De Nieuwe Stem. Jaargang 21
(1966)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 338]
| |
Elisabeth de Jong-Keesing
| |
[pagina 339]
| |
geboren was. Mogelijk was ze zelf bij haar studie achtergesteld bij haar broers, ofschoon in welgestelde families omstreeks 1900 de emancipatie begon. Vóór 1900 en lang daarna had de Chinese vrouw het slecht en goed, maar de kans op slechte behandeling was groot, al zou ze nooit helemaal een nul in het cijfer zijn, zoals wel kan gebeuren in een land waar niet de voortplanting maar bijvoorbeeld soldatenleven het hoogste ideaal is. Juist uit haar onmisbaarheid als voortbrengster van zonen kwamen de kwade en goede kansen van haar lot voort: opsluiting om de stam zuiver te houden; concubinaat voor het geval de echtgenote geen zoon kreeg; onbewuste haat en angst van de man. Binnen de familie kon ze het tot een machtspositie brengen als ze lang genoeg leefde en het zelf tot schoonmoeder bracht. Nu was onder de oude verhoudingen niet alleen de vrouw ondergeschikt aan het belang van de familie als geheel, een gemeenschappelijk stukje bezit dat verkocht kon worden. In enkele streken werden in de ergste nood ook jongetjes verkocht. En niet alleen was de streng hiërarchisch geordende familie de kern van de maatschappij, de hele staat was gebaseerd op vastgestelde gezagsverhoudingen. De jongere was gehoorzaamheid verschuldigd aan de oudere, de vrouw aan de man, de mindere aan de meerdere, de onderdaan aan de vorst en de vorst aan de hemel. Als die oudere, meerdere, enzovoort zijnerzijds zijn beschermingsplicht waarnam, functionneerde dat stelsel wel. want li, eerbied, goede vormen, juist gedrag, werd in principe van iedereen geëist. Maar in alle tijden maakt de machtige licht misbruik van zijn positie, en in de negentiende eeuw in China kwam daarbij dat door groei van de bevolking en door ekonomische en politieke invloeden van buiten het oude systeem een groot deel van zijn ekonomische zin verloor en tegelijk psychologisch uitgehold raakte. Na een halve eeuw van onzekerheid, verwarring, zoeken streeft men er nu blijkbaar naar het besef van loyaliteit en ‘belonging’, mèt de plicht tot gehoorzaamheid, om te buigen en toe te passen op vaderland en partij in plaats van op de familie. Binnen deze nieuwe loyaliteitsverhoudingen wordt grote nadruk gelegd op gelijkwaardigheid en rechtsgelijkheid der seksen. In de steden was daar eerder begrip | |
[pagina 340]
| |
voor dan op het platteland; het élan van Mao's beweging kwam wel van de door hem georganiseerde boeren, en in elk dorp dat sinds 1932 communistisch werd, vestigde men dadelijk naast de boerenbond en de jeugdbond ook de vrouwenvereniging, maar het huwelijk naar eigen keus, de hertrouwende weduwe, het teruggeven van een kind-schoondochter heeft vele problemen en tragedies opgeleverd. Oude fatsoensnormen sterven traag. De vrouwen- en jeugdemancipatie begon in de stad omstreeks de eeuwwisseling, lang voor er van communisten in China sprake was. Soms gebeurde het mild en bedaard, een vooruitstrevende vader liet de voetjes van zijn dochters niet meer binden. Vaak ging het fel, revolutionair. Allesbehalve mild was het lot van de in 1875 geboren Chiu Chin, een merkwaardig voorbeeld van de eerste revolutionnaire patriotten die zich hartstochtelijk verzetten tegen vernedering door het buitenland, tegen de fouten en misbruiken van de eigen regering en tegen het oude systeem. Chiu Chin kreeg huisonderwijs van haar moeder - in de geleerdenstand waren vrouwen vaak redelijk geletterd - en schreef weldra vurige vaderlands-revolutionnaire gedichten. Wedijveren met mannen was haar parool. Zulke dingen herinneren even aan emanciperende dichteressen bij ons aan het eind van de vorige eeuw. Maar die werden niet op hun 22ste blindelings uitgehuwelijkt, en de nood bij iemand als onze Henriëtte Roland Holst werd nooit zo groot dat ze tenslotte haar juwelen verkocht en naar het buitenland, i.c. Japan, trok om zich daar bij de revolutionnaire vluchtelingen