De Nieuwe Stem. Jaargang 22
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
G.G. Bauman
| |
[pagina 92]
| |
terecht, die bestond uit ongeveer dertig mannen van de meest uiteenlopende leeftijden en nationaliteiten. Bijna allen en daartoe behoorde ook ik, verscholen zich onder een verzonnen achternaam, zoals gebruikelijk in krijgsgevangenschap. Na een lange tocht bracht men ons naar de voet van de duinen en gebood ons de barak te betrekken. Wij begrepen, daar wij het gebrek aan arbeidskrachten opgemerkt hadden, dat de fascisten besloten waren ons, sowjet-krijgsgevangenen, te gebruiken voor een of ander soort werk. De volgende dag stonden wij aan de verlaten Noordzeekust, waar wij moesten werken. Langs de hele kust strekte zich, verdwijnend in de verte, een rij zandige, met gras begroeide duinen uit, die het land tegen het binnendringen van de zee beschermden. Loodgrijze golven sloegen grommend om op het vlakke strand en met groot geraas trokken zij zich terug, waarbij kleine vlokjes schuim op het zand achterbleven. Daar in het Westen aan de andere kant van de Noordzee lag Engeland en verder nog, over de Oceaan lagen de Verenigde Staten van Amerika, beide bondgenoten van ons land in de oorlog tegen de asmogendheden. Nog in 1942 bereikten ons geruchten over het voornemen een tweede front te openen en hier waren wij nu op één van de plaatsen waar mogelijk het ontschepen der landingstroepen zou plaatsvinden en met verbazing vroegen wij ons af: is dit werkelijk die geweldige ontoegankelijke Atlantische wal, waar de hitlerpropaganda zo oorverdovend over schettert? Wij zagen slechts vier kanonnen, opgesteld in bunkers, die in het zand ingegraven waren. Ja, alles wees er op dat het hitlercommando er van overtuigd was, dat nóch in 1942, nóch in 1943, Engeland of de USA tot de landing zouden overgaan, aangezien bijna niets was gedaan om de Noord-Westkust van Nederland te beschermen, tenminste niet in het gebied waar wij ons bevonden (dit was het gebied van de marinebasis Den Helder). Pas in 1944, na de Teheran-conferentie, begon men hier met het bouwen van stellingen uit gewapend beton. De bouw werd uitgevoerd door Hollandse firma's (zonder Nederlanders hadden de Duitsers niets kunnen beginnen: op enkele van hun bouwobjecten was er in totaal maar één bouwspecialist in de rang van onderofficier). De arbeiders werden uit de stad met autobussen aangevoerd. | |
[pagina 93]
| |
Aangezien de hitlerbandieten zich door de haat van de plaatselijke bevolking in een volledig geïsoleerde positie bevonden, dachten ze er waarschijnlijk niet aan, dat er vriendschappelijke banden konden ontstaan tussen Nederlanders en Russische krijgsgevangenen. Hieruit kan misschien het slappe toezicht verklaard worden. Maar zij vergisten zich deerlijk. Wij geloofden, dat er zich tussen de Nederlanders zeker vrienden, patriotten bevonden met wie het ons zou gelukken banden aan te knopen. Omdat ik een beetje Duits kende, schreef ik op een keer een pamflet en, zonder aan gevaar te denken, gaf ik het tijdens het werk aan één van de Nederlanders in wie ik om de een of andere reden vertrouwen stelde. In de pauze las hij het door en maakte me met behulp van tekens duidelijk, dat ik dit niet meer moest doen. Korte tijd later gaf hij mij een exemplaar van de ondergrondse krant De Waarheid. Dit waren drie of vier vellen grof, grauw papier, ieder ongeveer ter grootte van een dubbel schriftvel, gestencild en boven in de hoek met een nietje vastgemaakt. Om er iets aan te hebben was het nodig Nederlands te leren. Ik begon opmerkzaam naar Nederlandse gesprekken te luisteren, verzamelde stukjes krant en las ze aandachtig en langzamerhand leerde ik me een beetje in de Nederlandse taal oriënteren. Na enige tijd echter liepen de