| |
| |
| |
Jan Noort
Joegoslavië, het Vaticaan en zelfbestuur
Hoewel er reeds geruime tijd geruchten de ronde deden over besprekingen tussen vertegenwoordigers van de Federatieve Socialistische Republiek Joegoslavië en van het Vaticaan, was het toch voor velen een verrassing, te vernemen, dat op 25 juni j.l. een verdrag werd gesloten, waarbij de diplomatieke betrekkingen, welke 14 jaar geleden werden verbroken, althans gedeeltelijk weer werden hersteld. Voor Joegoslavië tekende het hoofd van het bureau kerkelijke aangelegenheden, Milutin Moraca en voor het Vaticaan Mgr. Agostino Casaroli, ondersecretaris voor buitengewone kerkelijke zaken in het Vaticaanse ministerie van buitenlandse zaken.
Sinds de hereniging van de Zuidslaven in 1918 zijn er eigenlijk altijd onderlinge moeilijkheden geweest in dit heterogene land. Speciaal tussen Kroaten en Serven, de bewoners van twee der belangrijkste gebieden in Joegoslavië waren de tegenstellingen op cultureel, economisch, politiek en vooral op godsdienstig gebied het grootst, hetgeen zijn oorzaak niet alleen vond in de kerstening tijdens de middeleeuwen vanuit de twee elkaar vijandig gezinde christelijke centra Rome en Byzantium, maar ook in de invloed van een eeuwenlange vreemde overheersing van beide gebieden door resp. Hongaren en Turken, die in politiek, godsdienstig en cultureel opzicht niets met elkaar gemeen hadden.
Helaas heeft de koninklijke regering in Beograd weinig moeite gedaan de tegenstellingen enigszins op te heffen. Integendeel, zij voerde een Servische hegemonistische politiek, die mede door de proklamatie van de Servisch-ortodoxe kerk tot staatskerk en de discriminatie van rooms-katholieke Kroaten in overheids- en legerfuncties, Kroatië rijp maakte voor een gevaarlijk extremisme. Ondanks het in 1939 gesloten verdrag (Sporazum), waarbij Kroatië een grotere mate van autonomie verkreeg, was het te laat en kon Servië de
| |
| |
Kroaten niet meer voor zich winnen. Dr. Ante Pavelic, conservatief katholiek, bewonderaar van Mussolini en moordenaar van de in 1934 omgekomen Joegoslavische vorst Aleksandar II, werd leider van fascistische Kroaten, die vooral in Italië werden opgeleid voor sabotage in eigen land. Een belangrijke vijfde kolonne had zich onder Dr. Kvaternik in Kroatië gevormd, die de nazi's en Italianen bij hun inval in 1941 krachtig behulpzaam was. Verder was het opvallend en triest, dat er in de Kroatische hoofdstad Zagreb zoveel mensen bij de intocht van de troepen van de ‘as’-mogendheden op de been waren, en dat de invallers meerdere malen luid door de bevolking werden toegejuicht.
Onmiddellijk na de val van Joegoslavië werd Kroatië een zelfstandig koninkrijk, waarbij grote delen van Bosnië-Hercegovina werden gevoegd. Ante Pavelic werd diktator (poglavnik) onder protectie van de nazi's. Hij vormde een regering waarin o.a. ook Kvaternik en een zekere Dr. Budak zitting hadden. Deze Dr. Budak verklaarde in juni 1941, dat een deel van de in Kroatië wonende Serven zou worden gedood, een ander deel gedeporteerd en de rest zou moeten opgaan in het Kroatische volksdeel. Pavelic was toen juist terug van een audiëntie bij paus Pius XII.
