorf, en Dora godverdomme Dora with-the-laughing-face en de forse knijpbillen, zo maar vlak bij de deur uit het St. Andrieskwartier. Uw zingende namen staan met kruisjes aangetekend in mijn notaboekje, zoals de meest bedreven en gezochte hetaeren bij de oude Phoeniciërs met een kruisje in hun handpalm getekend liepen. Ik zou allicht over ieder van u een verhaal kunnen schrijven, maar ik wil er niet aan beginnen. Uit schroom, en natuurlijk ook uit luiheid. Nee, Geo, ik zal het niet doen.
Als ik tóch een verhaal zou schrijven, dan zou dat het verhaal zijn van Conchita, Conchita Porgáles uit Sevilla want zij roept de merkwaardigste en ongetwijfeld ook de mooiste herinnering op uit méér dan zes jaren hoereloperij. Zij is het pronkstuk uit mijn verzameling.
Lieve, dierbare Conchita, uw beeld zal mij voor altijd bijblijven zoals ik u leren kennen heb die dag in dat bordeel. Vraag mij niet welke dag en welk bordeel. Het heeft geen belang. Het bordeel is misschien gesloopt want het was in een bedenkelijke staat. En waarschijnlijk is zij al lang teruggekeerd naar dat warme, trotse, Moorse
| |
| |
Andalusië dat haar zo nauw aan het hart lag, dat zij elke dag en elk uur van de dag een beetje meer wegkwijnde aan onuitsprekelijk heimwee.
Juist dat heimwee en de onderhuidse gloed van een moeizaam bedwongen maar onblusbaar temperament maakten haar zo mooi en aantrekkelijk. Men beweert wel eens dat vele spaanse vrouwen, vooral uit de zuidelijke provincies, adembenemend mooi zijn tot om en rond hun dertigste jaar, en dan plotseling afgetakeld worden door een vroegtijdig verval.
Ik weet niet hoe oud Conchita was. Ik heb het haar niet gevraagd want ook hoeren stellen een minimum aan galanterie op prijs. Zij wensen in de gewone omgang buiten het bed als dames behandeld te worden en vaak hebben zij (vooral in het bed) méér levensstijl dan vele welopgevoede dames uit de gegoede burgerij.
Conchita kon vijfendertig jaar zijn geweest. Iets minder, iets meer, het valt moeilijk te zeggen. En haar schoonheid was niet adembenemend.
Haar neus wat te groot en haar onderlip te dik en haar kin te rond om te voldoen aan de klassieke schoonheidsnormen. Wél waren haar ogen onder de ongemeen lange wimpers en de glanzende haarwrong in haar blanke hals donker als de nacht, en wél kon men onder de klokkende jurk met de rode bollen al op het eerste zicht een welhaast volmaakt lichaam vermoeden. Haar schoonheid bloeide in een volle, sensuele rijpheid, vermengd met dat vleugje raadselachtige ongenaakbaarheid dat de man in elke vrouw aanlokt. Er valt een studie schrijven over de ongenaakbaarheid van de hoer, en misschien zal ik het tóch eens doen, wanneer ik ooit aan het einde van mijn verzameling geraak.
Reeds bij het eerste contact merkte ik dat Conchita geen gewone hoer was. Wij maakten, zoals het betaamt, de klassieke ouverture met de porto op de canapé, maar in tegenstelling met de meeste van haar soortgenoten ging zij niet onmiddellijk over tot de gebruikelijke exhibities of manipulaties. Zij zat kaarsrecht en half naar mij toegewend op de divan, met de knieën onberispelijk bijeen en met een bescheiden décolleté dat op elke theevisite kon gedragen worden zonder aanstoot te geven. En zij nipte profijtig van haar porto, wat ik als een teken van gecultiveerdheid beschouw. Ik houd niet van die
| |
| |
schrokkerige wijven die al in de eerste vijf minuten hun portie soldaat maken en naar nóg meer vragen.
