| |
| |
| |
Lizzy Sara May
De wonderkinderen
Jozef Salzbach: tweeënvijftig jaar, klein, mager, met latente aanleg tot buik, houding van een dierentemmer of stierenvechter, zwart kroeshaar, spleetogen, hoge jukbeenderen, rechte neus, mond die geheel schuil gaat onder zwarte snor met opgekrulde punten.
Johanna Salzbach: vijfenvijftig jaar, klein, dik, gedrongen, peper- en zoutkleurig sluik haar in de nek samengebonden tot een zware knot, grote, blauwe ogen, waarin een dierlijke schuwheid, alsof haar blik altijd op het punt staat achteruit te lopen, rechte neus, sensuele kleine mond; beginnende bij de slapen loopt een streep grijs donshaar langs de oren tot onder de kin.
Jozef Salzbach staat in een lege, kale kamer. Hij houdt een stok in de hand, tikt daarmee regelmatig een vierkwartsmaat op de planken vloer. Hij staart recht voor zich uit. Zijn blik is gericht op het stuk muur tussen de twee ramen. Op de muur is niets te zien.
Johanna Salzbach zit in de keuken aan de tafel tegenover haar oudste zoon Koschca, drieëntwintig jaar, en haar oudste dochter Irma, twintig jaar. De dochter lijkt op de moeder, de zoon op de vader. Althans op de eerste blik.
Ze houden een fluisterend gesprek. Ze zijn altijd, als ze hier zo samen zitten, gewikkeld in een fluisterend gesprek. Ze zitten hier vaak zo samen.
Het gesprek gaat altijd over geld en eten.
Als er iemand binnen komt, stokt het gesprek.
Er komt nu niemand de keuken binnen.
In een hoek van de keuken, naast het fornuis, zit de jongste zoon. Hij is een geslaagde karikatuur van zijn vader, zonder snor, maar met open hangende mond en een vage glimlach in de mondhoeken. Hij heet Jeremia. Hij is zestien jaar oud.
| |
| |
In de lege, kale kamer staat één meubelstuk, een piano. Daarachter zit Line, de jongste dochter, achttien jaar oud. Ze heeft het ronde gericht van de moeder, de spleetogen van de vader, het sluike - maar bij haar kortgeknipte en zwarte haar van de moeder, de magere gestalte van de vader. Haar kleine, benige handen vormen de accoorden van een vioolsonate van Beethoven. Line speelt plichtsgetrouw met achter elke neergaande beweging van de vingers een verkapte weerzin tegen de aanraking met de toetsen.
De vader staart recht voor zich uit naar de leegte tussen de twee ramen. Line staart op het notenbeeld en denkt aan de fel groene japon die ze heeft zien liggen in een etalage van de Bonneterie. Een charlestonjurk afgezet met franjes van groene kraaltjes.
Jozef Salzbach tikt de maat. Line speelt. Bij een fout maakt Jozef zijn blik los van de kale muur, rukt zijn hoofd om naar Line, rukt zijn lichaam om naar Line, maakt een paar lichte passen, zeer snelle, zeer lichte passen, passen van een dierentemmer of een stierenvechter, gaat met die passen in de richting van Line en geeft haar, achter haar staande, een felle tik tegen het achterhoofd. Lines hoofd buigt naar voren en veert daarna weer terug.
Jozef blijft nu achter haar staan, zijn ogen over Lines hoofd heen gericht op het notenbeeld. De stok tikt monomaan verder, terwijl hij zegt: - Je bent lui. Toch zul je het moeten leren. Je voorouders waren zigeuners. Vanaf de derde maat over.
In de keuken gaat het gesprek fluisterend verder. Jeremia zwijgt. Hij kijkt voor zich uit met een blik die zacht glijdend van de neuswortel naar de slapen gaat en terug; een wit paradijs, een leegte waar gewone mensen bang voor zijn omdat leegte duizelingwekkend is, even duizelingwekkend als een onmeetbaar getal. Jeremia is vertrouwd met de leegte. Zijn leegte.
De keukendeur gaat open. Het gesprek stokt. Op de drempel staat Jozef, een viool met strijkstok in de hand.
- Jeremia!
