ontwricht kruisje op mijn voorhoofd. Met afschuw dacht ik aan degenen die niet meer ter kerke gingen, aan de ruwe mijnwerkers die vloekten, aan de slechte vrouwen die slecht waren omdat ze niet te vereenzelvigen waren met mijn moeder en die herbergen bezochten waar 's morgens, uit de donkere spelonk waarin ik gluurde, een zure stank walmde die ik toeschreef aan het bier, het sap der goddelozen. Wisten zij wel dat ze reddeloos verloren waren en waarom waren zij dan niet met een of ander teken gebrandmerkt: met uitgeteerde plekken in het gelaat of groene zwammen die steeds maar dikker worden om tenslotte af te hangen als zware druiventrossen.
Hij sluit de deur van de barakken en blijft even staan. Hij voelt de blikken op hem gericht van achter de gordijntjes van de huisbewaarster: de uitpuilende ogen die bijna de convexe brilglazen van de vrouw raken; de grijze ogen van het schoolhoofd, met de tientallen rimpeltjes eromheen, als een wonde die zich dichttrekt om een sonde die steeds maar vocht blijft druppelen.
Het leek alsof hij schreide van gemengde gevoelens als begrip en afkeuring.
- Meneer Rothaeren, zij weten dat u tenslotte onschuldig bent, maar iemand moet de verantwoordelijkheid dragen. Als opvoeder van de mijnkinderen vindt men in u waarschijnlijk de beste persoon om dat vergrijp van de anonieme massa te bestraffen.
Hij heeft verstropte traankanalen, dacht Edmond toen het schoolhoofd met een vers gevouwen zakdoek het vocht opdroogde. Het kan niet dat hij om mij schreit.
- En dan....., hier stopte hij diep nadenkend de zakdoek in zijn linkerzak, en dan... ik heb u niet te oordelen. U bent een voortreffelijke kracht. Maar ik meen toch dat uw plaats niet op straat was, op 't ogenblik van de betogingen.
Hij vermijdt naar de spiedende ramen te kijken. Met opgeheven hoofd - zijn hoed houdt hij nog in de rechterhand - stapt hij kalm, de plassen ontwijkend, over het regeltje langs het gazon.
Misschien zal het zeer lang duren voor ik hier weer kom. Misschien nooit meer. De heren van het ministerie zouden me het beroep van onderwijzer onwaardig kunnen