Conchita sprak behoorlijk frans, met dat zware, ietwat vettige en toch zo melodieuze accent van het diepe zuiden. En in dat behoorlijke frans sprak zij over behoorlijke dingen. Over de feestverlichting in de stad want het liep naar het einde van het jaar; over de aankomst van een amerikaans oorlogsschip in de haven, wat haar beroepshalve moest aanbelangen; en over de aanstelling van mevrouw Indira Gandhi als premier van India, wat zij kennelijk als een grote eer beschouwde voor haar geslacht. Zij rookte daarbij sterk gearomatiseerde sigaretten uit een onwezenlijk lang pijpje, en bij de aanloop of het einde van bijna elke volzin noemde zij mij ‘mossioe’.
‘N'est-il pas vrai, mossioe?’
‘Plait-il, mossioe?’
‘En effet, mossioe.’
Het klonk in haar milde, rode mond als een koesterend troetelwoord en tevens als de eerbiedige erkenning van mijn aanwezigheid want aan de onmiskenbare superioriteit van de man wordt in het hoffelijke spaanse zuiden nog rechtmatig belang gehecht. Vermits ik haar, uiteraard mijn bedoelingen, bezwaarlijk als madame kon blijven aanspreken, vroeg ik of ik haar Conchita mocht noemen. En dat mocht.
‘Natoerellemang, mossioe’.
Toen ik haar even later vroeg of zij ook bereid was om mij in haar alkoof te ontvangen, want daar was het voor ons beiden toch om te doen, stond zij zwijgend op en ging mij statig en toch zwierig in haar bollenjurk vóór naar een duister trapje achter een gordijn naast de bar. Zij noemde niet eens de prijs, wat in dergelijke, omstandigheden nochtans oirbaar is. Die inbreuk op de bordeelgeplogenheden had mij reeds op mijn hoede moeten stellen, maar ik schonk er op dat ogenblik weinig aandacht aan.
In de kamer, een kleine maar nette mansarde met zwart en geel streepjesbehang en een klein ijzeren ledikant onder een overdadig geornamenteerde glazen luster, begon zij zich langzaam en steeds zwijgend uit te kleden. Toen ik evenwel aanstalten maakte om hetzelfde te doen, legde zij haar hand op mijn arm, een hand met drie
| |
| |
fonkelende (waarschijnlijk ook al glazen) ringen, en dwong mij zachtjes naast haar op de rand van het bed te gaan zitten. Het was een vreemd tafereel. In het vale electrische licht van die stille kamer zaten wij naast elkaar op het bed; ik in mijn hemd en met een reeds half afgestroopte das; zij in haar lichtblauwe onderjurk en met een verfrommelde nylonkous in haar hand met de drie ringen. Zoals een vermoeid echtpaar dat laat thuiskomt van een of andere vervelende party. Op het nachtkastje achter mijn rug tikte een wekker en ik voelde mij opeens zeer vreemd te moede. Ik had het gevoel dat ik was binnen gedrongen in een intimiteit die voor geen enkele prijs kan geschonden worden. De drift, die in mijn bloed was gesprongen toen Conchita met haar stevige, welgevormde benen uit haar jurk stapte, kwam tot bedaren. Ik keek haar aan en zij glimlachte niet.
‘Gelooft u in God, mossioe?’ vroeg zij zonder enige aanleiding. Ik moet haar stomverbaasd aangekeken hebben, en toch glimlachte zij niet.
‘Mossioe, gelooft u in God?’ vroeg zij nogmaals met zachte aandrang.
Ik begon te lachen, en dat maakte de situatie nog onbehaaglijker want zij bleef mij ernstig en enigszins bedroefd aankijken.
‘Conchita, wàt heeft God hiermee te maken?’ vroeg ik zo luchthartig mogelijk. Maar op dat ijzeren ledikant en onder die belachelijk grote luster klonk het niet luchthartig. Het was alsof een toornige stem binnen in mij, een stem die ik al van mijn kinderjaren meende kwijt te zijn, plotseling bulderde: ik heb te maken met alles wat gij doet en laat, idioot!