De verklaring van Budak is min of meer het sein geweest tot een moordpartij op de Servisch-orthodoxe gelovigen in Kroatië, die alleen nog werd overtroffen door de uitroeiing van de joden in de tweede wereldoorlog. Bij honderden en duizenden werden zij in hun kerken verbrand, levend begraven, doodgestoken en -geschoten. Met leeftijd en geslacht werd absoluut geen rekening gehouden. Ongeveer een half miljoen Serven lieten in Kroatië het leven. Met dit alles was het drama, helaas, nog niet compleet. Hoge geestelijken zoals b.v. de bisschop van Sarajevo, Mrg. Ivan Saric, waren enthousiaste bewonderaars van het Pavelic-regiem en franciscaner monniken, jezuïeten en andere priesters deden eigenhandig mee aan de Serven-moord. Wellicht was het ergste van alles nog wel, dat het hoofd van de katholieke kerk in Joegoslavië, Mgr. Stepinac, het volk en de geestelijkheid opriep het nieuwe fascistische bewind te erkennen, terwijl hij zelfs de troepen (ustase), die de beestachtigheden tegen de Serven uitvoerden, zegende. Natuurlijk waren er ook katholieke priesters, die zich verzetten tegen deze infernale
| |
| |
moordhysterie. Vooral zij, die werden geconfronteerd met de horden Serven, die hen smeekten om omgedoopt te mogen worden, maar die reeds voor het zover was door de ustase werden vermoord, gingen naar de partisanen van Tito. Dit waren echter alleen ‘lagere’ geestelijken. Stepinac begon in 1943 te rebelleren tegen het vermoorden van de orthodoxen. Het grote kwaad was toen echter reeds geschied. Bovendien is de mate van het verzet van Stepinac niet helemaal duidelijk. Er zijn belangrijke figuren, zoals b.v. Fitzroy Maclean, de tijdens de oorlog bij de staf van Tito geaccrediteerde Britse generaal, die zijn verzet niet zonder betekenis vinden. Anderen zijn van mening, dat het verzet van Stepinac niet veel te betekenen had. Carlo Falconi, die zeer uitgebreid studie heeft gemaakt van de houding der rooms-katholieke kerk in Joegoslavië tijdens de oorlog, zegt in zijn boek Le silence de Pie XII, dat de protesten van Stepinac, ofwel tegen administratieve maatregelen gingen, ofwel protesten waren in bedekte termen (Nieuwe Linie, 8 januari 1966). Het Vaticaan zweeg intussen. Een enkele gunstige uitzondering maakten de kardinalen Tisserant en Maglioni, die echter voor eigen verantwoording spraken. Noch de paus, noch Mgr. Montini (later paus Paulus VI), noch enige officiële Vatikaanse woordvoerder heeft ooit een duidelijke afkeuring over de gruwelen tegen de Serven in Kroatië laten horen. De priesters, die loyaal ten opzichte van het Pavelicbewind stonden, of die meededen aan het vermoorden van de Serven, werden niet geëxcommuniceerd, evenmin als Pavelic en zelfs Mussolini. De rooms-katholieke priesters Josip Kasic en Rafael Medic-Skoko, die een belangrijke rol spelen in de Kroatische fascistische terreurorganisaties in het buitenland zijn ook nog steeds niet geëxcommuniceerd. Hoe snel was evenwel het Vaticaan er bij om dit wel te doen met Tito en de zijnen. Dat de overgrote
meerderheid van de belangrijke personen in het Vaticaan zich tijdens de oorlog liet drijven op een steriele anti-communistische gedachtengang, moge verder nog blijken uit de weigering van het Vaticaan om aalmoezeniers bij de partisanenlegers te benoemen, nadat Tito's staf hiertoe in 1944 een verzoek had gedaan bij Pius XII.
Nadat het Duitse leger op de Balkan in 1945 had gecapitu- | |
| |
leerd, werden verraders, collaborateurs en andere oorlogsmisdadigers ter verantwoording geroepen en met hen ook kerkelijke leiders. De haat, vooral onder de partisanen, was echter zo groot, dat velen van hen zonder vorm van proces werden gedood. Zelfs ortodoxe en moslim geestelijken trof dit lot.
