De Nieuwe Stem. Jaargang 21
(1966)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
Th. van Tijn
| |
[pagina 209]
| |
vinden dan het bedrijven van politiek, ofwel het onderscheid niet te voelen. Dáár ligt de fout, die de kiezers enkele grote partijen, en met name de P.v.d.A., onder de neus gewreven hebben. Velen zijn niet tevreden met een zorgvuldig beheer van de boedel, hoe eerlijk en bekwaam ook; zij wensen de boedel zelf niet te aanvaarden. Zij wensen een politiek, die het maatschappelijk bestel belooft te veranderen. Of zij weten in welke zin, is een tweede vraag, waarop wij straks zullen ingaan. Maar het is gebleken dat het verschil tussen ‘de grote partijen’, die allemaal bekwame en eerlijke administrateurs willen zijn, een aantal kiezers niet duidelijk is, en dat deze de traditionele grote partijen beschouwen als vertegenwoordigers van de gevestigde machten, waar velen geen vrede mee blijken te hebben. Het eerste commentaar van Het Vrije Volk, dat alle ‘grote partijen’ een gezamenlijke taak toekent (nl. juist ten aanzien van het wekken van begrip voor het besturen), zou hen alleen maar in die mening kunnen versterken. | |
De cijfers.De klap voor de P.v.d.A. is buitengewoon hard aangekomen: een landelijke achteruitgang van ruim 6,5% in vergelijking met vier jaar geleden, van ruim 4,5% in vergelijking met drie jaar geleden. Te Amsterdam, dat altijd het scherpst reageert, is de achteruitgang der P.v.d.A. in vier jaar tijds zelfs 11,3%, in drie jaar 8%. Zeker, voor wie geen star partijman is maar een ruim links hart heeft, maakt de winst van de P.S.P. één en ander enigszins goed, - maar niet meer dan enigszins. De gezamenlijke socialistische of arbeiderspartijen (P.v.d.A., P.S.P. en C.P.N.) verloren landelijk in vier jaar 4,75%, in drie jaar 2,69%. Te Amsterdam was de achteruitgang voor deze drie bijeengenomen: in vier jaar 7,7%, in drie jaar 3,1%. De winst van de P.S.P. maakt het grote verlies van de P.v.d.A. en het geringe verlies van de C.P.N. bij lange na niet goed. De grootste winst ging naar de zogenaamde Boerenpartij, die landelijk in drie jaar tijds 4,68% won, te Amsterdam sinds 1963 zelfs 7,1%. Men kan in de grootste stad des lands blijkbaar goed boeren. De tweede winnaar was de P.S.P., die landelijk in de laatste drie jaar met 1,95% vooruitging, | |
[pagina 210]
| |
te Amsterdam met 5,9%. De voor de hand liggende conclusie, door iedereen ook dadelijk getrokken, is dat degenen die het duidelijkst rechts en het duidelijkst links naast de traditionele partijen stonden, de wind in de zeilen hadden, - maar rechts het meest. | |
Waarom?De verklaring: ‘We doen zo ons best maar de kiezers hebben ons niet begrepen’ is nauwelijks een antwoord op de vraag over het ‘waarom’ van deze uitslag, tenzij in de hierboven omschreven zin, dat het onbegrip van de administrateurs die de partijen leiden eruit blijkt. Door de praktijk op weg gewezen gaf dr. Tans, de voorzitter der P.v.d.A., heet van de naald ten minste een begin van een verklaring. Hij zei: ‘Tijdens ons huisbezoek hadden wij al een algemeen onbehagen geconstateerd. Men voelt zich in zijn bestaan bedreigd, o.m. dáár waar structuurwijzigingen optreden. De mijnwerkers, de middenstand, de boeren.’ (Het Vrije Volk, 24 maart). Zijn conclusie is dan echter weer belabberd: ‘Nodig is een veel ernstiger bezinning op de grondslagen van de partijvorming in ons land’. Als ik dat goed begrijp duidt dat weer op zijn stokpaardje: de onjuistheid van de partijvorming volgens confessie. Welnu, deze verkiezingsuitslag was, wat men er ook van kan zeggen, géén bevestiging van het confessionalisme in de politiek, daar noch de zogenaamde Boerenpartij, noch de P.S.P. confessionele partijen zijn. Maar de eerste zinnen die ik van Tans citeerde geven inderdaad de elementen van een antwoord op de vraag: ‘waarom’, - ten minste ten aanzien van een belangrijk deel van de winst van de zogenaamde Boerenpartij. Velen verbazen zich, dat onlustgevoelens losbarsten, al is het maar in het stemhokje, in een tijd van langjarige hoogconjunctuur. Men vergeet daarbij - hoe onvergeeflijk voor wie zich socialisten noemen! - dat de hoogconjunctuur een kapitalistisch verschijnsel is, zoals vroeger de crises kapitalistische crises waren. Kapitalistische hoogconjunctuur betekent dat het goed zakendoen is, dat er goede winsten gemaakt kunnen worden, maar niet door allen. Er is in vele sectoren een ongebreidelde concurrentiestrijd, waarin de groten het winnen van de kleinen. Om het in meer economische termen te zeggen: de concentratie van het kapitaal gaat met grote | |
[pagina 211]
| |
stappen voorwaarts; wie te weinig kapitaal heeft moet zijn zelfstandigheid formeel of in feite opgeven en komt in de greep van de grossiers, de banken, de grote toeleveringsbedrijven. Verouderde bedrijven en bedrijfstakken halen de reis niet en worden afgestoten of gaan ten onder. De hoogconjunctuur, met al zijn materiële voorspoed, is bovendien voor velen, vooral weer kleine zelfstandigen, een bijzonder zenuwslopende affaire. De jacht naar voorspoed, of ten minste de jacht om bij te blijven, maakt velen psychisch en lichamelijk vermoeid en kapot. Dat geldt ook voor vele arbeiders, als consumenten meegesleept in de mallemolen van de verwerving van (voor hun budget) dure apparaten, - als producenten veelal onderworpen aan steeds hogere arbeidsritmen, n.l. daar waar efficiente bedrijfsvoering en allerlei moderniseringen ingang vinden. De kapitalistische hoogconjunctuur is geen toestand die automatisch tevredenheid schept. Daar komt een andere belangrijke faktor bij. Wij noemen de steeds groeiende woningnood, althans in het westen des lands. Men heeft, voor zover ik kan zien terecht, de huidige woningnood wel omschreven als het achterblijven van voorzieningen niet in absolute zin en evenmin in verhouding tot de groei van de bevolking of van het aantal gezinseenheden, maar ten aanzien van de in vergelijking met vroeger sterk gegroeide behoefte aan woonruimte.Ga naar voetnoot1) De betere voeding, kleding, medische voorziening enz., benevens de verbeterde inzichten in medisch en sociaal opzicht, het jonger sexueel omgang hebben en het jonger trouwen, het feit dat langzamerhand ook meer jongelieden uit de zogenaamde lagere milieus méér dan lagere school en lager beroepsonderwijs volgen, doet de woningnood als de acute nood, als de zwakste schakel in de welzijnsketen verschijnen. En dat speciaal voor jonge mensen (de kiesgerechtigde leeftijd is zojuist verlaagd...), hetzij studerend, hetzij pas getrouwd en derhalve veelal woningzoekend. Zij, de betalers van woekerhuren voor kamers bijvoorbeeld, beseffen uitermate scherp, althans in dit opzicht, dat zij in een kapitalistische maatschappij leven. | |
[pagina 212]
| |
Welke partij biedt daarvoor een geloofwaardige oplossing? De partijen die jarenlang in wisselende combinaties hebben geregeerd? Die met valse statistieken goochelen en waarvan sommige huurverhogingen als de belangrijkste bijdrage tot ‘oplossing’ van de woningnood zien, een andere, nl. de P.v.d.A., wel niet voor huurverhoging is, maar ze in meerderheid toch accepteert? De mensen die onder de woningnood lijden hebben lak aan statistieken en aan hen die ze hanteren, de politici van ‘alle grote partijen’. | |