Zij legde haar hand op mijn knie en ik kon niet verhelpen dat de drift onder die aanraking opnieuw in mijn bloed zwiepte, ondanks de onverhoedse evocatie van een uiteraard nogal preuts Opperwezen.
‘U moet in God geloven, mossioe’, zei ze onverstoorbaar. ‘Als u niet in God gelooft, dan kunnen we niet samen de liefde bedrijven’. Ik bekeek haar een ogenblik sprakeloos. Er vertrok geen spier op haar gelaat. Zij was doodernstig. En omdat zij die nonsens doodernstig verkocht, werd ik woedend, en toch ook een beetje ongerust. Speelde zij figuurlijk met mijn kloten alvorens er daadwerkelijk aan te beginnen? Nam zij mij met een smakeloos grapje in de maling, om mij naderhand vierkant in mijn gelaat uit te lachen? Was zij een psychopate?
| |
| |
(Ik heb wel eens gehoord van religieus geobsedeerden onder vrouwen van lichte zeden.) Of was deze provocatie de jongste mode van sexuele perversiteit?
‘Conchita, dit is belachelijk’, zei ik. ‘Natuurlijk geloof ik niet in God, verdomme!’ Ik zei opzettelijk verdomme om haar duidelijk aan het verstand te brengen dat ik niet van de plank was te krijgen met dergelijke flauwe grapjes, en ook om de onverwachte stem binnen in mij te overdonderen, wat mij volkomen gelukte.
‘Dan geen liefde, het spijt me, mossioe’, zei ze kalm maar beslist.
Ik kon nog altijd niet geloven dat het haar ernst was. Ik stond op van het bed en begon over en weer te wandelen over het verkleurde linoleum. Toen ik voor de tweede maal in de richting van het raam stapte, merkte ik een kleine plaasteren Madonna met een suikeren glimlach tussen de potjes zalf en parfum op de lavabo. Ik had spijt dat ik verdomme had gezegd, en ik had spijt dat ik daarover spijt had. Ik voelde mij beroerd. Ik wist dat het beter was mijn vest en overjas van de stoel te grissen en zonder verder aandringen weg te lopen uit de kamer, de straat op en naar een ander bordeel.
En toch werd ik door een vreemde aantrekkingskracht gedwongen te blijven. Ik verlangde er naar Conchita te bezitten, ondanks en misschien wel juist omwille van de ongehoorde voorwaarde die zij stelde. Het was de eerste maal dat een vrouw, en dan nog wel een publieke vrouw, mij God wilde opdringen in ruil voor haar gunsten, en ik wilde wel eens zien hoe sterk die krachtpatser van een God in dit ongewone strijdperk was.
‘Mijn lieve kind’, zei ik gemoedelijk want ik besefte dat ik méér zou bereiken met gemoedelijkheid dan met ergernis, ‘mijn lieve kind, ik neem aan dat gij in God gelooft. Het is uw volstrekte recht. Voor mijn part moogt gij in duizend goden geloven. Het zijn mijn zaken niet.
Maar het zijn ook uw zaken niet dat de baarlijke duivel al sinds jaren mijn trouwste gezel is en dat ik er mij uitstekend bij voel. Als uw bemoeizieke God werkelijk bestaat, dan zou ik het op prijs stellen dat Hij even Zijn onbescheiden blikken afwendt wanneer ik met een vrouw in bed lig. Het is een kwestie van elementaire beleefdheid’.
Zij bleek niet gevoelig voor mijn grove humor. ‘God wendt Zijn blik
| |
| |
nooit af’, zei ze plechtig. Het klonk als een priesterlijk kanselorakel.