Ook Mgr. Stepinac werd gearresteerd, hoewel er met hem erg vreemd is gehandeld. Na korte tijd werd hij namelijk weer vrijgelaten en was hij zelfs eregast bij de feestelijkheden ter gelegenheid van het uitroepen van de volksrepubliek Kroatië in 1946. Ook de diplomatieke betrekkingen tussen Joegoslavië en het Vaticaan werden door de nieuwe communistische regering gehandhaafd. De werkelijke moeilijkheden kwamen pas na besprekingen tussen afgevaardigden van de katholieke kerk en de communistische overheid, naar aanleiding van de grondwet, die bepaalde, dat in de toekomst staat en kerk gescheiden zouden zijn. De overheid stelde voor dat de geestelijkheid een ‘nationale Joegoslavische kerk’ zou stichten. Daar dit echter een volledige uitschakeling van het Vaticaan zou betekenen, mislukten deze onderhandelingen helemaal. Nu eerst braken de vijandelijkheden tussen de rooms-katholieke kerk en de staat pas goed los. De kerk viel met een herderlijk schrijven de regering van Tito fel aan en protesteerde tegen het confisqueren van kerkelijke bezittingen, het doden van priesters en het verbieden van kerkbladen. De regering beschuldigde op haar beurt de kerk van collaboratie met de nazi's en van verraad. Talrijke priesters en nonnen werden ter dood gebracht of tot lange gevangenisstraffen veroordeeld. Joseph Matl zegt in het Osteuropahandbuch Jugoslawien dat tot 1946 13% van de geestelijkheid werd vermoord en 50% gevangen gezet. Bij de waardebeoordeling van deze cijfers moeten we echter rekening houden met de uiterst vijandige gezindheid van Matl ten opzichte van het Tito-bewind.
Op 18 september 1946 werd Stepinac voor de tweede maal gearresteerd en korte tijd later tot 16 jaar dwangarbeid veroordeeld wegens collaboratie met de vijand, het organiseren van gewelddadige omdopingen van ortodoxe Serven alsmede het geven van morele steun aan de ustase. Het Vaticaan reageerde op dit vonnis door Tito en zijn medewerkers te excommuniceren.
| |
| |
Intussen had de regering, althans voor de buitenwereld, veel minder last met de dienaren van de ortodoxe kerk en van de islam, daar deze zich al spoedig organiseerden in de door de regering voorgestelde priesterverenigingen. Hierdoor gaven deze godsdienstige groeperingen hun zelfstandigheid prijs en stelden zich onder staatscontrole. Voor de regering vielen er dus van deze kant niet veel moeilijkheden meer te duchten. De geconfisqueerde bezittingen werden langzamerhand teruggegeven. Het kleine aantal rooms-katholieke priesters dat zich toch naar de wens van de regering in de priesterverenigingen organiseerde, werd door de paus in de ban gedaan.
Na de breuk met Rusland in 1948 heeft de Joegoslavische regering ernstig getracht tot een betere verstandhouding met de rooms-katholieke kerk te komen. Er zijn besprekingen gevoerd met de pauselijke nuntius Mgr. Silvio Oddi om Stepinac, voor wie Tito ondanks alles toch wel een zekere sympathie had, vrij te laten op voorwaarde dat hij voorgoed naar Rome zou vertrekken. Maar de bisschop wilde hier niets van weten. Toch gaf de regering het niet op. In 1951, dus ver voordat zijn straftijd om was, werd Stepinac uit de gevangenis ontslagen en verbannen naar zijn geboortedorp Krasic. Zijn ambt in Zagreb mocht hij niet uitoefenen. Enige tijd later benoemde Pius XII hem tot kardinaal. Dit voor de Joegoslavische regering uitermate beledigende gebaar werd gevolgd door het verbreken van alle diplomatieke banden. Enig begrip voor de Joegoslavische omstandigheden was in het Vaticaan niet mogelijk gebleken.