bouwwerkzaamheden ten einde en ik zag de Nederlander met wie ik contact had niet meer. Tegen deze tijd voltrokken zich aan het front dusdanige veranderingen dat de Hollanders nu zelf contact met ons begonnen te zoeken. Op een morgen begin juni 1944 kwam een Duitse soldaat, genaamd Marcus onze barak binnenlopen; trillend van angst en opwinding begon hij plotseling zonder aanleiding ons te vertellen dat hij communist was, dat hij zijn partijboekje verstopt had in een ijzeren doosje en bij zich thuis begraven, dat hij veel achting voor ons had en zich toch altijd goed tegenover ons gedragen had enz. enz. Het was onaangenaam naar zijn doorlopen ogen en dikke bevende lippen te kijken. Pas de volgende dag begrepen wij de oorzaak van de opwinding van Marcus: de westelijke gealliëerden hadden in Frankrijk het tweede front geopend. Maar Marcus had zich zonder reden opgewonden: er zou nog bijna een jaar voorbijgaan, voordat de gealliëerden in Noord-Holland | |
[pagina 94]
| |
verschenen, ja en dat was dan nog na de kapitulatie van Duitsland. Met behulp van een meisje, dat in de Duitse keuken werkte, lukte het een nieuwe verbinding tot stand te brengen. In juli 1944 ontmoette ik een jonge man, tamelijk klein van gestalte, die zich als Jacob voorstelde en zei dat hij optrad als vertegenwoordiger van de plaatselijke verzetsgroep. Het bleek, dat in verband met de vorming van het tweede front de plaatselijke verzetsorganisatie contact met ons wilde aanknopen voor een eventueel gemeenschappelijk optreden tegen de hitlerbende. De taak die ons toebedacht werd bestond er in de Duitse batterij onklaar te maken. Maar, zo voegde Jacob er aan toe, in geen geval voortijdige acties zonder speciaal verlof! Bereid je voor en wacht! Wacht en bereid je voor!
Het contactadres was in een naburig dorpje, enkele kilometers van de duinen. In donkere nachten als de maan niet scheen, kroop ik onder het prikkeldraad door en bereikte over landweggetjes het dorpje. De zee hielp mij met zijn onophoudelijk geraas het geluid van mijn stappen overstemmen. Sterk gehinderd werd ik door de lichten, die ontstoken werden in de nachten, dat de Duitse vliegtuigen terugkeerden na een aanval op Engeland. Gelukkig kwamen zulke nachten minder en minder voor. Maar daarvoor in de plaats vlogen Engelse en Amerikaanse bommenwerpers bijna dagelijks op klaarlichte dag boven ons, op weg naar Duitsland. Op het trefpunt hoorde ik nieuws en kreeg soms een exemplaar van De Waarheid, waaruit ik dan bij gelegenheid mijn kameraden artikelen voorlas. Graag wilde ik naar radio-Moskou luisteren. Op een keer is me dat gelukt: men was bezig de samenvatting van het oppercommando over de overwinning van onze troepen in het opmarsgebied van Sandomier (Z.O. Polen) te geven. Mijn hart beefde toen ik na zoveel jaar opnieuw de stem van ons eigen Moskou hoorde! Toen hoorde ik ook voor het eerst het nieuwe volkslied van de Sowjet-Unie! Zo leek de dag van de bevrijding niet meer zo ver! Hoe zwaar viel het hierna terug te gaan naar het prikkeldraad, waar ze misschien al klaar stonden om me te grijpen, te fouilleren en zonder pardon af te maken! | |
[pagina 95]
| |
Overal waar mogelijk saboteerden wij de maatregelen van de hitlerknechten. Na de totstandkoming van het tweede front werd ons bevolen langs het strand paalversperringen aan te brengen voor het geval er hier een landing plaats zou vinden. 