| |
| |
| |
[Nummer 8]
Clarissa Jacobi
Een echte Kavalsky...
Voor Frans de Bruyn.
De kroon der ouden zijn de kindskinderen en der kinderen sieraad zijn hunne vaderen.
DE SPREUKEN VAN SALOMO 17:6
Na een laatste bijna bovenmenselijke krachtsinspanning voel ik hoe het kind uit mijn lichaam glibbert en tussen mijn dijen tot rust komt als een schip dat van stapel loopt.
‘Een dochter! A lovely daughter!’ zegt de dokter, de gespannen stilte verbrekend, terwijl hij het kind voorzichtig, bijgestaan door een vroedvrouw, in de wereld helpt. Nadat hij met bekwame handen de navelstreng heeft afgebonden, houdt hij de baby ondersteboven, bij de voetjes, boven mijn bed.
‘Lovely! Nothing wrong with it!’ zegt hij nogmaals geruststellend en geeft het kind met z'n vrije hand een klap tegen de billetjes.
Ik heb hem maandenlang aan zijn hoofd gezanikt met mijn angstvisioenen, mijn obsessie om een mismaakt of een abnormaal kind ter wereld te brengen, niettegenstaande het feit dat nog nooit iemand in mijn eigen familie of in de familie van mijn man, een abnormaal kind heeft gehad en ik zelf drie volkomen normale en gezonde kinderen bezit. Hij heeft mij met eindeloos geduld aangehoord en getracht om met behulp van ingewikkelde medische statistieken mijn ongemotiveerde angst, die mij bij iedere nieuwe zwangerschap als een ziekte overvalt, de kop in te drukken. Nu houdt hij het kind triomfantelijk in de hoogte als een hengelaar die, tegen beter weten in, een knaap van een vis heeft gevangen. Maar het kind is geen spartelende vis. Het begint op klagerige, protesterende toon, met bevende vuistjes en trillende lipjes te huilen. Ik neem het opgelucht in ogenschouw; dit zoete wonder dat zich, voor de vierde maal in
| |
| |
mijn leven, aan mij heeft voltrokken. Negen maanden zorg en spanning zijn ten einde en vallen als een zware last van mijn schouders. Het kind is inderdaad normaal, welgeschapen. Twee armpjes, twee beentjes, handjes, voetjes, vingertjes, teentjes, een welgevormd gezichtje en lang zwart haar op de koop toe. Geen rood, gerimpeld scharminkel met een kale kop, maar een mooi voldragen kind van minstens acht pond met een gladde, zijdeachtige huid. Een mollige pop met een vochtige Beatle-pruik. Een kleine Venus, herrezen uit een schuimende oceaan van zorg en angst.
Een verpleegster, die met een deken klaar staat, neemt het kind in ontvangst en legt het in de gereedstaande wieg. Het krijgt een vleugje zuurstof uit het naast de wieg opgestelde zuurstof-apparaat, om de luchtwegen te zuiveren. Het niest. Heel menselijk. Een verpleegster naait een stukje band, met mijn naam erop gedrukt, om het polsje. KAVALSKY. De dokter staat met opgeheven - steriele - handen bij het voeteneinde van mijn bed te wachten. Hij doet me denken aan een priester, die de zegen geeft. De dienst loopt langzaam ten einde: The Lord bless thee and keep thee; The Lord make his face shine upon thee and be gracious unto thee; The Lord turn his face unto thee and give thee peace..... De dokter lijkt veel op Yves Montand, de Franse filmster en chansonnier. Yves Montand in een wit T-shirt met een rubber schort voor, de onderste helft van z'n gezicht verborgen achter een wit masker. The Wages of Fear; The Wages of Love..... Felle pijn neemt bezit van mijn lichaam. Overweldigt me. Mijn lichaam spant zich als een boog. Ik bijt op mijn lippen want ik wil niet kreunen - ik wil flink zijn - maar het lukt me niet; de doordringende pijn is sterker dan mijn wilskracht. Ik kreun als een gewond dier en geef mij dan voor de laatste maal met gesloten ogen en ontspannen spieren over; ik laat me voortstuwen door de pijn als een surf-rider, die zich laat voortbewegen door de golvende kracht van de branding.
‘Push gently, Mrs. Kavalsky’, zegt de dokter, ‘push!’
De nageboorte spoelt naar buiten in een golf bloed. Een zuster tilt de placenta op en legt hem in een wit emaille bakje. Ze houdt het de dokter voor. Hij bestudeert het aandachtig, goedkeurend, als een fijnproever, die een biefstuk krijgt voorgezet in een cordon bleu restaurant. Verpleegsters
| |
| |
zijn druk in de weer met doeken en instrumenten. Mijn man, die naast me zit, houdt liefdevol mijn hand vast. Ik voel me als een klein kind bij de tandarts. Ik ben groot genoeg om alleen naar de tandarts te gaan. En het is bovendien veel te warm om handjes vast te houden. Plakkerig. En ik wil even alleen zijn in deze kamer vol druk doende mensen. Me een ogenblik onttrekken aan al dit nare, ziekenhuisachtige gedoe. Wegkruipen in mezelf als een schildpad, die tijdelijke toevlucht zoekt in de donkere veiligheid van z'n schild. Ik maak mijn klamme hand los uit de hand van mijn man en wrijf hem droog langs de gladde koelte van het laken. Het schelle licht van de schijnwerper boven mijn bed irriteert m'n ogen. Ik wend vermoeid mijn hoofd af en laat mijn gefolterde ogen rusten op de glimmende, koelwitte tegels van de muur. Mijn hoofdhuid jeukt van het transpireren. Mijn pyjamajasje plakt kletsnat - doordrenkt met een mengsel van zweet, bloed en vruchtwater - tegen mijn rug. Het is het jasje van een goedkope, zachtgroene flanellen pyjama met een smakeloos patroon van roze bloemetjes. Een pyjama die ik eens, in een vlaag van zuinigheid, in een uitverkoop heb gekocht. Ik heb het jasje bij alle voorgaande voorspoedige bevallingen aangehad en draag het bij deze feestelijke gelegenheid ook weer, ondanks het feit dat het hartje zomer is. In de vroege ochtenduren, toen ik het aantrok, was het trouwens nog koel. Het pyjamajasje is in de loop der jaren een soort talisman geworden. Zonder dit jasje zou ik geen stap in een verloskamer durven zetten. Het is mijn mascotte. Ik zal het nooit afdanken, weggeven, of als poetslap gebruiken, ook al hangt het aan flarden. Het is de heilige relikwie van mijn vruchtbaarheid en moederschap. Ik wil er, als mijn tijd komt, in afgelegd worden.
‘Geef haar het Trilene masker,’ zegt de dokter tegen mijn man, ‘ik moet een paar hechtingen aanbrengen.’
Hij heeft kort voor de geboorte van het kind mijn perineum ingeknipt: ‘We rather repair a neat, clean cut than a ghastly tear, dear. Dit is een groot kind. Take a deep breath of Trilene! That's a good girl. So sorry!’ Snip-snap - Kaatje onze vroegere huisnaaister in actie: ‘Het armsgat is een klein beetje te krap, mevrouw; ik zal het even op maat brengen.’ - Snip-snap.
Nu gaat hij mij weer keurig dichtnaaien. Service
| |
| |
madame, service. Mijn man reikt mij het Trilene masker aan; legt het op mijn gezicht. Ik druk het op z'n plaats; houd het vast. Ik haal diep adem. De Trilene koelt mijn keel, weldadig als koud bronwater. Ik word lichtelijk duizelig. Heerlijk duizelig. Als van champagne. En kalm. Erg kalm. Een vijver in een loverrijk bos. Diep stilstaand water zonder rimpelingen. Het wordt langzaam donker om mij heen. Verkwikkend koel-donker als in een druipsteen grot. Ik voel geen pijn. Alleen het doffe prikken van de naald, die de plaatselijke verdoving aanbrengt; het terugtrekken van de injectie-spuit; het zachte betten van de tampons. De Trilene maakt alles dragelijk. Het is een bijna plezierige gewaarwording. Plotseling wordt alles zwart. Ik val. Ik tuimel over de rand van een diepe afgrond en word meegesleurd door een woeste waterval. Daarna drijf ik op m'n rug in een onderaards meer in de grot, m'n hoofd achterover gebogen in het ijskoude water dat tot aan mijn gebarsten lippen reikt. Een wulpse god uit de onderwereld rijst op uit het donkere water en strijkt liefkozend en vol deernis over mijn bebloede dijen, kust mijn dijen.....
‘Genoeg!’ roept de dokter gebiedend, ‘genoeg!’