Jeremia maakt zich glimlachend los van zijn stoel, kruipt in de houding van de gehoorzame zoon, verbergt de leegte onder zijn linker oksel, neemt de viool over van zijn vader,
| |
| |
volgt zijn vader de keuken uit, de kamer in, stelt zich op achter zijn zuster, wacht tot zijn vader tot vier geteld heeft, zet de eerste tonen van de vioolsonate van Beethoven in. Jeremia mengt leegte met klank. Zijn vader knikt goedkeurend. Jeremia heeft het ware muzikantenbloed geërfd van zijn voorvaderen.
Line denkt aan de fel groene charlestonjurk uit de Bonnêterie met de franjes van kraaltjes.
In de keuken wordt fluisterend het gesprek voortgezet, ritmisch begeleid door een sonate van Beethoven.
De fotograaf staat achter zijn kast. Zijn lichaam gaat voor een derde schuil onder een zwarte doek. Recht tegenover het fototoestel staan Line en Jeremia tegen een achterwand waarop geschilderd een park met een vijver.
De fotograaf komt achter zijn kast vandaan, loopt met korte, driftige passen op Line en Jeremia toe, drukt hun schouders tegen elkaar, hun wangen, gaat een paar korte, driftige passen achteruit, blijft staan, knijpt de ogen half dicht, draait zich om en verdwijnt achter zijn kast onder de zwarte doek.
- Zo blijven staan! roept hij. Niet bewegen, ja.... Het blitzlicht vlamt aan en tegelijk uit. Jeremia schrikt hevig, trekt een gezicht alsof hij zal gaan huilen. Line lacht.
- Nu een geheel! zegt de fotograaf en komt weer van achter zijn kast te voorschijn.
Line kijkt langs haar heupen omlaag, naar de zoom van haar te korte jurk, een kinderjurk, een zwarte, fluwelen kinderjurk met vier, op regelmatige afstanden geplaatste, wit satijnen strikken langs de zoom. Ze probeert de jurk wat af te trekken.
De fotograaf grijnst. Jeremia grijnst omdat de fotograaf grijnst. Line bloost.
Een geheel, heeft de fotograaf gezegd: Jeremia in een zwart fluwelen korte broek, die echter niet hoger komt dan de knieën, omdat boven de knieën zijn zwart behaarde dijbenen steken, - in witte zijden sportkousen die reiken tot de knieën, omdat onder de knieën zijn zwart behaarde kuiten dalen, - in zijn zwarte lakschoenen met nikkelen gespen, zijn witte crêpe-de-chine blouse met gefronsde kraag waaronder een grote, zwarte zijden strik.
| |
| |
- Geef elkaar een hand, kijk elkaar aan, lachen, ja... Blitzlicht, dat aanvlamt en tegelijkertijd dooft.
- Nu nog een foto achter de piano! roept de fotograaf. Neem je viool, kereltje....
Als Line gaat zitten, trekt haar kinderjurk tot ver boven haar knieën op. De fotograaf staart enkele ogenblikken naar de gladde, in fil d'écosse gestoken jongemeisjesbenen, draait zich dan om en keert terug naar zijn kast.
Line plaatst haar handen op de toetsen van de piano; Jeremia zet de viool onder zijn kin.
- Ernstig kijken! roept de fotograaf. Blitzt, knipt.
Line denkt aan de groene charlestonjurk met de franjes van kraaltjes.
Jozef, Johanna en de vier kinderen zitten om de keukentafel en bekijken de foto's. Jozef knikt goedkeurend. Johanna's blik loopt achterwaarts op de foto's in, en verder achterwaarts vergelijkend naar Jeremia en Line, en dan bijna tot een stip geworden naar Jozef. Ze zucht.
De impresario heeft het spel beluisterd, ttttt, gezegd, gesmakt, gekucht en gezucht. Daarna heeft hij de foto's bekeken, op zijn kruin gekrabd en het contract klaargemaakt.
Jozef heeft vijftig gulden voorschot gekregen.
- Gaat er geen volwassene mee? vraagt de impresario.
- Nee, zegt Jozef, ze kunnen heel goed voor zichzelf zorgen. Reiskosten plus hotel, te duur, denkt Jozef.