's Nachts, toen het eb werd, moesten wij opstaan en werden wij naar het strand gejaagd. De hitlerknechten dachten waarschijnlijk dat palen ingraven in de zeebodem een eenvoudige zaak was. Maar de kuilen die wij met schoppen moesten maken, vulden zich onmiddellijk op met water en zand en de palen bleven natuurlijk niet staan. Na een paar dagen moesten wij opnieuw 's nachts naar het strand. Deze keer stond daar een benzinemotor en een pomp, met een Nederlandse brandweerman er naast. De palen ging men nu op een nieuwe manier aanbrengen: de brandweerman spoot met een krachtige straal uit de brandslang een kuil in het zand, en snel lieten wij de palen er in zakken. De Nederlander en wij begrepen elkaar zonder een woord te zeggen en waren erop uit het zo te doen dat de palen niet diep in het zand gingen. Enige tijd later hielden de palen zich nog steeds op hun plaats staande, hoewel zelfs de Duitsers niet geloofden dat deze palen de landingstroepen serieus ook maar enigszins konden hinderen. Later waren ze bijna allemaal door de golven in zee gespoeld. Het lijdt geen twijfel dat wij, indien er in het gebied van onze stellingen oorlogshandelingen zouden ontstaan, beslist de hitlerbatterij onklaar zouden maken, zoals afgesproken was met de Hollandse verzetsstrijders. Maar tot oorlogshandelingen in Noord-Holland kwam het niet. Het moment echter waarop ik weg moest vluchten brak toch aan. Het ontstond op de volgende manier. Op een morgen hield de Duitse ziekenverpleger me aan en beval me in de pauze naar hem toe te komen in de ziekenbarak, die onder de grond, in een bunker van gewapend beton, was ingericht. Ik verloor me in allerlei gissingen, want ik voelde dat er iets niet klopte. Toen ik de bunker binnenkwam, sloot de verpleger de zware stalen deur zorvuldig en, terwijl hij de flesjes die op een klein tafeltje stonden verschoof, zei hij: ‘Ik ben katholiek en heb veel te lijden gehad door Hitler. Hoewel ik er niets mee te maken heb, wil ik je toch waarschuwen: je bent verraden’. ‘Door wie?’ vroeg ik. | |
[pagina 96]
| |
Maar verder kon ik niets meer uit hem loskrijgen. Zo wist ik ook niet of ik werkelijk verraden was of dat de verpleger, net als Marcus, eenvoudig wenste zijn leven veilig te stellen voor het geval de gealliëerden zouden komen. Hoe het ook zij, ik was verplicht de Nederlandse kameraden op de hoogte te brengen van hetgeen er was voorgevallen. Ik deed dit dezelfde nacht op het trefadres; de heer des huizes, een zeeman, die door de oorlog aan wal verbleef, schrok tamelijk. Wij spraken af dat hij instructies zou gaan halen bij zijn directe chef en dat wij morgennacht op dezelfde plaats bij elkaar zouden komen. Het gevolg was: eerst weer een heel etmaal wachten. Waar bleef ik tot morgen? Men kan zich voorstellen in welke toestand ik terugkeerde in de barak. De dag daarop verliep echter goed en 's nachts was ik weer op de afgesproken plaats, waar de zeeman me al opwachtte. Hij gaf me een fiets en beval me achter hem aan te rijden. Na ongeveer een uur fietsen, kwamen we bij een huisje waar men ons reeds verwachtte. Een onbekende man gaf me een burgerpak en verklaarde dat ik van nu af aan de Nederlandse naam Kees zou dragen. Wij stapten op onze fietsen en reden over een verlaten weg. Ik verloor helemaal mijn gevoel voor richting. Ik herinner me alleen, dat wij lange tijd kris kras in verschillende richtingen reden, ergens onze fietsen lieten staan, met een bootje een kanaal overstaken, ons verstopten voor een Duitse patrouille te paard, lange tijd over een veld slopen en eindelijk een klein bakstenen huisje bereikten, dat naast een aarden wal stond, waaroverheen een geasfalteerde weg liep. Het huisje behoorde toe aan mijn gids, die, zoals later bleek, de leider was van de plaatselijke verzetsorganisatie. Men noemde hem Aal, maar dit was een schuilnaam. Bij Aal kwamen iedere dag leden van zijn groep uit het naburige dorpje Dijk binnenlopen. Er kwamen ook vaak verzetslieden uit Amsterdam en andere steden naar hem toe. Hier leerde ik de man kennen, die verantwoordelijk was voor de verspreiding van de illegale krant De Waarheid in deze streek.