Ik adem nogmaals gauw een diepe teug Trilene in, als een ondeugend kind dat vlug toch nog een snoepje neemt, ofschoon het eigenlijk niet meer mag. De dokter kijkt geergerd op. Mijn man neemt mij het masker af; legt het buiten mijn bereik. Ik stribbel een beetje tegen. Het Trilene masker is mijn kostbaarste bezit geworden. Ik sta het slechts met tegenzin af, dit formidabele wapenschild, dat bescherming biedt tegen pijn en realiteit.....
Na enkele minuten ben ik echter weer volkomen bij mijn positieven. Met glasheldere gedachten terug in de verloskamer. Ik kijk naar de dokter. Hij zit rustig, voorovergebogen; op een witte bar-kruk tussen mijn benen te werken; geabsorbeerd in z'n arbeid als een bejaarde horlogemaker in een klokkenwinkel. Een getrouwde horlogemaker. Hij heeft een mooie vrouw. Een chique, slanke blondine. Ik kom haar soms tegen in de stad als ik boodschappen doe. Ik vraag mij af of hij 's avonds, wanneer hij in bed ligt, nog lust heeft om haar te bezitten. Of hij niet, tot kotsen toe, van vrouwen walgt. Een man die, dag in, dag uit, zoveel vrouwen ziet. Een schier eindeloze parade van ontluisterde godinnen.
| |
| |
Voor wie een vrouw niets mysterieus meer heeft. ‘Das ewig Weibliche’ gereduceerd tot gezwollen baarmoeders en al of niet functionerende eierstokken. Ziezo, de inwendige hechtingen zijn klaar. Nu nog een paar aan de buitenkant. De dokter gaat even verzitten. Een verpleegster reikt iets aan. De ingespoten Xylocaine doet goed zijn werk. Ik voel helemaal niets meer. De dokter maakt geen enkele overbodige beweging. Hij is één van de kundigste en bekendste gynaecologen in het land. Vrouwen komen van heinde en verre om hem te raadplegen. Hij heeft mij nog nooit pijn gedaan tijdens een onderzoek of onnodige pijn laten lijden tijdens een bevalling. Ik sla hem geboeid gade - voor zover dat vanuit mijn liggende positie mogelijk is - zoals ik met kinderlijke belangstelling naar de glasblazer kijk, die eens per jaar een weeklang demonstraties geeft in en groot warenhuis in de stad en glazen zwaantjes tevoorschijn tovert uit het niets. Ondertussen sta ik honderdduizend angsten uit - het klamme angstzweet parelt in m'n handen en op m'n voorhoofd - dat ik een wind moeten laten, zo poeff in z'n knappe Yves Montand gezicht. Zoals ik als kind altijd dadelijk een plasje moest doen, ook al was ik net naar de w.c. geweest, wanneer ik met m'n ouders in een ouderwetse boemeltrein zat, zonder doorlopende coupé's. ‘Ook de mooiste vrouw heeft een darmkanaal’, heeft Oscar Wilde ergens gezegd of geschreven. En ik ben niet eens de mooiste vrouw. Zelfs geen mooie vrouw. Ik ben zomaar een doodgewone vrouw. Beneden de middelmaat. Denk ik. Mijn neus is te groot, en mijn achterste hangt te laag, en ik heb ontzettend veel zomersproeten. Mijn huid is gaaf en rein, maar ik ben gespikkeld als een tijgerlelie. Ik bal mijn vuisten en pers mijn scherpe nagels in mijn handpalmen tot het zeer doet. Ik houd krampachtig mijn adem in. Dat helpt wel eens als ik nodig naar de w.c. moet en er geen John in de buurt is. Deze kwelling is erger dan alle
andere narigheid van de bevalling: de marteling van het voorafgaande lavement; de vernedering van het afscheren van mijn schaamharen door een onhandige puber van een leerlingverpleegster met een stomp scheerapparaat en zonder zeep - ‘O, we doen het altijd zo!’ - de angst om het welzijn van het kind; het nachtelijke afscheid nemen van de slapende kinderen thuis: een vluchtige kus op het warm-vochtige haar, het instoppen
| |
| |
van een los gewoelde deken; de soms bijna ondragelijke pijnen; het bloedverlies; de viezigheid; de hele ellendige rotzooi bij elkaar. Ik wou dat ik genoeg geloof bezat om te bidden: ‘O, lieve God, Vader in de hemel, laat me alsjeblieft geen wind laten in het gezicht van deze beeldschone vrouwenarts, deze geleerde Adonis, die mij nog nooit kwaad heeft gedaan, en die ik soms tegenkom - met een martini in m'n hand en een mink-stola over m'n arm - op cocktail-parties bij deftige familie van mijn man. Laat me liever sterven, (dat meen ik niet, daarvoor houd ik teveel van m'n kinderen) of flauwvallen, (ik val nooit flauw, ik bezit stalen zenuwen) of in de atmosfeer oplossen zoals de stoom uit de sterilisator....’
‘Klaar!’ zegt de dokter eindelijk, opstaand en zich uitrekkend, terwijl hij zijn masker naar beneden trekt en zijn rubberhandschoenen afstroopt en met een elegant gebaar in een kom gooit alsof hij iemand uitdaagt voor een duel, ‘you're as good as new again, dear!’
Ik slaak een zucht van verlichting. En ik hoef opeens geen wind meer te laten. Ik ben weer op-en-top DAME! As cool and composed as the queen of England. As cool as a cucumber. En ik leef helemaal op van de prettige gedachte: I'm as good as new again! Zo goed als nieuw. Niet splinternieuw, maar toch bijna nieuw. Een soort tweedehandse, opgekalefaterde maagd. Van je héla, hola, hou d'r de moed maar in! I'm as good as new. Ik kan weer een paar jaar voort. De dokter geeft nog enkele instructies aan de verpleegsters. Hij commandeert als een officier. Gedurende de oorlogsjaren was hij majoor in het leger. Yves Montand in een oorlogsfilm. De verpleegsters bibberen op hun degelijke bruin gekousde benen als hij tegen ze buldert; gedeeltelijk omdat ze allemaal doodsbang voor hem zijn en gedeeltelijk uit een soort amoureuze heldenverering.
‘Pad! - Presenteer geweer! - Watch out for haemorrages! - Op de plaats rust!’
Goddank!!! Ik kan eindelijk mijn benen sluiten. Ik heb het gevoel alsof ik de hele nacht paard heb gereden. Steeds maar in de rondte in een hel verlichte, witte circustent. Op een heel groot paard zonder zadel. Een breed paard. Gekleed in een zachtgroen rokcostuum met een afschuwelijk patroon van roze bloemetjes en een bijpassende hoge hoed met een
| |
| |
roze klaproos opzij. ESTHER KAVALSKY - HOGESCHOOLRIJDSTER. In een bijzonder knap staaltje van dressuur op het ongezadelde paard. Op een spiernaakte hengst. Taraboembieja, taraboembieja, kom laten we vrolijk wezen, taraboembieja, taraboembieja, 't is kermis in Breda..... Ik krijg een injectie in m'n dij om infecties te voorkomen. Ik heb geen gelegenheid gehad om m'n spieren te ontspannen en het doet zeer. Een verpleegster wikkelt de band van een bloeddrukmeter om m'n arm en pompt me op alsof ik een fietsband ben. Ik voel me ook een beetje als een leeggelopen fietsband. Deflated. De dokter legt nog even beschermend, tastend, zijn hand op mijn nu slappe, maar nog gezwollen blote buik, die wit en week ziet als een brood dat nog in de oven moet. Hij heeft mooie grote handen. Verraderlijke handen. Veilige handen om in geboren te worden. Een verpleegster dekt mij toe met een dunne katoenen deken. Ik heb opeens erge honger. Ik kom tot de ontdekking, dat ik in geen vijftien uur iets heb gegeten of gedronken. Ik krijg een kop hete thee en een sneetje taaie toast. Ik vind dat ik iets beters heb verdiend. Kreeft en champagne of een half dozijn verse oesters. Mijn dochter verhuist met wieg en al naar de babyafdeling. Mijn man, die haar nog eens goed heeft bekeken, zegt ze is een ware schoonheid. Hij gaat opgetogen zijn familie opbellen: zijn moeder, zijn broers en zijn zusters. De verpleegsters beginnen de verloskamer op te ruimen en klaar te maken voor de volgende patiënt. De dokter komt nog even terug, uit de aangrenzende waskamer, om een praatje te maken. Hij is net bezig om zich om te kleden. Hij staat voor mijn bed en stopt z'n overhemd in z'n broek, strikt z'n das, worstelt met z'n manchetknopen. Heel gemoedelijk alsof we net samen naar bed zijn geweest en ik nog een beetje ligt uit te rusten. Samen naar bed!!! Ik, Esther Kavalsky, lid van twee vrouwenverenigingen en een boek-club, en Yves Montand, de held van het witte doek! De held van deze witte,
antiseptische wonder-wereld!
‘You were very good!’ zegt hij zakelijk.
Dit is onze vierde bevalling. Wij zijn op elkaar ingesteld als een mondain danspaar, dat al twaalf jaar lang samen in nachtclubs optreedt. Op bepaalde momenten beheerst zijn wil alle bewegingen van mijn lichaam. Zijn bevelen dringen
| |
| |
zelfs nog tot mij door als ik half bewusteloos ben van de Trilene.
We zouden samen geslaagde demonstraties kunnen geven voor de televisie. Ik glimlach. In zijn tegenwoordigheid voel ik me altijd bijzonder verlegen. Voordat ik naar hem toe ga voor een consultatie zou ik het liefste twee tranquillisers innemen of me moed indrinken met een dubbele whisky. Zijn persoonlijkheid oefent een verlammende invloed op vrouwen uit. De bijna hypnotische macht van zijn diepe, melodieuze stem maakt ze tot marionetten in zijn aartsvaderlijke handen. Ik wil graag iets vriendelijks terug zeggen, maar ik weet niet wat. Ik zoek naar woorden maar ik vind er geen. Ik kan alleen maar zoetig, vermoeid glimlachen, schaapachtig, zoals het bleke masker van de onbekende uit de Seine. Mon accoucheur, il est tellement beau! Door hem verlost te worden is inderdaad het aangename met het onaangename verbinden.
‘Ga straks maar lekker een paar uur slapen’, zegt hij vriendelijk, ‘je zult wel moe zijn.’
Zelf is hij ook moe - het was een normale maar nogal langdurige bevalling - maar hij kan niet gaan slapen. Hij moet naar zijn spreekuur in de stad.
Een uur later lig ik fris gewassen, met een mooie nachtpon aan, in bed. Ik heb een zonnige eenpersoons kamer gekregen, die op een groot balkon uitkomt. Vanaf het balkon kan men de stad, de baai en de haven zien, en heel in de verte de blauwe bergen waarboven 's ochtends, in verblindende glorie, de zon opkomt. Het is prachtig weer. De balkondeuren staan wijd open. Ik kam mijn haren, poeder m'n gezicht, bewerk m'n lippen met een zacht-roze lippenstift. Ik trek een bedjasje aan: een wolk van crème kant en chiffon. Zo langzamerhand kom ik weer een beetje tot mezelf. Ik giet rijkelijke scheuten Diorama ‘eau de toilette’ in m'n handen en wrijf er m'n armen en m'n nek mee in, alsof ik van plan ben om uit te gaan: naar een concert of een cocktail-party. Dit is tenslotte geen gewone dag. En ik heb een hekel aan de alles overheersende ziekenhuislucht: een mengelmoes van stijfsel, boenwas, ontsmettingsmiddelen en gekookt eten.
‘Gaat u nu maar lekker slapen, mevrouw’, zegt de zuster,
| |
| |
die me heeft gewassen. ‘We zullen u niet storen.’
Ik sluit mijn ogen. Op de gang rijden wagentjes beladen met rammelende ondersteken voorbij. De rubber schoenzolen van de verpleegsters maken zachte zuiggeluiden op het bruine linoleum alsof ze de kracht bezitten om als salamanders tegen de muren op en langs de plafonds te wandelen. Ergens speelt een radio. Ravel's ‘La Valse’. The haunted ball-room. Het betoverde ziekenhuis. Een telefoonbel rinkelt ongeduldig. Deuren gaan onafgebroken open en dicht; met de regelmaat van een tikkende klok. Een hoge vrouwenstem scheurt plotseling de geluidensleur aan flarden met een snerpende gil. De angstwekkende, door merg en been gaande kreet van een gevangene, die op de pijnbank wordt gemarteld. Er loopt een koude rilling over m'n rug en ik denk terug aan m'n eerste bevalling, m'n eigen onwetendheid, de geboorte van m'n oudste dochter.....
De directrice van de kraaminrichting komt even binnenlopen om me te feliciteren.
‘Congratulations, my dear! Nice to see you again! Alles naar uw zin? Een snoezige baby! Wat een flink kind: bijna negen pond! Well done, dear. En een voorspoedige bevalling. Ga nu maar lekker een uurtje slapen. Ik zal de balkondeuren even sluiten en de gordijnen dichttrekken. Ziezo, dat is beter. God bless you, my dear! God bless.....’
Nadat de directrice is vertrokken komt de hoofdzuster van de kinder-afdeling binnen met mijn nieuwe dochter, verborgen onder een roze deken.
‘Mamma moet toch even zien hoe popperig of ze eruit ziet, voordat ze gaat slapen. Gewassen en aangekleed!’
Ze pakt mijn dochter uit als iemand, die iets leuks heeft gekocht in de stad en legt haar in m'n armen.
‘Is het geen schatje? Kijk dat lange haar toch eens! Het hangt waarachtig tot op haar schoudertje! En die lange nagels. Het lijkt wel of ze net van de manicure komt.’
Ik bewonder beleefd mijn eigen baby. Het zwarte haar hangt inderdaad in een vochtig puntstaartje op mijn dochters rug. Veel nek heeft ze nog niet. Alleen plooien vet. Ze draagt een zacht-geel ziekenhuisponnetje met een motief van bruine bloemetjes, de equivalent in lelijkheid van m'n groene talisman pyama. Mijn dochter gaapt. Ze kijkt alsof ze nu al schoon genoeg heeft van het leven. Met zo'n jurk
| |
| |
aan kan ik het haar niet kwalijk nemen. Het kind heeft waarschijnlijk een ingeboren goede smaak. Ze doet heel eventjes haar ogen open. Ze heeft donkere ogen, zwart glanzend als krieken. Mijn dochter lijkt op mijn man en op mijn schoonmoeder. M'n schoonmoeder in een flanellen nachtpon, zonder haar valse gebit, bekeken door de verkeerde kant van een verrekijker. Ik geef de baby terug aan de zuster.
‘En nu maar lekker een beetje slapen, mevrouw!’ zegt ze, terwijl ze m'n dochter weer vakkundig inpakt en met haar naar de baby-afdeling verdwijnt.
Ik doezel eventjes in maar een jonge leerling-verpleegster komt binnen, verscholen achter een bloemstuk. Een grote mand met een arrangement van theerozen, zachtgele anjers en gladiolen, versierd met gele en roze linten. Het komt van een vriend, waarmee ik lang geleden een verhouding heb gehad en die ik heb verlaten om met mijn man te trouwen. Hij stuurt mij bij iedere bevalling bloemen. Zijn bloemstuk komt meestal het eerste. Het is een soort traditie geworden zoals het aantrekken van het pyjamajasje. Ik weet nooit hoe hij er zo gauw achter komt, nog voordat het heugelijke feit in de kranten heeft gestaan. Hij wil het mij nooit zeggen als ik het hem vraag; als ik hem tegenkom op kunstveilingen of tijdens de pauze van een concert. Misschien heeft hij een detective in dienst, die voor de kliniek op wacht staat, of een als verpleegster vermomde spion. Ik hoor in gedachten hoe hij de bloemist opbelt, z'n stem bazig met een onuitwisbaar Duits accent:
‘Will you please send six guineas worth of flowers to Mrs. Kavalsky, but they must be delivered at once. I am sending my boy around with the card. They must go immediately!’
‘Certainly Sir! voor “six guineas worth of flowers” mag u ons zelfs gerust midden in de nacht uit bed bellen. Wij sturen ze onmiddellijk. Ze zijn al half de deur uit!’
Als mijn man op bezoek komt staan de bloemen in de kamer: een mand vol zoetgeurende, zachtgele revanche.
Het bezoekuur is ondertussen aangebroken. Mijn schoonmoeder komt even met een van m'n schoonzusters. Ze kunnen niet wachten tot 's avonds. Ze zijn te opgewonden.
Mijn schoonmoeder is opgetogen over het kind. Het is
| |
| |
haar tiende kleinkind. Ze heeft het even - door de glazen wand van de baby-afdeling heen - mogen zien.
‘Een echt familiegezicht! Een echte Kavalsky!’
Al haar kinderen hadden zulk lang haar; de jongens ook. ‘Darling, ik ben zo blij dat alles achter de rug is, dat alles goed gegaan is. Ik heb er zelf de hele nacht lang pijn in m'n buik van gehad;
Mijn schoonmoeder haalt een cheque van honderd pond uit haar dure tas van zwart krokodilleleer.
‘Hier darling, daar moet je zelf maar iets voor kopen. Zie maar eens wat je nodig hebt. Een nieuwe kinderwagen of zo. Ik hoor dat je de oude hebt weg gegeven.’
Ze weet dat m'n hart hangt aan een geïmporteerde Engelse wagen, elegant en glanzend als een staatsie-rijtuig, om langs de boulevard mee te flaneren.
Mijn man komt de kamer binnen met een witte orchidee in een doorzichtige doos. Smetteloos schoon. Sneeuwwitje in haar glazen kist. Hij legt de doos op m'n bed. De witte orchidee is van dezelfde variatie als de orchideeën in mijn bruidsboeket waren: een zeldzame variatie, die niet altijd verkrijgbaar is. Ontroerend lief. Ik bedank mijn man met tranen in m'n ogen. Zijn orchidee zinkt een beetje in het niet naast de enorme bloemenmand van Kurt, mijn vroegere vriend, maar dat kan mijn man niet helpen. En dat lag misschien ook een beetje in Kurt's bedoeling. Het is typisch Kurt. Hij houdt ervan om mensen te overdonderen en dat is één van de redenen waarom ik met mijn man en niet met hem ben getrouwd. Mijn schoonzuster kijkt met opgetrokken wenkbrauwen op het kaartje, dat in de bloemenmand steekt: ‘You've beaten Elizabeth Taylor! Best wishes and love, Kurt.’ Ik voel me een echte Femme Fatale. Een vermoeide, afgetakelde Femme Fatale, die de hele dag op de vossejacht is geweest. Tally-ho!!! Over beken, hekken en heggen, achter de hollende honden aan.
De plaatselijke verdoving begint zo langzamerhand z'n effect te verliezen. Ik voel geleidelijk van boven weer, dat ik van onderen leef!
De dokter komt even binnenlopen. Hij breekt één van Kurt's anjers af en steekt hem in z'n knoopsgat. Hij gaat met z'n vrouw uit dineren.
| |
| |
‘How are you feeling, my dear?’ vraagt hij debonair. ‘Tired!’ zeg ik. ‘Tired and funny!’ en met plotselinge, door dodelijke vermoeidheid opgewekte vermetelheid, ‘I'm feeling like Lolita after her first night with Humbold!’
‘What do you mean?’ vraagt hij, dichterbij komend, een ondeugende fonkeling in z'n ogen, ‘funny-haha, or funny-sore?’
‘Not funny-haha, you pig, funny-sore!’ zeg ik, verbaasd over m'n eigen moed, en hij lacht charmanter dan ooit.
Ik krijg thee. Telegrammen. Meer bloemen. De ondersteek. Eten. Avondvisite: mijn man en Fräulein Ursula, de tijdelijke Duitse kinderjuffrouw van mijn kinderen. Fräulein Ursula komt rapport uitbrengen aan ‘Die gnädige Frau’. Ze maakt zich zorgen over het eten. Kinderen moeten toch iedere dag ‘Gemüse’ eten, ‘nicht wahr?’ Ein gelbes und ein grünes Gemüse. Dat heeft zij zo op een cursus in Baden-Baden, waar zij vandaan komt, geleerd. Mijn kinderen lusten echter geen Gemüse. Kein grünes und kein gelbes. Mijn oudste dochter laat de Gemüse hautain op haar bord liggen; mijn andere dochter schuift haar bord met een vies gezicht van zich af; mijn zoon spuugt de Gemüse eenvoudig uit als hij gevoerd wordt. Het is best mogelijk dat slechts één van de kinderen een vooroordeel tegen groente heeft, maar als het op ‘niet lusten’ aankomt verklaren ze zich altijd solidair ofschoon ze elkaar op andere gebieden genoeg in de haren zitten. Fraulein Ursula is ‘upset’ over de anti-groente campagne.
‘Fräulein Ursula’, zeg ik, ‘maakt u zich maar geen kopzorg over de Gemüse. Geeft u de kinderen maar gewoon sla en tomaten met wat geraspte wortelen en ananas. Zolang ze wat fruit eten is het ook al lang goed. De Gemüse is niet belangrijk. Past u liever goed op dat ze niet onder een auto komen.’
Fräulein Ursula kijkt lichtelijk verbouwereerd. Ze vindt mij kennelijk een slechte moeder. In Baden-Baden eten alle kindertjes schijnbaar zoetjes iedere dag hun gelbes und grünes Gemüse. Als lammeren. Sieg Heil!
Fragment uit een dit najaar bij Bruna verschijnende novelle.
|
|