en studenten aan te sluiten. De oprichting van een Bond van Universele Liefde zou wel in de geest van onze dichteres zijn geweest, evenals de publicatie van het eerste tijdschrift voor vrouwen (aantal verschenen nummers: twee), maar ik zie onze grote vrouw niet met een dolk in haar laars, bestemd voor degeen die ontrouw werd aan het doel het vaderland te bevrijden. Voor deze romantische en toch waarachtige strijdster was Jeanne d'Arc het ideaal. In 1907, na een vergeefse poging om het Manchubewind omver te werpen, werd ze terechtgesteld. Dat was vier jaar voordat een andere poging van dien aard eindelijk lukte, de republiek werd uitgeroepen; en de moeilijkste tijd begon. | |
[pagina 341]
| |
De revolutionnairen vormden een betrekkelijk kleine groep. Het oude systeem van wetenschap, bestuur en ekonomie was niet meer bruikbaar, maar wat dan wel? Moest het familiesysteem veranderen met de rest van de maatschappij? Het zou blijken dat het niet anders kon, al zagen velen het heil in vernieuwing van oude waarden, en al wisten miljoenen van niets. Van het begin af werden er pogingen gedaan tot een nieuwe huwelijkswetgeving, meestal een tastend compromis. Dat wat tussen 1911 en 1940 de gemoederen in toenemende mate bezighield was de ‘vrije liefde’, wat betekent ‘huwelijk naar eigen keus’. Dat klinkt voor ons grappig, maar het was niet grappig. In 1913, in Sjanghai, wilden een onderwijzer en een onderwijzeres een dergelijk huwelijk wagen. Resultaat een storm van protest, hoon en schandegeroep. De jongeman zwichtte voor de druk van familie en openbare mening. Hij trok zich terug, zodat het meisje alleen bleef met de schande - de schande van niet eerbiedig, niet ouderlievend, niet onderworpen te hebben gehandeld. Ze was een uitgeworpene en er restte haar geen andere weg dan het oude, veelbeproefde middel voor alle slachtoffers van het oude systeem: de zelfmoord. Behalve de intellektuelen, principieel op zoek naar nieuwe wegen, kwamen in de havensteden veel koopmans-families met westerse gewoonten in aanraking, die in de roaring twenties nogal stormachtig waren. Dans, sport en losse seksuele zeden werden geïmiteerd; door sommigen doodverlegen, gaan dansen was voor menig meisje spitsroeden lopen; door anderen uitdagend, met een gevoel van bevrijding. Veel invloed had deze groep niet, eerder wekte hij weerstand. Op het platteland leefde, hoe ook ekonomie en oorlog de omstandigheden veranderden, de oude moraal voort. Waar de burgeroorlog woedde en gevluchte schoondochters of oorlogsweduwen zich bij de guerrilla's voegden, werd de vrouw als medestrijdster en mens in de maatschappij wel gewaardeerd. Maar toen in 1950 de nieuwe huwelijkswet werd afgekondigd, waren er in de dorpen ook communistische kaders die daar niet aan wilden. C.K. YangGa naar eind2) rapporteert gevallen waarin de militie of zelfs de vrouwenvereniging een paar dat naar eigen keus wil trouwen straft | |
[pagina 342]
| |
en in het publiek te schande maakt. In een plaats wilde een weduwe hertrouwen maar haar eigen broer dwong haar tot zelfmoord. Elders werd een schoondochter doodgemarteld en niemand durfde iets zeggen, want er was een partijman bij de moord betrokken. De districtsrechtbank ontdekte het geval toch, arresteerde de moordenaars en belegde een massabijeenkomst. Bij die gelegenheid kwamen 91 andere gevallen van mishandelde vrouwen en 119 gevallen van geëxploiteerde kindbruiden aan het licht. Dit alles in één district. In 1952 volgde een grote landelijke campagne om de plaatselijke leiders ervan te doordringen dat volgens de nieuwe wet bruidskoop, polygamie, belemmering bij het hertrouwen van weduwen verboden zijn. Man en vrouw krijgen gelijk erfrecht, kinderen uit een vorig huwelijk mogen niet worden mishandeld. Vrije wil van de huwelijkspartners, ‘huwelijk met wederzijds goedvinden’ is eerste voorwaarde, ouderlijke toestemming niet nodig, arrangeren van een huwelijk door de familie verboden. Zowel man als vrouw kunnen scheiding aanvragen. Enzovoort. Alles wat vroeger deugd was is nu zonde, en omgekeerd. Veel mensen tilden er zwaar aan. Niets was gewoner dan dat een huwelijk toch gearrangeerd werd en het jonge paar de boodschap meekreeg ‘als ze aan het districtskantoor vragen of je uit vrije wil trouwt, moet je ja zeggen, en als ze vragen waarom antwoord je maar omdat hij (zij) een goede werker is’. Soms zochten de ouders de huwelijkskandidaten uit, maar werden de jongelui aan elkaar voorgesteld en mochten weigeren. Zo ontstonden er allerlei overgangsvormen. Dergelijke reacties op de nieuwe voorschriften zijn in uiteenlopende bronnen te vinden: waarnemingen van de vele China-reizigers; de propagandistisch opvoedende belletrie van de Chinezen zelf, altijd hamerend op knelpunten; analysering van ingezonden stukken en rapporten in Chinese kranten, zoals C.K. YangGa naar eind2) doet. En het zeldzame geval van de Zweed MyrdalGa naar eind3) die ongecontroleerd in 1962 een heel dorp interviewde of van een vrouw als Shirley WoodGa naar eind4), een Amerikaanse getrouwd met een Chinese professor in Sjanghai, die de veranderingen zelf meemaakte. De meeste reizigers, ook de wantrouwende, krijgen van het lot der vrouwen een gunstige indruk. Paartjes lopen vrij rond, zij | |
[pagina 343]
| |
het nooit zo innig verstrengeld als de onze. In alle beroepen zijn vrouwen te vinden, van de vroegere afzondering is weinig te merken, tenzij men in een gesprek stuit op een mededeling als ‘Mijn oudste zuster mag niet werken en leren lezen van haar man, die heeft nog feodale denkbeelden’. Vergelijkt men de getallen van studerende en schoolgaande meisjes met die van jongens, dan zijn de eerste nog in de minderheid (bij ons ook). In veel reisbeschrijvingen is het relaas van een echtscheidingsprocedure te vinden. Ook Yang geeft die, o.a. het geval van een 28-jarige vrouw die twintig jaar schoondochter-in-hope was geweest en nu scheiding van haar achtjarige bruidegom kwam vragen. Wat de reiziger niet weet is dat voor de tocht naar de rechtbank vaak moed nodig was, want ‘een fatsoenlijke vrouw hangt zich op, alleen een onfatsoenlijk mens vraagt scheiding aan’. Desondanks zijn er in de eerste vijf jaren van het tegenwoordig bewind veel ongelukkige gevolgen van het oude systeem geliquideerd. Later kwamen er meer persoonlijke problemen bij echtscheidingsprocessen ter sprake en dan wordt de eis lang niet altijd toegestaan. De redenen voor zo'n afwijzing zijn van verschillende aard: ekonomisch, moralistisch, of soms eenvoudig om een spelletje met de nieuwe vrijheid - trouwen, scheiden, trouwen, scheiden - tegen te gaan. Op zijn tochten door het land valt het de buitenlandse bezoeker op dat vrouwen vaak aan het hoofd van een afdeling staan, zelfs directeur zijn van een hele fabriek of een commune. Dat ze zoiets kunnen, is niet vreemd, die jongeman op het congres in Oisterwijk vond ook al dat vrouwen de baas speelden. D.w.z. een stammoeder en een schoonmoeder kunnen leiden. Maar in theorie was een vrouw onderdanig, minderwaardig, dom, het toespreken nauwelijks waard. Daarom zit er vaak iets opzettelijks in de benoeming van een vrouw of meisje als hoofd. Dat blijkt ook uit Chinese verhalen, toneelstukken en biografieën van modelwerkers. Een recent toneelstuk behandelt de, in 1956 voorgevallen, pogingen van ‘achterlijke en contrarevolutionnaire elementen’ die een landbouwcoöperatie proberen te torpederen met hun ‘kapitalistische methoden’; alles wordt na moeite en strijd weer in de gewenste banen geleid door een vrouw. Deze vrouw is boven- | |
[pagina 344]
| |
dien een weduwe met nieuwe trouwplannen, zodat ze door haar tegenstanders gemakkelijk zwart gemaakt kan worden. Natuurlijk loopt het goed af, de zg. socialistisch-realistische literatuur kent alleen ondergaande schurken, geen ondergaande heldGa naar eind5) en zeker geen absurd leven. De lezers moeten er optimistisch van worden en er een voorbeeld aan nemen. De talloze geschiedenissen van dapper verzet tegen een gearrangeerd huwelijk hebben altijd een gelukkig einde. De werkelijkheid is dikwijls tragischer, zoals uit Yangs bronnen bleek. Zijn boek over de familierevolutie dateert van 1958. Ook een Nederlander, M.H. van der Valk heeft al vroeg, in 1956, een studieGa naar eind6) gebaseerd op rechterlijke bronnen over de familiehervorming uitgegeven. Hij meende toen dat de voorzichtigheid waarmee de wet werd toegepast kans op terugval bood. Ik weet het niet. De jeugdbond, de vrouwenvereniging en bovenal de school zijn machtige instrumenten van indoctrinatie en elk kind dat sinds 1949 is opgegroeid heeft grondige lessen in communistische ideeën en opvoeding tot ‘democratisch huwelijk’ gehad. Een tienjarig schoolkind dat ik in 1959 een paar vragen stelde en een zestienjarig meisje in 1962 door Myrdal in een heel ander deel van het land geïnterviewd gaven nagenoeg dezelfde antwoorden. Ingehamerd op school. Er is een merkwaardige tegenstelling tussen enerzijds het volstrekte politieke conformisme, anderzijds de eis tot zelfstandig handelen. Demokratisch huwelijk betekent dat de echtgenoten alles samen overleggen en als de kinderen opgroeien mogen (moeten) die ook meepraten. De bedoeling is de diepgewortelde zwijgende gehoorzaamheid van vrouwen en jeugd uit te wieden. Het kost menigeen moeite; een man voelt zich al modern als hij zijn vrouw niet slaat. En dat is hij ook, want dat een pak slaag goed was voor een vrouw was spreekwoordelijk. Maar het allermoeilijkste van het toch aantrekkelijke huwelijk naar eigen keuze is het begin: hoe vragen we elkaar. Eeuwenlang viel er niets te vragen, ouders en huwelijksmakelaar decreteerden. Nu zoeken verliefde jongelui dikwijls een tussenpersoon die de uitverkorene polst eer het grote woord gezegd wordt. In een Sjanghaise fabriek trad een groep arbeidsters een tijdlang op als vriendschappelijk huwelijksbureau om mannen | |
[pagina 345]
| |
en vrouwen die door de oorlog ongetrouwd of verweduwd waren met elkaar in kennis te brengen. Dat mag. Het valt niet te ontkennen dat de meeste vrouwen er nu beter aan toe zijn dan vroegerGa naar eind7). Hoe ze, aangetrokken door de verbetering maar aarzelend tegenover het vreemde en het vele werk, half vrijwillig half gedwongen het nieuwe spel beginnen te spelen zien we bij Shirley WoodGa naar eind4). In 1949 woonde ze met man en kinderen in een slecht onderhouden huisje in een slecht onderhouden straatje of hofje, vol rommel en stank van belendende bedrijfjes. Na twee jaar komen voor het eerst twee vertegenwoordigsters van de huisvrouwenorganisatie het hofje binnen. ‘We komen onze zusters leren lezen en schrijven en de straten schoon houden’. Meteen is er belangstelling voor de lessen en veel plezier in het onderhanden nemen van een onwillige huiseigenaar. Tegen beurtelings straat vegen heeft niemand bezwaar. Maar de keus van een blokhoofd is moeilijk. Er is maar een geletterde vrouw met een klein gezin en die moet het dan maar worden. Ze heeft niets proletarisch, deze Mrs Yu, tot nu toe bracht ze haar vrije tijd romannetjes lezend door. Half onwillig gaat ze naar de hoofdenvergadering, aarzelend went ze er aan ‘zusters’ en ‘eh.... eh.... kameraad’ te zeggen. Elk ogenblik is ze van plan het tact, geduld en werk eisende baantje er aan te geven. Een paar successen in de strijd tegen de vuilverspreidende bedrijfjes zijn wel aanmoedigend. Maar de voornaamste reden om door te zetten is dat haar man zou willen dat ze er mee ophield! Het straatje is nog vol mannen die de vrouwen onmondig willen houden; letterlijk: ze mag niet met hem praten. Daarentegen is er maar een enkele doodverlegen, werkelijk schuw zwijgende en van karakter onderdanige vrouw. Deze straatcomité's zijn op een na de kleinste eenheid die het bekende wonder van het plotseling schoongeveegde, vliegenvrije China tot stand hebben gebracht. De laatste eenheid is het gezin. Via de straatcomité's worden alle huisvrouwen bereikt en zij krijgen ook hun vergaderingen en cursussen. Terwijl de kinderen al of niet door de zaal hollen, krijgen de moeders les in nieuwe deugd. In plaats van ouderlievendheid, gehoorzaamheid aan de familie en al de vroegere li komen de Vijf Deugden voor de Huisvrouw: | |
[pagina 346]
| |
1. richt je gezin goed in, d.i. op een basis van wederzijds respect, hulp, solidariteit en zuinigheid; 2. werk samen met je buren; 3. moedig je man aan om goed te werken en studeren; 4. voed je kinderen op de juiste wijze op; 5. studeer zelf vlijtig. De laatste drie punten hebben grotendeels betrekking op de politieke opvoeding, waarvoor soms cursussen worden gegeven. Volgens een door Yang gerapporteerd geval nogal streng, met een soort strafregels als mevrouw haar marxistische les niet goed kan opzeggen. Bij Shirley Wood en Jan Myrdal schijnt het rustiger te gaan. Er zullen wel plaatselijke verschillen zijn en onderwijzende kaders zullen wel verschillende karakters hebben. Yang zelf is het meest thuis in het zuiden waar in de burgeroorlog niet vanzelf een kern van communistische guerrilla's ontstond, zoals in de streken waar de strijd werd uitgevochten. Myrdal interviewde juist een dorp in het noordwesten, sinds 1932 het centrum van het rode leger en een gebied waar vrij veel land ter beschikking is. Uit zijn relazen valt op hoe onbevangen oud en nieuw naast elkaar voortleeft. Tragische gevallen van gedwongen huwelijk, verkoop en mishandeling registreert hij nog van enkele oude vrouwen. Toch werkt ook nu de macht van de familie in betrekkelijk milde vorm. Iedereen offert nog op de graven van de voorouders op bepaalde dagen in het jaar (dus niet dagelijks in huis). Een mooi amalgaam van oude en nieuwe eredienst vormt de huwelijksceremonie. Vroeger werd een huwelijk bevestigd door een feest in de familie waarbij bruid en bruidegom o.a. bogen voor de goden van hemel en aarde. Tegenwoordig wordt een huwelijk geldig door registratie bij het districtsbureau. Maar zoals bij ons veel mensen het burgerlijk huwelijk maar een vorm en het kerkelijk huwelijk het ware vinden, zo wachten ook Myrdals boeren na de registratie vaak nog een hele tijd totdat de familieplechtigheid kan worden gehouden; daarbij buigen bruid en bruidegom niet voor hemel en aarde, maar voor het portret van President Mao. Ook de macht van de ouderen is nog niet overal verdwenen. Een moeder kan door indirekte druk verhinderen dat haar muzikaal begaafde zoon in de stad tot zanger wordt opgeleid. Een grootmoeder hield een kind van school | |
[pagina 347]
| |
omdat het arme schaap volgens haar te hard moest werken. Het kostte onderwijzers en partijsecretaris een half jaar om de vrouw te overtuigen en de leerling terug te krijgen. Een meisje wier moeder gestorven is moest het huishouden doen, hoewel ze tot de twee besten van de hoogste klas behoorde en geschikt was voor voortgezet onderwijs. De dorpelingen vinden haar een lief, aardig meisje, flink en competent; jammer dat ze niet naar de middelbare school mag, maar ja, haar vader wil het zo. Van een van de flinkste vrouwen in het dorp zeggen ze verbaasd dat ze alles goed weet en doet, terwijl niet eens iemand van de oudere generatie in huis is om het haar te leren. De vrouw zelf doet een opgewekt en intelligent verslag over haar werk, in huis en daarbuiten. Met honderd dagen werken op het land heeft ze genoeg verdiend om een fiets voor haar man te kopen. De dorpelingen hebben veel bewondering voor haar, volgens hen blijven de meeste vrouwen thuis als er een paar kinderen zijn. ‘Als we schoenen of kleren naaien’, aldus de vrouw die een fiets spaarde, ‘zitten we graag bij elkaar’. Ze vindt wel dat een vrouw meer te doen heeft dan een man (daar weet een werkende vrouw in ons land van mee te praten); in de middagpauze kan de man rusten, de vrouw kookt. Slechts in enkele ‘jonge’ d.i. moderne, gezinnen helpt de man dan wel eens mee (net als hier). ‘Maar hij is er niet zo handig mee’. Overigens heeft een buitenshuis werkende vrouw twee vrije dagen meer per maand dan de mannen, zes in plaats van vier. Die vrije tijd gebruikt ze om op