De Nieuwe Stem. Jaargang 21
(1966)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| ||||||
[Nummer 4/5]
Johanna Fortuin
| ||||||
[pagina 198]
| ||||||
mag zich niet van de melk meester maken door het kalf, waar de natuur het voor bestemd had, te doden. Dus stuurt hij het kalf de straat op. Daar bezwijkt het spoedig van honger of wordt het in het drukke stadsverkeer gedood of gewond, waarna het wat langzamer maar niet minder zeker te gronde gaat. 2. In West-Berlijn moeten zogenaamde ‘massenunterkünfte’ aan regels van menswaardigheid voldoen. Op zoveel personen moeten idem zoveel wasbakken en idem zoveel toiletten aanwezig zijn, etc. etc. In West-Berlijn zijn enkele duizenden daklozen en er zijn daklozenasyls. Er zijn echter meer daklozen dan plaatsen in de asyls (die onder de ‘massenunterkünfte’ vallen). Toen men in de winter van '63/'64 hoger eisen aan deze ‘massenunterkünfte’ ging stellen moest een aantal daklozenasyls, omdat zij niet meer aan de wet voldeden, sluiten. Kwamen de daklozen toen terecht in asyls waar inderdaad idem zoveel wasbakken, toiletten, ramen en kubieke meter lucht per persoon aanwezig waren? Neen, zij kwamen op straat, midden in de winter, in de kou en de ellende.
In Nederland is het onder alle omstandigheden verboden een zwangerschap te onderbreken, abortus provocatus te doen, een vrucht af te drijven of hoe men het ook maar noemen wil. Dat betekent niet dat het niet gebeurt, het betekent alleen maar dat het nooit wettelijk gebeurt. Er bestaat weliswaar een gentlemen's agreement tussen de artsen en de justitie dat een gynaecoloog niet zal worden vervolgd indien hij de ingreep uitvoert op specialistisch advies (internist of psychiater bijvoorbeeld), maar geen enkele arts heeft absolute zekerheid dat dit agreement ook zal worden opgevolgd en strafvervolging blijft altijd mogelijk. Al doet dus de justitie hier en daar een oogje dicht, officieel zijn in Nederland alle gevallen van zwangerschapsonderbreking crimineel en strafbaar. Desondanks wordt de ingreep vele duizenden keren per jaar uitgevoerd, helaas nauwelijks door artsen maar daarom des te meer door ondeskundige aborteurs. De verschillende berekeningen en schattingen van de totale omvang lopen uiteen. Van Emde Boas zegt dat bij de drie door hem onderzochte groepen vrouwen resp. 16% (pag. 37), 11% (pag. 55) en 25% (pag. 23) van het | ||||||
[pagina 199]
| ||||||
totaal aantal zwangerschappen in een geprovoceerde abortus eindigde. Treffers geeft voor Amsterdam een minimum van 11% van de zwangerschappen, wat neer komt op twee duizend gevallen per jaar. Bij deze aantallen moet men nog een onbekend aantal pseudo-spontane abortussen rekenen (E. 22) die worden veroorzaakt door het gedrag van de vrouw in het begin van de zwangerschap (bromfietsrijden, springen etc.). Nederland met een jaarlijks geboortecijfer van 235000 heeft dus minstens 23500 gevallen van door een werkelijk ingrijpen van buitenaf opgewekte abortus. En of het nauwkeurige aantal nu 5000 hoger of lager ligt verandert niets aan het feit dat er jaarlijks vele duizenden vrouwen met een bang hart naar een aborteur lopen, waar zij aanzienlijke financiële offers brengen, vaak hun gezondheid schaden en soms het leven verliezen. Ook al wordt het gevaar van een ondeskundig opgewekte abortus meestal sterk overdreven (verreweg de meeste gevallen, vijf van de zes - E. 24 -, verlopen zonder enige complicatie), toch is het reële daaraan verbonden risico aanzienlijk. Alleen al uit oogpunt van volksgezondheid zoeken daarom al tientallen jaren vele mensen naar middelen om aan deze ongewenste toestand een einde te maken. De jurist J. Valkhoff raadde in 1933 aan, uitgaande van de in de praktijk gestaafde opvatting (E. 27) dat een vrouw, die een zwangerschap beslist niet wenst uit te dragen, toch niet bij de aborteur weg te houden is, de criminele abortus te bestrijden door de ingreep te legaliseren en door een arts in een kliniek te laten uitvoeren, waardoor het risico vele malen lager wordt. Met het argument dat legalisering een enorme toeloop teweeg zou brengen en de zedeloosheid in de hand zou werken, indien men zó gemakkelijk van de gevolgen daarvan af zou kunnen komen, werd het voorstel al snel getorpedeerd. Er was bovendien in wetgevende kringen een grote groep mensen die de menselijke vrucht als een bezield leven beschouwde en het opwekken van abortus daarom altijd als moord veroordeelde. Het standpunt van de katholieke kerk hierin is, dat een kindermoord, waarbij een gedoopt kind het leven verliest, een minder grote zonde is dan het opwekken van een abortus, omdat daarbij een ongedoopte ziel wordt gedood en dus aan de eeuwige verdoemenis uitgeleverd. Het gedoopte, | ||||||
[pagina 200]
| ||||||
dode kind kan in de hemel komen, zijn transcendentale belangen worden door de moord niet geschaad. Om dezelfde reden mag een ongedoopte vrucht (al is deze niet levensvatbaar) niet aan aan de gedoopte moeder worden opgeofferd. Het is een ‘noodzakelijke daad van naastenliefde van de moeder om haar tijdelijke leven, waarvan het verlies minder ernstig is dan het verlies van de hemel voor haar kind, op te offeren’ (D. 52). