‘Je moet verdraagzaam zijn, die eieren zouden kleine vogeltjes worden!’
In mei, in mei dan leggen alle vogeltjes een ei.
Kees keek naar buiten, ongelukskrijgertje, niks aan.
‘Maak jij deze sommen maar eens’ (systematisch rekenen voor de vijfde klas). Gemengde breuken, uit het hoofd.
Uit het hoofd, gekke zin. In het hoofd, uit het hoofd.
‘Niet spelen, werken!’
De meester is gek, gek doorgestreept en lief boven gezet.
Zeker een achterlijke trut gedaan.
‘Meneer van Dalen Wacht Op Antwoord.’
‘Wat zeg je Kees?’
‘Kees!’
‘Ga jij maar naar huis en neem dit briefje mee!’
Bij de deur draaide hij zich om, ‘Die boom is van mij!’
Als ik tot twaalf uur in het park blijf en de brief van de meester in het meertje laat drijven, merkt moeder niets.
Toch liep Kees naar huis.
Zijn moeder kwam naakt uit de badcel.
Kees bleef roerloos staan, de brief verloren in zijn hand.
‘Hier ben je uitgekomen.’
Uit dat vleze hoopje?
‘En hier heb je gedronken.’
‘Een drommedaris heeft maar een bult!’
‘Je gehemelte leek van staal. Ze moesten kolven. Tot mijn rug had ik pijn, allemaal klonten.’
‘Waarom glimlacht u?’
‘Kom, kom nog eens in mijn armen.’
Als ik het doe is ze niet zo boos.
‘Mam' die boom was van mij!’
Een bergje met allemaal haar, Betty heeft nog geen haar, komt nog wel zegt ze.
Betty vroeg ook: ‘Kom eens in mijn armen.’
Lekker warm tegen elkaar aanliggen.
‘Nu neuken we!’ riep ze, haar gezicht in zijn okselholte verbergend.
‘Iedereen kan het aan je zien!’
‘Hoe dan?’, vroeg Kees ongelovig.
‘Aan je ogen, je ogen.’
Haar stem vloeide weg tussen krekels en kikkers.
‘Zijn we nu grote mensen?’