Op 9 februari 1960 wierpen de schijnwerpers van de wereldpers opnieuw een fel licht op het conflict tussen kerk en overheid. Stepinac stierf in zijn ballingsoord tengevolge van longontsteking. Nog eenmaal liet hij in zijn geestelijk testament zijn onverzoenlijkheid ten aanzien van het Titoregiem blijken, terwijl de Joegoslavische regering in eerste instantie een begrafenis van de kardinaal in de grote domkerk van Zagreb verbood. Tot grote verrassing echter van alle betrokkenen kwam de regering de volgende dag op dit besluit terug. Paus Johannes XXIII, die Pius XII inmiddels was opgevolgd, reageerde onmiddellijk door het besluit van Tito ‘een geste van menselijke piëteit’ te noemen. Kort na de begrafenis van Stepinac werd de 80 jarige aartsbisschop
| |
| |
Ujcic, waarnemend hoofd van de rooms-katholieke kerk in Joegoslavie onderscheiden wegens zijn ‘realisme en zijn ijver om nieuwe mogelijkheden te zoeken voor een regeling van de positie en activiteit van de kerk’. Zag de regering, nu de ‘grootste sta in de weg’ er niet meer was en de menselijke Johannes in het Vaticaan een nieuw tijdperk inluidde, nieuwe mogelijkheden om op betere voet met de geestelijkheid te komen? Dr. Bakaric, voorman van de Kroatische communisten, pleitte in bedekte termen - in een rede naar aanleiding van de dood van Stepinac - om communisten de vrijheid te laten kerkdiensten bij te wonen als zij daar behoefte toe gevoelden. In 1965 werd dit officieel in de reglementen van de communistenbond aangepast. De vrijheden voor gelovigen en rooms-katholieke geestelijken werden geleidelijk aan steeds groter en nog niet zo heel lang geleden werd zelfs in Ljubljana een dichter veroordeeld wegens belediging van de ‘heilige familie’ in een studentenblad. (In hoger beroep volgde overigens vrijspraak.) We zien dat het ook in het communistische Joegoslavië kan verkeren.
Ongeveer tegelijkertijd met het verschijnen van het bericht over het herstel van de diplomatieke banden met het Vaticaan, pubiceerde The Observer een artikel waarin voorspeld werd, dat binnen niet al te lange tijd zich revolutionaire veranderingen in het Joegoslavische staatsbestel zouden voordoen. Er zou een scheiding tussen partij en staat in voorbereiding zijn, d.w.z. beroepspartijfunctionarissen zouden binnenkort geen regeringsfuncties meer kunnen bekleden. Hoewel voor velen deze berichten inderdaad revolutionair klonken, betekenden ze in feite niets anders dan een voortgaan op de weg van een politiek en economisch ‘zelfbestuur’, hetgeen reeds jaren geleden in de grondwet en het programma van de communistenbond was geregeld. In 1952, toen de naam van de Joegoslavische communistische partij werd gewijzigd in de ‘mildere’ naam ‘communistenbond’, werd ook een aanvang gemaakt de partijdwang te vervangen door een adviserende en overredende taak bij de realisering van het systeem van zelfbestuur. Zelfbestuur is reeds op grote schaal doorgevoerd in de economische sector van de Joegoslavische maatschappij, alsmede op cultureel- en onderwijsgebied. Dat wil zeggen dat zij die werkzaam zijn
| |
| |
op fabrieken, ondernemingen of bij het onderwijs direct hun eigen arbeidsraden kiezen waaruit de beheerscomité's worden gekozen, die zelfstandig de organisatorische, sociale en economische gang van zaken bepalen. Met andere woorden, de fabriek, de onderneming, de bank of de school wordt beheerd door de werkers die er in dienst zijn. Zeker, er is staatscontrole, maar het zou te ver voeren om in dit bestek hier uitvoeriger op in te gaan.