‘Voor hoeveel is uw God om te kopen? Vijfhonderd frank, duizend frank, vijftienhonderd frank?’ vroeg ik brutaal want ik wilde haar op de proef stellen. Ik haalde mijn portefeuille uit mijn zak en misschien was ik werkelijk bereid haar vijftienhonderd frank te betalen om God in die mansarde voor schut te zetten.
Zij schudde echter energiek het hoofd. ‘Het is geen kwestie van geld’, zei ze. ‘Het is een kwestie van geloven of niet geloven. Als u niet in God gelooft, dan kunnen wij onmogelijk aan de liefde beginnen’.
Ik klapte de portefeuille weer dicht en haalde de schouwers op. ‘Ik begrijp het niet’, zei ik. ‘Ik begrijp werkelijk niet welk belang het voor u, in uw positie, kan hebben dat ik al dan niet uw godsdienstige overtuiging deel. Laat ons eerlijk zijn, Conchita, het beproefde spelletje, dat wij samen gezellig in deze kamer willen opvoeren, heeft weinig met de liefde te maken en God hoeft er dus Zijn lange neus niet in te steken’.
Zij klopte met de vlakke hand op het bed om te beduiden dat ik opnieuw naast haar moest komen zitten. Het bed kraakte onder mijn gewicht en wij raakten elkaar even met de schouders. Op haar mollige bovenarm vlekten de bleke littekens van de pokinentingen als kleine weekdieren.
‘Ik kan er niets aan verhelpen, mossioe’ zei ze zachtjes en bijna verontschuldigend. ‘Het gaat om een gelofte. Twee jaar geleden heb ik de Maagd van de Heilige Voorzienigheid, dat is de Maagd van Sevilla, plechtig beloofd dat ik nog uitsluitend naar bed zou gaan met mannen die in God geloven, op voorwaarde dat Paco niets overkomt’. ‘Wie is Paco?’ vroeg ik geïntrigeerd. Zij glimlachte voor de eerste maal sinds wij de mansarde hadden betreden en haar donkere ogen kregen een nog donkerder glans. ‘Paco is mijn zoon’, zei ze met kennelijke trots. ‘Hij is sinds vorig seizoen novillero, en als alles goed gaat, dan krijgt hij begin volgend seizoen de alternativa. Dan wordt hij een volwaardig stierenvechter. Hij wordt ongetwijfeld de meest briljante stierenvechter die men in jaren te Sevilla en misschien wel in gans Spanje heeft gezien. Als de Maagd hem maar wil blijven beschermen’.
Ik had sterke verhalen gelezen over de mystieke furie van de span- | |
| |
jaarden, die in de roes van een bijna heidense en vaak bijgelovige religiositeit met spitsvondige geestelijke transacties voortdurend allerlei hand- en spandiensten trachten af te pingelen van God, de Maagd en het onoverzichtelijke legioen der goochelende heiligen. Maar dit staaltje van schaamteloos en in zijn schaamteloosheid ontroerend godvruchtig gesjacher overtrof mijn stoutste verbeelding. Was het werkelijk mogelijk dat deze door de platte realiteit van het leven gerijpte en getekende vrouw geloofde dat zij de Maagd met de suikeren glimlach goedjonstig kon stemmen door uitsluitend op haar rug te gaan liggen voor mannen die dweepten met de Heer der heerscharen?
Was het mogelijk dat zij in alle ernst trouw bleef aan een bizarre gelofte, die in feite een blasfemie was?
‘Kom nu, Conchita’, zei ik ongelovig. ‘Gij wilt mij toch niet wijsmaken dat gij de jongste twee jaar uitsluitend met godvruchtige mannen naar bed zijt geweest. Godvruchtige mannen komen niet in bordelen.
Dat beweren zij tenminste’. Zij bekeek mij op haar beurt verwonderd.