De tournee gaat door Duitsland, ‘muziekland bij uitnemendheid’, zegt de impresario. Dusseldorp, Keulen, Leipzig, Maagdenburg, Berlijn. Jozef ontwerpt zelf de affiche:
De impresario prijst het woordje ‘von’.
| |
| |
Line en Jeremia gaan op tournee door Duitsland. Hun koffer bevat een zwart fluwelen kinderjurk, een katoenen kinderonderjurk, een paar witte fil d' écosse kousen, een paar meisjeslakschoenen, drie zakdoeken, een normaal meisjeshemd, een directoirtje, drie badstoffen maandverbandjes. Een zwart fluwelen jongensbroek, een normaal jongenshemd, een normale jongensonderbroek, een paar witte zijden sportkousen, een paar jongenslakschoenen met nikkelen gespen, een crêpe-de-chine blouse, een zwart zijden lint.
Een stel ondergoed hebben ze aan. Daar over heen draagt Line een katoenen kinderjurk met kindermantel. Een witte alpinomuts heeft ze op het hoofd. Jeremia heeft een korte, katoenen broek aan. Een witte blouse met een blazer erover. Een paar geruite sportkousen voltooien de illusie.
Jozef heeft ze elk gebaar, elk woord en antwoord ingestudeerd: onbeholpen buigen en knikken, met twee woorden spreken, beteuterd kijken bij applaus, glimlachen, elkaar toeknikken, elkaar een hand geven bij het buigen, rokje optillen bij het zitten gaan op de pianokruk, hulpeloos kijken vóór de toegift, handkusjes werpen. Met kinderogen kijken, met kinderstem spreken (alleen Line, Jeremia mag buiten de hotelkamer zijn mond niet open doen, hij heeft een zware mannestem), op kinderbenen lopen.
Na het optreden meteen naar het hotel en onmiddellijk naar bed. Geen aansluiting zoeken met andere hotelgasten. Bij aankomst allereerst naar de concertzaal om de vleugel te proberen (alleen Line, Jeremia gaat regelrecht naar het hotel).
Eten op de kamer. Alleen Line mag contact hebben met de directeur van de concertzaal (eventueel).
Line is een prima leerlinge, praat met kinderstem, loopt op kinderbenen, kijkt met kinderogen. Jeremia hoeft het niet te leren: hij heeft dit alles van nature voor zijn gehele leven meegekregen. Jammer van de basstem, denkt Jozef. Hij krijgt elke week in principe vijftig gulden. In principe, want als de kinderen niet elke avond optreden wordt er per ongebruikte avond vijf gulden afgetrokken. Misschien houdt hij gemiddeld vijfendertig gulden per week over. Misschien kan Koschca dan het zigeunercostuum kopen om eindelijk die plaats in het zigeunerorkest in de Mille Colonnes op het Rembrandtplein te krijgen. Bovendien zijn de wonder- | |
| |
kinderen een aanbeveling; misschien kan Irma nu ook werk vinden. Misschien kunnen ze nu de kamer inrichten. Misschien kunnen ze bij de matrassen een bed kopen. Misschien.
De wonderkinderen in het muziekland bij uitnemendheid. Volle zalen met boterhametend publiek. Veel kale, dikke mannen, veel met vlechten omwonden vrouwehoofden. Enkele jongemannen in de leeftijd van Jeremia met studentenpetten op. Enkele meisjes in de leeftijd van Line met gebobd haar en charlestonjurken aan.
Veel succes, matig succes, minder succes, doorslaand succes.
Buigen, glimlachen, doorzakken in de knieën, grijnzen, handkussen, toegiften, bloemen.
Bravogeroep, brokstukken van zinnen als:... und noch Kinder.., grossartig.. wie süss..
Dan stilte. Lopen naar het (derderangs) hotel, de trappen op, de kamer die ze samen delen. Broertje en zusje, samen delen.
Elke avond trekt Line woedend haar jurk uit, smijt hem op de vloer, raapt hem voorzichtig op, hangt hem op een hangertje in de kast. Jeremia zit op de rand van het bed en kijkt verbijsterd.