Langzamerhand kreeg ik enige voorstelling van het eigen karakter van de Verzetsbeweging in Nederland, dat hierin bestond, dat in een dichtbevolkt land waar bijna geen bossen en helemaal geen bergen | |
[pagina 97]
| |
zijn, niet zulke partisanenafdelingen of -groepen tot stand kunnen komen als bij ons. Natuurlijk waren er verzetsgroepen, maar zij die er aan deelnamen leefden en woonden gewoon thuis of op onderduikadressen terwijl zij alleen bijéénkwamen om militaire opdrachten uit te voeren. Op dat tijdstip, dat wil zeggen in september 1944, toen de organisatie van de Binnenlandse Strijdkrachten zijn beslag kreeg, ontvingen zij geregeld geld en werden zij voorzien van Engelse wapens. Op een keer liet Aal mij in zijn schuur een geheime bergplaats zien waarin Engelse stenguns, pistolen en munitie lagen. Van de militaire operaties die de groep van Aal verrichtte, herinner ik me alleen een overval op een magazijn met confectiekleding waar een Nederlandse NSB-er de eigenaar van was (de ondergrondse had de kleding nodig), en wat later was er een overval op een hofstede van een rijke NSB-boer die met de bezetters samenwerkte. Die laatste overval mislukte omdat de NSB-er er in slaagde telefonisch een fietspatrouille van hitlerfascisten te alarmeren. Diezelfde nacht bracht Aal mij weg naar een ander onderduikadres ongeveer een kilometer verder. Het was het alleenstaande huisje van de sluiswachter Aikema. Nog voor ik verhuisde naar de sluiswachter had ik een zeer belangrijke ontmoeting met twee leden van de ondergrondse die op een februaridag in 1945 bij Aal arriveerden. De ene heette Ko en de andere Anton. Dat waren natuurlijk schuilnamen en pas na de bevrijding kwam ik hun werkelijke namen aan de weet: Ko was Jan Brasser en Anton, Meindert van der Horst. Zij hadden iets met Aal te bespreken maar daarna kwamen zij weer in de huiskamer en aten met smaak van de bruine bonen met spek, wat in die tijd een grote lekkernij was. Na het eten staken de gasten een sigaret op en begonnen een gesprek. Toen zij hoorden dat ik uit de Sowjet-Unie kwam, werd ik letterlijk onder de vragen bedolven. Die ontmoeting betekende voor mij veel omdat ik in Ko en Anton geestverwanten gevonden had. En zoals ik later aan de weet kwam, waren zij beide inderdaad communisten. Anton had zelfs deelgenomen aan de Spaanse burgeroorlog, als lid van de internationale brigade, en om die reden had men hem zijn Nederlanderschap ontnomen. Tijdens de oorlog leidde Ko sabotagegroepen in Noord-Holland en Anton stond hem daarbij terzijde. | |
[pagina 98]
| |
Zij kwamen bij Aal om met hem te onderhandelen over het vormen van militaire groepen in diens rayon. Aal evenwel, die zich hield aan de richtlijnen van zijn superieuren, weigerde aan hun verzoek gevolg te geven. Op deze wijze saboteerde de leiding van de Binnenlandse Strijdkrachten, die in handen was van vertegenwoordigers der burgerlijke partijen en militairen, de aktieve strijd tegen de fascistische overweldigers. Ko en Anton vertrokken nog voor het donker werd. Hoewel zij mij dat niet gezegd hadden, wist ik dat zij mij niet zouden vergeten. Het werd lente. Op een keer zag ik uit het raam van het sluiswachtershuisje een fietser naderbij komen. Het was Anton. Wij zaten samen op de door de zon verwarmde grond achter het huisje en Anton vertelde mij in het kort over de strijd der communisten in Nederland tegen de Duits-fascistische bezetters. De strijd moest gevoerd worden onder een zware terreur. Niet alleen op sabotage stond de doodstraf maar ook op de medeplichtigheid hieraan. Niettemin lieten de communisten in Nederland bruggen en spoorwegen in de lucht vliegen, maakten Duitse wagens onklaar en stelden het werken in ondernemingen die opdrachten voor de vijand uitvoerden aan de kaak. Tot slot vertelde Anton dat een vrouw mij wenste te ontmoeten en uit de manier waarop hij dat zei, begreep ik dat die vrouw een belangrijke rol speelde in het verzet. Na mij stevig de hand gedrukt te hebben en bevel gegeven af te wachten, stapte Anton op de fiets en vertrok.