Slechts gedeeltelijk is zelfbestuur gerealiseerd in de Joegoslavische regeringsorganen en wel die van de communes (gemeenten). De berichten over een op handen zijnde scheiding tussen partij en staat duiden er op, dat men dit op korte termijn wil gaan uitbreiden. Een reële doorvoering van de plannen inzake scheiding tussen staat en partij zal ongetwijfeld een belangrijke stap nader tot democratie betekenen. Er zijn echter nog heel wat moeilijkheden op te lossen. Vooral ten aanzien van de verschillen tussen autonome gebieden is de situatie niet makkelijk. Tot nog toe kunnen de leiders van de zelfstandige republieken de kloven voor een deel overbruggen door het feit, dat zij communisten zijn, die hoewel verschillend in opvatting betreffende nationale problemen, de eenheid van de communistische federatie voorop stellen. Zelfbestuur in de regeringsorganen laat echter de mogelijkheid open, dat ook niet-communisten in de betreffende organen gekozen kunnen worden. Hierdoor zou de kans groter kunnen worden, dat nationalistische aspiraties makkelijker zouden kunnen prevaleren boven het federale belang, met alle ellendige gevolgen van dien. Aangezien de nationale belangen van de autonome republieken, behalve met economische, ook met godsdienstige kwesties nauw samenhangen, is het herstel van de diplomatieke banden met het Vaticaan niet helemaal los te denken van de plannen inzake reorganisatie van de verhouding tussen partij en staat en het uitbreiden van zelfbestuur in regeringsorganen.
Toen ik dit artikel in concept gereed maakte, schreef ik:
‘Voor Tito zelf, die volgens de berichten persoonlijk het centrale comité van de communistenbond bijeen heeft geroepen om deze wijzigingen te bespreken, is er geen probleem. Hem zullen de nieuwe maatregelen niet treffen, want hij blijft zowel partijleider als staatshoofd. Maar wat
| |
| |
te zeggen van mensen als Kardelj, Rankovic, Bakaric en zo vele anderen, die sinds de oorlog de politieke situatie in Joegoslavië hebben bepaald en die even zo lang of nog langer vooraanstaande partijfunctionarissen zijn geweest? Zullen zij genoegen nemen met de status van gewoon lid van de communistenbond of zullen zij ontslag nemen uit het “uitvoerende comité”, het hoogste gezagscollege in Joegoslavië?’
Nog geen week later waren er reeds hoofden gevallen. Aleksandar Rankovic, één der meest ortodoxe communisten nam ontslag uit het centrale partijcomité, het hoofd van de staatsveiligheidsdienst, Svetislav Stefanovic, werd uit de partij gestoten en mindere goden, zoals de staatssecretaris van binnenlandse zaken van de autonome republiek Montenegro, werden van hun functies ontheven. Een en ander gebeurde na een felle aanval van Tito op het fungeren van de staatveiligheidsdienst, waarvan Rankovic de oprichter en jarenlang de leider was, hetgeen hem vooral in de jaren 1945 tot 1952 bij het volk de naam van ‘de beul’ bezorgde.
De beschuldigingen aan het adres van de staatsveiligheidsdienst zullen zeker gerechtvaardigd zijn geweest en de discriminatie bij het benoemen van ambtenaren in deze dienst zal zeker tot de val van deze mannen hebben bijgedragen, maar het belangrijkste is echter, dat de Joegoslavische topleiding een motief gevonden had om zich te ontdoen van de geduchtste tegenstander van een vrijere koers.
En zo komen we tenslotte tot een samenvatting van de dramatische gebeurtenissen, die in het voorafgaande zijn genoemd. Zoals U zult hebben gemerkt, zijn deze kwesties in direct verband met de problemen rond de eenheid van de Joegoslavische staat behandeld, omdat naar ik meen, dit het punt is waar uiteindelijk alles om draait. Alle maatregelen, die genomen worden, of deze nu op het economische, godsdienstige of politieke vlak liggen, hebben hun directe invloed op de verhouding zowel tussen de autonome republieken onderling, als tussen deze republieken en de centrale regering in Beograd.
In dit licht gezien geloof ik, dat zowel de overeenkomst met het Vaticaan als het uitrangeren van Rankovic en Stefanovic vooral de banden tussen Zagreb en de federale hoofdstad Beograd zullen verstevigen.