Line gaat op de rand van haar bed zitten en kijkt recht voor zich uit. Eerst denkt ze nergens aan. Beelden aan de voorbije avond vloeien in elkaar over: een gezicht vooraan op de eerste rij, een mond bijtend op een stuk worst, een blonde haarvlecht, de lege orkestbak, het merk van de vleugel: Steinbach, noten, noten, noten. Als ze eens geen Beethoven, Schubert of Schumann speelde, maar gewoon een charleston, een wilde, wervelende charleston die de hele zaal inspireerde. Alle mensen in de zaal staan op en beginnen te dansen.
- Kom Jeremia, speel een charleston, zegt Line.
- Charleston, herhaalt Jeremia, kijkt verbijsterd en laat zijn kin zakken.
Een fel groene charlestonjurk met franjes van kraaltjes, een gracht, een huis in de Pijp, een kale kamer met in het midden de man met de stok, de zigeuner, de stierenvechter, de stier.
| |
| |
Line staat op en gaat naar het venster. Soms kijkt het venster uit op een straat, soms op een binnenplaats.
Jeremia trekt zijn pakje uit, zijn lakschoenen, zijn witte zijden kousen en kruipt in bed.
Line trekt haar onderjurk uit, haar lakschoenen, haar fil d' écossekousen en kruipt in bed. Licht uit, stilte.
Dusseldorp, Keulen, Maagdenburg, Leipzig.
Vreemde steden waarvan ze alleen de concertzalen zien en de hotelkamer. Ze studeren nauwelijks. Soms neemt Jeremia zijn viool, speelt zomaar. Bruisende ritmen die plotseling afbreken. Line luistert gefascineerd. Het ware muzikantenbloed. Op de klanken trekt ze de groene jurk met de de franjes aan, trekt ze echte zijden kousen aan, hooggehakte schoenen. Om haar heen staan jonge mannen met geplakt haar en wijde pantalons.
In Maagdenburg worden ze na het concert in de solistenkamer opgewacht door een man van middelbare leeftijd. Hij stelt zich voor: Uhlrich Mensch, muziekrecensent bij de Magdeburger Tageszeitung. Hij heeft een scherp gezicht, een scherpe blik. Line speelt haar kindercomedie, maar Uhlrich Mensch schudt het hoofd: - Laat maar, je bent al minstens twintig jaar.
- Achttien, zegt Line.
Uhlrich Mensch lacht, buldert: - Guter Witz! En hij?
Line weigert te antwoorden.
- Gut, gut, sagen wir sechzehn oder siebzehn, macht nichts. Trinken wir ein Bier.
Lines blik daalt af langs haar kinderjurk.
- Zo?
Uhlrich Mensch weifelt:
- Gehen wir in meine Wohnung.
Een kamer met veel boeken, kranten, stoelen, kussens.
Een echte kamer.
Uhlrich Mensch schenkt bier, praat over muziek, hoort Line uit.
Jeremia zit in een stoel, speelt met de leegte, glimlacht, zwijgt. Line weet niets van muziek, niets van hoe muziek ontstaat. Met hoogrode wangen luistert ze naar Uhlrich Mensch, hongerig, in zekere zin gelukkig. Als een vol- | |
| |
wassene luisteren naar een volwassene. Dit is dus muziek, de muziek die zij voortbrengt, die niets met haar te maken heeft.
Voor middernacht zijn ze terug in hun hotel. En pas de volgende morgen begint de angst. Wat zal de recensent in de krant schrijven? Zal hij hen verraden? Zullen ze beschaamd moeten vluchten? De hele dag wacht Line met hartkloppingen op het avondblad waarin de recensent schrijft. De Magdeburger Tageszeitung.
Om vier uur gaat ze naar beneden, vraagt de portier om een krant. Met de krant gaat ze weer naar boven, zoekt de kunstpagina. Daar staat het: Concert gegeven door de wonderkinderen Celine en Jeremia von Salzbach. Geen goede kritiek, geen slechte. Een normale kritiek zonder vermelding van de waarheid betreffende het wonder der kinderen, zonder vertedering voor een kinderprestatie. De kritiek geldt alleen de muziek.
Line is opgelucht. Toch huilt ze. Hoewel de oorzaak van de angst door de kritiek te niet is gedaan, blijft de angst genesteld waar hij zat, ergens in de omstreken van haar maag. Er hoeft maar een tweede criticus de solistenkamer binnen te komen, een die meer waarde hecht aan sensatie en dan zijn ze verloren. Angst, angst.