Er volgden dagen van kwellend afwachten. Ik had zo graag iets willen doen, willen vechten maar ik moest geduld oefenen. Eindelijk op een maartse dag werd er op de deur geklopt. Zoals in zo'n geval de gewoonte was greep ik een stengun en verborg me achter een houten tussenschot. Maar de heer des huizes kwam naar mij toe. Achter hem aan kwam een rijzige, jonge vrouw de kamer binnen met een sympathiek rond gezicht en grote ogen. Zij had een jekker aan en een skibroek. Aan haar voeten had zij zware schoenen met dikke zolen. ‘Goeden dag’, zei zij in het Russisch, ‘hoe gaat het met u?’ Annie, zoals zij zich toen noemde want haar werkelijke naam was Henny Averink, leidde een Haarlemse verzetsgroep van de communistische partij. Zij | |
[pagina 99]
| |
vertelde mij dat er in Nederland verschillende zogenaamde nationale bataljons waren, die de hitlerbandieten gevormd hadden uit krijgsgevangen Georgiërs, Armeniërs, Oezbeken, Kazakstaners, Tadzjikistaners enz. In de buurt van Haarlem was bijvoorbeeld het zesde Georgische bataljon gevormd. Het was de Haarlemse patriotten gelukt contact te krijgen met de soldaten van dit bataljon en onder hen had men een illegale organisatie opgebouwd. De leden van deze organisatie hadden in november 1944 een mijnenveld rond een militair steunpunt opgeruimd en de militaire eenheden van het Nederlandse verzet aanzienlijke hoeveelheden munitie in handen gespeeld. In één van de decembernummers van De Waarheid van 1944 stond een artikel ‘Zo is ons leven, kameraden!’ over de levensomstandigheden van de krijgsgevangenen. De schrijvers, leden van de illegale organisatie waren S. Koetsjabidze en Jakim (Zjdaniejoe).Ga naar voetnoot1 In december 1944 begon de ondergrondse organisatie van het bataljon een illegale krant in het Georgisch uit te geven onder de naam ‘Elba’ (bliksem). Het eerste nummer van de krant werd gemaakt in de woning van iemand uit Heemstede (bij Haarlem) die Schoenmaker heette. De man was katholiek; een van zijn zoons was door de hitlerbandieten doodgeschoten en de andere was naar Engeland ontkomen. Van de ondergrondse organisatie waren aanwezig Sergoet (Sergej Koetsjabidze), Jakim (Zjdaniejoe) en Aref (Artemidze). De tekst werd op stencil gezet en afgedraaid op het stencilapparaat van De Waarheid in Haarlem en verspreid onder de soldaten van het bataljon. In totaal verschenen drie nummers. Alleen al het feit dat er een illegale krant in de Georgische taal verscheen sloeg als een bom in en schraagde een geest van verzet. Vele Georgische kameraden wisten immers zelfs niet dat er in Nederland een communistische partij bestond! Tevens moesten de leden van de ondergrondse organisatie er voortdurend van overtuigd worden dat zij niet in opstand konden komen zonder hierover contact op te nemen met het Nederlandse verzet.
Het hitlercommando koesterde wellicht de verdenking dat er iets niet in | |
[pagina 100]
| |
orde was en begin maart 1945 werd het bataljon overgebracht naar het eiland Texel, dat tegenover de marinebasis Den Helder lag. Met grote moeite lukte het opnieuw contact te krijgen met de ondergrondse organisatie van het bataljon. Maar voorlopig was het natuurlijk niet mogelijk een krant uit te geven. Een krant echter was een onmisbaar iets omdat het beslissende moment naderbij kwam. In het voorjaar van 1945 waren de gealliëerden in Nederland tot het offensief overgegaan en rukten geleidelijk naar het noorden op.