het stukje eigen land te werken. Het leven in het door Myrdal beschreven dorp maakt een rustige bijna saaie indruk. Yangs zuidelijk dorp lijkt verscheurder, maar zijn gegevens dateren nog uit de overgangstijd. Zelf heb ik zowel de zwoegsters op het land en langs de weg gezien als de huisvrouwen, dichtbij de deur van hun nogal donkere huizen theedrinkend. Ze wekten mijn nieuwsgierigheid: waar zouden ze over praten en denken? Ik geloof dat ik het nu enigszins kan raden. Ze hebben het gewoon over huwelijken van de buren, over man en kinderen, de laatste ruzie in het dorp; misschien over een nieuw object dat de ‘kaders’ hebben voorgesteld, maar waarschijnlijker over een begeerd voorwerp dat ze al of niet kunnen kopen. Of ze beoordelen de zangtechniek uit een | |
[pagina 348]
| |
filmopera waarin een nieuw opvoedend verhaal op oude vertrouwde muziek werd gezongen. De politieke uniformiteit en indoctrinatie in het land zijn onvoorstelbaar, maar daarmee zijn alle vrouwen (en mannen) nog niet gelijk. Wat er ook gelijk geschaafd is, het nieuwe systeem geeft het gezinsleven van een echtpaar met kinderen en de persoonlijke bekwaamheden van een vrouw meer kans op ontplooiing. Er zijn in China vrouwelijke generaals (enkele, altijd met een tragisch leven achter zich), ministers, rechters, ingenieurs, fabrieksdirecteuren en communehoofden, ook borduursters, parachutisten, leraressen, tractorbestuursters, conductrices, verkoopsters, kapsters, spaarbankbeambten; huisvrouwen. Zelfs huishoudelijke hulpen. Een vrouw in een toppositie kan niet zonder hulp in huis, maar ze moet wel van tijd tot tijd tonen dat ze zelf handenarbeid niet schuwt. Verder zijn er artsen, verpleegsters, fabrieksarbeidsters, net als bij ons. Een radio-omroepster die, net als bij ons, opgetogen zich uit over een behaald succes - in het Chinese geval een record-staalproductie. En ik heb een populaire chansonnière gezien die ‘protest songs’ bracht: ‘Taiwan (Formosa) hoort bij China’. De meeste werkende vrouwen zijn getrouwd. In geval van zwangerschap moet het bedrijf zesenvijftig dagen doorbetaald verlof geven. Dat is voor sommigen een reden, naast de oude minachting voor de vrouw, om niet te veel vrouwen in dienst te nemen. Net zoals hier is er plaatselijk weleens neiging een vrouw minder te betalen, al mag het niet (net als hier sinds kort). Een ding is bepaald anders dan bij ons. Sex girls zijn onzichtbaar. Bordelen en theehuizen zijn in 1949 meteen opgeruimd, de meisjes werden heropgevoed en geschoold. Misschien werken ze nu op het land of in een fabriek waar ze thuishoren, want de meesten waren uit armoede aan het huis waar ze werkten verkocht. Een aantal niet opvoedbare meisjes van plezier zijn naar Hongkong en Macao gespuid. Natuurlijk zijn de jongelui wel in liefde geïnteresseerd, ze zingen en lezen er graag over (Myrdal) en ik heb ze gezellig horen lachen bij de schaarse verliefdheidselementjes in een opvoedende film over de strijd met onvruchtbaar land. En eens heb ik in mijn hotel een jongen en een meisje | |
[pagina 349]
| |
stralend maar ingetogen elkaar zien groeten, terwijl aan de bar een Zuidamerikaanse schone, ook omdat het in haar land zo hoort, de sex bomb zat te spelen. Ik heb maar één keer een verhaal gelezen waarin een vrouw met verleidsterskunsten ‘contrarevolutionnaire doelen’ trachtte te bereiken. Toch is er in China nog wel een vrouw voor een nacht te krijgen. Een Chinees buiten China heeft het me verteld. ‘Maar’, zei hij, vertederd glimlachend bij de herinnering, ‘dat ging helemaal op de Chinese manier; rustig, met stijl’. Rustig, ingetogen - dat is een oude deugd, die ook Myrdals dorpelingen telkens noemen als ze zich waarderend over iemand uitlaten. Bij velen van ons wordt openheid meer gewaardeerd. Elk land en elke tijd heeft zijn eigen deugden. Maar als men het lot van de Chinese vrouwen nu vergelijkt met dat van vroeger, lijkt het, alle politieke strengheid ten spijt, veel meer op wat wij gewoon en wenselijk vinden dan vroeger. |
|