Van Maagdenburg naar Leipzig, waar ze vier weken zullen blijven. Na het concert het angstig kloppende hart, de ogen gericht op de deur van de solistenkamer. Zo snel mogelijk naar het hotel.
Hier helpt de groene japon met de franjes van kraaltjes niet meer. Elke nacht is angst en koud zweet. De derde nacht in Maagdenburg kruipt Line bij Jeremia in bed.
- Jeremia, ik ben zo bang. Ben jij niet bang?
Jeremia geeft geen antwoord. Wat zou hij moeten zeggen. Hij kent geen angst, alleen verbijstering?
Elke nacht kruipt Line bij Jeremia in bed.
Berlijn, waar hun eerste optreden direct reeds een stormachtig succes wordt. En deze keer worden ze na hun optreden door drie journalisten opgewacht. Waar was Line toch zo bang voor; ze speelt haar kindercomedie minutieus uit, kindergebaartjes, kinderogen, kinderstem. Jeremia zit in een hoek en grijnst.
| |
| |
De kranten staan nu vol over de wonderkinderen, vooral als Line tijdens hun derde optreden in Berlijn flauw valt. Consternatie onder het publiek. De kinderen moeten veel te hard gewerkt hebben.
Als Line in de solistenkamer bijkomt zit er een dokter naast haar. De waarheid en niets dan de waarheid. Hoe oud is ze? Achttien. Valt ze wel eens meer flauw? Nee, nooit. Ze moet morgenochtend maar eens op zijn spreekuur komen.
Line ligt op de bank en laat zich onderzoeken, geeft halve en hele antwoorden op vragen. Is ze 's morgens wel eens misselijk? Ja. Wanneer heeft ze haar laatste menstruatie gehad? Van wie is ze zwanger? Ze noemt de eerste de beste naam die haar te binnen schiet: Hans Magdeburg. Hans Magdeburg, herhaalt de dokter en schrijft de naam op een papier. Adres? Heeft een fantoom een adres? Line noemt het adres van het laatste hotel in Leipzig. Goed, zegt de dokter, we zullen zien wat we doen kunnen.
Tot wie wend je je, als je in nood zit?
Tot een vrouw, een kamermeisje. Het kamermeisje geeft Line een adres.
Weer ligt Line op een bank. Maar deze keer hoeft ze geen antwoorden te geven. De vrouw vraagt niets.
Line ligt op de bank met opeengeklemde kaken en concentreert zich op de stem van haar vader: met kinderogen kijken, met kinderstem spreken, op kinderbenen lopen. Een zwanger kind, vader, een kind dat een kind krijgt, het kind van een kind krijgt. Dan kan ze niet meer denken. Alle energie is in beslag genomen door de pijn.
Jozef Salzbach zit in de trein. Tegenover hem zit Jeremia. Jozef Salzbach kijkt recht voor zich uit. Zijn blik heeft zich boven het hoofd van Jeremia vastgezogen op de rand van de houten bank.
Jeremia kijkt naar buiten. Zijn mond hangt zoals altijd open en zoals altijd zijn de mondhoeken gefixeerd in een vage glimlach.
- Nogmaals, zegt Jozef: Line is gestorven aan een blindedarmoperatie. Herhaal wat ik zeg.
Jeremia verschuift langzaam zijn blik van buiten het glas naar de binnenkant. - Ja, zegt hij.
| |
| |
- Herhaal, zegt Jozef: Line is gestorven aan een blindedarmoperatie.
- Line is gestorven, zegt Jeremia. Hij glimlacht nog steeds.
- Aan een blindedarmoperatie.
- Aan een blindedarmoperatie.
- Aan iedereen die naar Line vraagt vertel je dat.
- Aan iedereen die naar Line vraagt...
- Ja, ja, het is goed.
Nu krijgt hij nog minder geld dan waarop hij gerekend had. De tournee was nog niet afgelopen. De dokter. De begrafenis. Het hotel. De reiskosten.
Misschien kan Irma de plaats van Line innemen. Gelukkig dat Koschca nu in het zigeunerorkest in de Mille Colonnes op het Rembrandtplein speelt. Eventueel kan Jeremia daar ook spelen. Eventueel.
|
|