Annie vroeg mij of ik een nummer van een illegale krant in het Russisch kon maken. Natuurlijk antwoordde ik instemmend en wij ontwierpen dadelijk een plan voor het nummer. Annie zorgde voor stencils en ik ging aan het werk. Op de eerste bladzijde plaatsten wij de Bekendmaking van de Sowjet-regering aan alle Sowjet-burgers in West-Europa. Ik had deze kort tevoren opgevangen via de Engelse zender en in het kort opgeschreven. Daarna volgde een bekendmaking van het Partijbestuur der CPN. Daarin stond: Het partijbestuur der CPN wendt zich tot u, Sowjet-kameraden: Georgiërs, Armeniërs, Tataren, Oezbeken, Kazakstaners, Toerkmenen, Tadzjikistaners, Noordkaukasiërs en anderen. Fascistische schurken zijn al lange tijd bezig u te bedriegen door te zeggen dat u bij uw terugkeer in het vaderland als verraders terechtgesteld zult worden. | |
[pagina 101]
| |
voert de fascistische bevelen niet uit; Daarna volgde een artikel over de 27ste verjaardag van het Rode Leger dat ik geschreven had. In hetzelfde nummer stond een artikel over de conferentie in Jalta dat ik uit de illegale Waarheid vertaald had en waar ik de tekst van ons geliefde lied Katoesja op liet volgen. De krant was bestemd voor mensen die sedert lang losgerukt waren van hun vaderland en die, banggemaakt door de hitlerpropaganda, toch probeerden de juiste weg te vinden. Het was onze taak hun deze te wijzen. Toen we alles klaar hadden bedachten we plotseling dat we nog geen naam hadden voor de nieuwe krant. We overlegden en besloten de eerste in Nederland uitgegeven illegale krant in de Russische taal de Prawda te noemen ter ere van onze Sowjet-krant de Prawda en ter ere van de Nederlandse Waarheid, wat vertaald in het Russisch ook Prawda betekent. De volgende morgen vertrok Annie op haar oude damesfiets. Weldra stuurde zij mij enkele exemplaren van de Prawda. Later hoorde ik dat vele exemplaren van deze krant op Texel in handen zijn gekomen van de soldaten van het Georgische bataljon, maar dat zij ook bij de soldaten van andere bataljons terecht kwamen. Na de bevrijding overhandigden Nederlandse kameraden mij een brief van een soldaat van het Noord-Kaukasische bataljon die ik in het tweede nummer van de Prawda, dat 6 juni 1945 in Haarlem uitkwam, plaatste. De tekst van deze brief luidde: | |
[pagina 102]
| |
Beste kameraden! Na de bevrijding ontmoette ik in Amsterdam, Haarlem, Alkmaar, Zandvoort Heemstede, Russische, Georgische, Kazakstaanse soldaten die onze krant de Prawda gelezen hadden en zich nog voor het einde van de oorlog bij het verzet hadden aangesloten. Bij de eerste gelegenheid die zich voordeed keerden zij allen naar hun vaderland terug. Tijdens de warme zonnige dagen van begin april 1945 hoorden wij ver weg het donderen van artillerievuur. Na een paar dagen werd het helemaal stil. Eén van die dagen kwamen twee jonge Nederlanders, Piet en Wim, bij mij. Ik nam hartelijk afscheid van Aikema en zijn gezin, stapte op de fiets die Wim en Piet voor mij bemachtigd hadden en reed met hen mee. Tegen de avond kwamen wij in het stadje Assendelft dat zich kilometers lang aan beide kanten van een asfaltweg uitstrekte. In het stadje echter stuitten wij op een grote fietspatrouille. Het was te laat om rechtsomkeert te maken, wij fietsten | |
[pagina 103]
| |
langs hen en probeerden niet naar hen te kijken. Gelukkig hielden zij ons niet aan. In Assendelft woonde ik in het huisje van oude communisten, het echtpaar Broerse; Wim en Piet waren hun zoons. Hier woonde ook Anton en in het naburige stadje Krommenie woonde Ko. Van hen vernam ik dat op 6 april 1945 het zesde Georgische bataljon op Texel in opstand was gekomen. Dat was op dezelfde dag dat het hitlercommando opdracht had gegeven het bataljon over te brengen naar het front. Het was absoluut nodig contact op te nemen met de opstandelingen en tot dat doel besloten Annie en Ko van mij gebruik te maken. Maar dit plan liet zich niet verwezenlijken omdat het onmogelijk bleek het eiland te bereiken.