‘Dit is een christelijk land’, zei ze. ‘Alle mannen, die samen met mij in dit bed hebben gelegen, geloofden in God. Zij hebben verklaard dat zij in God geloofden, telkens wanneer ik er om vroeg. En waarom zouden godvruchtige mannen niet in bordelen komen als zij daar behoefte aan hebben, mossioe? Zij zondigen weliswaar tegen het zesde gebod, maar iedereen zondigt op elk ogenblik van de dag tegen een of ander gebod en er is vergiffenis voor elke zonde. En als een man werkelijk een vrouw hard nodig heeft, dan is er, zelfs zonder berouw, waarschijnlijk niet eens zonde in de ogen van God. Een man kan een vrouw nodig hebben zoals brood en water’.
Er was natuurlijk iets dat niet klopte in dit primitief theologisch betoog want zoveel herinnerde ik mij nog wel van mijn catechismus, om te weten dat oprecht berouw het vaste voornemen impliceert om niet meer in de zonde te hervallen. Zij zei het echter zo ontwapenend mooi: ‘een man kan een vrouw nodig hebben zoals brood en water’.
Ik voelde mij niet opgewassen om met de grondbeginselen van de christelijke leer, die ik zelf al zo lang met de voeten had getreden, op te tornen tegen zoveel kinderlijke naieviteit, die in wezen
| |
| |
misschien ongerepte onschuld was. Maar juist daarom kon ik haar ook niet bedriegen in haar onthutsend geloof.
‘Het spijt me, Conchita’, zei ik. ‘Ik geloof niet in uw God, en hoezeer ik ook de genoegens van het bed met u zou willen delen, ik kan de moed niet opbrengen om u en de Maagd van Sevilla om de tuin te leiden. Misschien doen de meeste mannen, die u komen bezoeken, dat wél want in dit land is men tot vele dingen in staat. Misschien zweren zij zonder verpinken bij uw almachtige God, alleen maar om u plezier te doen, en om zo vlug mogelijk tussen de lakens te liggen.
Maar ik kàn het niet. Ik ben geen farizeeër en ook geen grapjas.
Ik kan niet zo maar ineens met een God in bed kruipen die ik al sinds mijn kinderjaren heb verloochend’.
Zij nam mijn hoofd tussen de schelpen van haar handen en gaf mij een droge kus op mijn lippen. Haar zwaar parfum had de geur van amandelen en oud lederwerk. ‘Ik begrijp het’, zei ze. ‘Ik begrijp het en ik ben u zeer dankbaar omdat gij mijn gelofte respecteert.
Als gij ooit God mocht terugvinden, dan ben ik graag tot uw beschikking’. Ik keek in haar donkere ogen en de glimlach gleed langzaam als een schaduw weg van haar mond. ‘Ik hoop het, mossioe; en niet alleen voor mij’. Dat zei Conchita die dag in dat bordeel: ‘Ik hoop dat gij God terugvindt, mossioe; en niet alleen voor mij’.
Ik sloeg de ogen neer, en door de lichtblauwe zijde van haar onderjurk zag ik haar bruine tepels bloeien op het blanke vlees. Op datzelfde ogenblik begon de wekker luid te rinkelen op het nachtkastje en het glas van de grote, potsierlijke luster murmelde zachtjes mee. Alle begeerte was met één slag uit mijn bloed geweken, maar ik had haar lief; ik had haar lief als een witte eerste communicant in haar ongerepte onschuld. Want dàt was het: ongerepte onschuld.
Terwijl zij zich vóór de lavabo in haar bollenjurk stond te wringen, heb ik clandestien een briefje van vijfhonderd frank onder het oorkussen geschoven. Ik zal nooit weten of zij het op dat ogenblik gemerkt heeft in de spiegel. Zij heeft niets gezegd. Maar ik kan mij wél inbeelden, en ik ben er bijna zeker van, dat zij naderhand vóór één van die plaasteren Maagden in een schemerige kerk een kaars heeft gebrand voor mijn zieleheil. En God, de God van Conchita, weet dat ik het nodig heb.
|
|