| |
| |
Het Vaticaan zal er waarschijnlijk bij de over het algemeen nogal conservatieve en nationalistische geestelijkheid op aandringen zich in het vervolg loyaler ten opzichte van het Titoregiem te gedragen en op geestelijk gebied een wat vrijzinniger koers te gaan varen. In ieder geval heeft het Vaticaan zich in het verdrag verplicht er op toe te zien, dat de katholieke geestelijkheid in Joegoslavië zich niet aan politieke activiteiten zal wijden. Dit in ruil voor godsdienstvrijheid voor de gelovigen in Joegoslavië en een erkenning door de Joegoslavische overheid van Vaticaanse jurisdictie in godsdienstige zaken. Hoewel een verenigd Joegoslavië met een katholieke minderheid voor het Vaticaan een onverteerbare kwestie blijft, is het toch wel zo, dat mede door de grote invloed van de geestelijkheid op de Kroatische bevolking, het herstel van de diplomatieke betrekkingen, althans voor het ogenblik, een belangrijke vermindering van een grote zorg voor de Joegoslavische regering betekent. Pas in tijden van ernstige spanningen zal kunnen worden beoordeeld in hoeverre deze overeenkomst van werkelijke waarde zal zijn.
Wat het verwijderen van de Serven Rankovic en Stefanovic aangaat, heeft de centrale regering de Kroaten duidelijk gemaakt, dat het haar ernst is af te rekenen met het vooral in de laatste jaren weer tot onduldbare proporties toegenomen Servisch hegemonistisch streven, dat niet alleen de Kroaten tegen de haren instreek, maar ook de anti-Servische stemming bij de bewoners van de andere autonome republieken deed toenemen. De ster van Dr. Vladimir Bakaric, de communistische leider in Kroatië is door een en ander belangrijk geklommen aan het binnenlandse politieke firmament.
Hoe de Serven in het algemeen zullen reageren op de val van Rankovic en Stefanovic zal nog moeten worden afgewacht. Mede door het feit, dat Tito - die Kroaat is - niet alleen deze mannen persoonlijk, maar ook de Servische communistenbond fel aanviel, leek de situatie er niet gemakkelijker op te worden. Door een tactische en psychologisch juiste beslissing lijken echter deze moeilijkheden ook weer achter de rug te zijn. De alom in Joegoslavië en daarbuiten bekende en geziene Serviër Koca Popovic werd namelijk op 14 juli j.l. als opvolger van Rankovic tot vice-president benoemd, evenwel zonder het recht van automatische opvolging. Hij komt in deze functie naast de wel- | |
| |
iswaar bijzonder kundige, maar niet erg populaire Dr. Edvard Kardelj te staan.
Koca Popovic is een man met een belangwekkende staat van dienst. Hoewel hij als zoon van schatrijke ouders een volkomen onbezorgde jeugd had kunnen hebben, verkoos hij liever zich aan te sluiten bij de illegale communistische partij. Hij vocht in de Spaanse burgeroorlog tegen Franco en organiseerde o.a. samen met Tito een uitgebreide wervingscampagne voor de ‘internationale brigade’. Als partisaan onderscheidde hij zich door zijn kundig en dapper optreden. Verder is hij surrealistisch dichter en filosoof. Na de oorlog bekleedde hij jarenlang de post van staatssecretaris van buitenlandse zaken (het ambt van minister kent men in Joegoslavië niet). Kortom een man met veelzijdige belangstelling, een intellectueel, die in alles het tegengestelde is van Rankovic, behalve wat betreft dapperheid en trouw aan de partij.
Ondanks de fouten, die er ongetwijfeld worden gemaakt en de vele onopgeloste vragen, is de ontwikkeling in Joegoslavië dynamisch. De gebeurtenissen getuigen van visie, originaliteit en durf van de leiders. Zij laten de wereld zien, dat de Joegoslaven hard werken aan de verwezenlijking van een democratie in het kader van een socialistische maatschappij en dat ze niet verstard zijn in partijdogma's. Dat is voor een volk, dat zo heterogeen is en daarbij ook nog zo emotioneel, eigenlijk een wonder. Door de revolutionaire gebeurtenissen van de laatste tijd geloof ik, dat er ten aanzien van Joegoslavië nog vele interessante dingen staan te gebeuren. De kwestie van Tito's opvolging blijft evenwel vooralsnog een raadsel en het wagen van een voorspelling in deze wordt steeds riskanter.
|
|