De zogenaamde Boerenpartij.Zien wij het goed, dan liggen hier (in de concentratie van het kapitaal, in de psychisch en lichamelijk al te zware eisen stellende bezitsjacht die aan de hoogconjunctuur inherent is, in de woningnood) de verklaringen voor de uitbarsting van protest, voor het ‘vloeken met het stembiljet’ zoals, naar mijn mening treffend, met name het stemmen op de zogenaamde Boerenpartij genoemd is. De zogenaamde Boerenpartij presenteert zich door middel van de heer Koekoek, ten onrechte boer genoemd, als de partij die lak heeft aan al het officiële gewichtige gedoe. Het is waar, dat zij in geen enkel opzicht een alternatief biedt, behalve voor de kiezer die er ook tabak van heeft en dan wel op het moment dat hij het rode potlood moet hanteren (voor zover hij niet een handle probeerde over te halen, veelal tevergeefs...). Als er voor de boeren ‘vrije prijzen’ komen, zoals Koekoek wil, is het met het boerenbedrijf in Nederland weldra gedaan. Het leeft van de subsidies van de overheid en de consumenten, maar gaat desondanks de laatste jaren achteruit, evenals veel ander inefficient of kleinbedrijf. Het is waar, dat de zogenaamde Boerenpartij de kiem in zich bergt voor een fascistische groepering, maar zij is het nog niet, al was het maar bij gebrek aan wezenlijke partijorganisatie. Het is niet waar, dat zij die op de Boerenpartij stemden, allemaal fascistisch hebben willen stemmen, - misschien zijn sommigen van die kiezers zelfs wel geschrokken van het feit, dat zovelen mèt hen op deze wijze geprotesteerd hebben. Dat zullen de a.s. verkiezingen der gemeenteraden leren. Wel is het waar dat zij, die zich juist door de hoogconjunctuur ‘in hun bestaan bedreigd’ (Tans) voelen, bij de traditionele grote partijen niet terecht konden. | |
[pagina 213]
| |
De P.v.d.A.Zoveel over de Boerenpartij. Wij moeten nog wat zeggen over de Partij van de Arbeid, de partij die de zwaarste klappen kreeg. Traditioneel placht de sociaal-democratie, in haar reformistische maar in beginsel nog wel socialistische fase, in tijden van hoogconjunctuur stemmen te winnen. Dat was toen de met haar verbonden vakbeweging, dank zij de omstandigheden van de hoogconjunctuur en door het voeren van strijd, materiële voordelen voor de arbeiders wist te behalen, die op haar conto werden geboekt. Voor de ‘kleine man’ die ook in de hoogconjunctuur in de klem komt was de sociaal-democratie in het algemeen geen aantrekkelijke partij, maar zij kon toch, drijvende op haar suksessen zowel als door het openen van het uitzicht op een andere, een socialistische maatschappij, op een deel van die lieden aantrekkingskracht uitoefenen, - met name op hen die uit kleinburgerlijke milieus de intellectuele richting insloegen. Maar nu? De ‘erkende’ vakbeweging en de P.v.d.A. behoren tot de krachten, die de arbeiders naar vermogen hinderen in hun pogingen de voordelen, die de hoogconjunctuur hun kan bieden, inderdaad te verkrijgen. Dat wel weer zeer duidelijk sinds bijna een jaar, sinds de P.v.d.A. tussentijds weer in de regering is gaan zitten en mede de ‘verantwoordelijkheid’ draagt voor de feitelijk afgekondigde loonstop, voor de verhoging van prijzen óók van overheidswege, voor de huurverhoging. En wat het toekomstperspectief betreft, dat van de socialistische samenleving, waardoor althans een deel der mensen uit de getroffen middengroepen kon worden aangetrokken en een groot deel van de arbeidersklasse ideëel sterk aan de sociaal-democratie gebonden werd, - men heeft het opgegeven, niet alleen feitelijk, maar ook met zoveel woorden. Wie iets zag in linkse oplossingen kon bij de P.v.d.A., alom gepropageerd als de partij van de betere administrateurs, niet terecht en stemde, veelal ook uit protest, P.S.P. De 4,9% P.S.P.-stemmers zijn meest geen pacifisten, de 6,72% ‘Boeren’-stemmers maar voor een klein gedeelte boeren. Beider vooruitgang is de rekening die enkele traditionele partijen gepresenteerd krijgen, maar de P.v.d.A. het meest. | |
[pagina 214]
| |
‘Eigenlijk’ dit, maar toch dat...Men heeft, bij de verklaring van de verrassende uitslagen, gewezen op de incidenten die kort aan de verkiezingen vooraf gingen: het trammelant over ‘het’ huwelijk, het optreden der politie, de provoos. Zeker hebben deze zaken de polarisatie naar rechts en naar links van de traditionele partijen versterkt, onder andere omdat óók ten aanzien van de monarchie de P.v.d.A. tussen twee stoelen terecht kwam, zeker te Amsterdam. De bekende brief van Nederhorst stond vol juiste bezwaren tegen koninklijke personen, maar zijn conclusie: ‘we stemmen toch voor de toestemmingswet’ was, ofschoon hij er wel een redenering voor had, daarmee in strijd. Het was weer: ‘eigenlijk’ zijn we tegen, maar we stemmen voor, - net als met de huurverhoging, als met de belastingverlaging; of zoals in de buitenlandse politiek in de enige kwestie die de gemoederen enigszins bezighoudt: de koloniale oorlog der Amerikanen in Vietnam; ook daar maakte men de laatste tijd voorbehouden, maar men bleef aan de verkeerde kant staan. Al dit opportunisme is net iets te handig, en het breekt de partij die het bedrijft op. In de oppositie, nog maar een jaar geleden, deed de P.v.d.A. het tamelijk goed, althans de laatste tijd ervan; zij had veel kunnen kristalliseren dat zich nu anders uit. Aan wie de schuld? Aan hen die liever administrateurs zijn van andermans boedel dan dat zij de boedel eerlijk beschrijven en - in bestaande vorm - principieel afwijzen. | |
Regeringscrisis?De positie der P.v.d.A. in het kabinet en in de Kamer (waarin zij nu oververtegenwoordigd blijkt) is uiteraard verzwakt. De druk van rechts in beide staatslichamen zal groter worden. De loonstop zal straffer gehanteerd worden (men dreigt al C.A.O.'s onverbindend te verklaren). De P.v.d.A. zal in groter moeilijkheden komen dan tevoren, in de klem tussen haar traditionele kiezersbasis waarvan een groot deel het niet meer wil slikken, en de ‘verantwoordelijkheid’ als regeringspartij. Voor zover wij zien zal het drama zich voor de P.v.d.A. voorlopig ongeveer zo ontknopen als voor de Belgische Socialistische Partij: op een (in het | |
[pagina 215]
| |
geheel van het regeringswerk gezien) ondergeschikt punt, waarbij echter de belangen van een met de socialisten traditioneel verbonden groep of organisatie in het gedrang komen, zal ze tot een conflict met de regeringspartners van nu komen en weer in de oppositie worden gedreven. Als het aan de andere regeringspartners ligt: liever pas na de Kamerverkiezingen van volgend jaar. Oók als het aan administrateurs (die zichzelf ten onrechte voor politici houden) in het kamp van de P.v.d.A. zelf ligt, getuige althans de redenering dat de regeringsdeelname nog te pril was om de kiezers van de juistheid ervan te overtuigen. Als de P.v.d.A. in haar top echter nog politici telt, dan zullen die er meer voor voelen om vóór die fatale datum, op een breekpunt dat aanspreekt, het been stijf te houden en de regeringscrisis te forceren. Amsterdam, 26 maart 1966. |
|