Nadat ik wat op mijn verhaal vooruitgelopen ben zal ik nu nog, wat meer in detail, iets vertellen over de opstand van het Georgische bataljon op Texel. De opstand begon na een besluit hiertoe van de ondergrondse organisatie. Twee of drie soldaten van het bataljon zetten samen met een Nederlandse kameraad in een motorboot koers naar Engeland om contact op te nemen met de gealliëerde legerleiding. Dat lukte hun inderdaad maar de gealliëerde legerleiding bleek absoluut niet bereid aan de opstandelingen enige hulp te verlenen. En wat nog erger was, zelfs de commandant van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten verbood zijn organisatie op Texel aan de gewapende strijd tegen de hitlerbezetting deel te nemen. De opstandelingen voerden een heroïsche strijd. Een van de eerste dagen van de opstand sneuvelde de aanvoerder, eerste luitenant Loladze. Zijn plaats werd ingenomen door eerste luitenant Gongladze. Tegen die tijd gaf de fascistische legerleiding het bevel het artillerievuur te openen op het eiland, vanuit de batterijen die in Den Helder stonden opgesteld. Op het eiland werd een legereenheid aan land gezet. Na wrede gevechten waarbij, volgens sommige ooggetuigeverklaringen, meer dan drie honderd opstandelingen zijn gesneuveld, werden de Georgiërs in kleine groepjes verstrooid, die zich terugtrokken achter mijnenvelden en zich schuilhielden in de verlaten streken van het eiland. Op vreselijke wijze rekenden de fascisten af met degenen die zij in handen kregen. Ondanks de gevaren die dit voor hen meebracht, hielp de plaatselijke | |
[pagina 104]
| |
bevolking de opstandelingen op onzelfzuchtige wijze door hen te voorzien van levensmiddelen en hen voor de hitlerbandieten te verbergen. De krant De Waarheid schreef in het nummer van 2 juni 1945: ‘Op het eiland Texel ontstond een militair bondgenootschap van Nederlanders en Russen, dat voort zal leven in de geschiedenis van Nederland als een van de meest heroïsche episodes uit deze oorlog’. Ter ondersteuning van de opstandelingen organiseerde de militaire verzetsgroep onder leiding van Anton niet ver van het station Schagen een treinongeluk zodat deze trein zonder versterkingen in Den Helder kwam. Onder de Duitse soldaten en matrozen in Den Helder werd een door Annie geschreven oproep verspreid. Op 5 mei 1945 kapituleerde de fascistische legerleiding in Nederland. Er gingen evenwel nog elf dagen(!) voorbij voor de gealliëerde troepen op Texel voet aan wal zetten. Daarmee kwam, zoals het in het bericht van het amerikaanse agentschap Associated Press heette, een einde ‘aan de gevechten tussen de Duitse troepen en de Russische krijgsgevangenen die van 6 april tot 16 mei geduurd hadden’ (De Waarheid van 21 mei 1945). Spoedig daarna vertrokken de deelnemers aan de opstand die het overleefd hadden naar hun vaderland. De stoffelijke resten van de gevallenen hadden zij in een gemeenschappelijk graf ter aarde besteld. Van het door de Nederlandse arbeiders bijeengebrachte geld werd een gedenkteken op het graf geplaatst. Half april 1945 had men mij ondergebracht in het stadje Limmen dat wat noordelijker lag. Daar woonde ik bij de weduwe Van Til; haar zoon nam deel aan het verzet. Men had mij gevraagd gesprekken te voeren over de Sowjet-Unie en de internationale toestand met verzetsmensen, arbeiders die ondergedoken waren en intellectuelen.
Het einde van de oorlog kwam snel naderbij. De Sowjettroepen namen stormenderhand Berlijn. Op 5 mei kwam het bericht dat de Duitse bevelhebber in Nederland de capitulatie getekend had. Voorzichtig, zonder nog te kunnen geloven dat de oorlog ten einde was, gingen de mensen de straat op. De Duitsers lieten zich niet meer zien, maar het duurde nog enige dagen voor de gealliëerde troepen verschenen. Van het noorden naar het zuiden keerden uit dorpen en steden de | |
[pagina 105]
| |
verzetsstrijders en joden die zich schuil gehouden hadden terug. Van het zuiden naar het noorden haastten zich de in burgerkleren gestoken hitlerbandieten en Nederlandse SS-ers. Langs de wegen stonden wachtposten die vele vermomde vijanden aanhielden. Spoedig na de bevrijding kwam men mij vanuit Alkmaar opzoeken en stelde mij voor op een grote meeting het woord te voeren. De bijeenkomst was belegd om de gevallen strijders te gedenken. Op het grote stadplein stonden vele duizenden bijeen. Het woord voerend op deze meeting zei ik: ‘Het lot van het fascisme is beslist op de onmetelijke vlakten in Rusland. Het fascisme is verslagen maar de bodem waaruit dit kwaad opgroeide, is nog aanwezig en alleen dank zij een nauwe samenwerking tussen de verschillende volkeren kunnen we bereiken dat het ondier de kop niet meer zal opsteken’. Van nu af was het mijn enige wens naar mijn vaderland terug te keren, waar ik reeds zoveel jaren niet meer geweest was, onvergetelijke, gedenkwaardige jaren. Na enige tijd ging deze wens in vervulling.
vertaling Ger Harmsen |
|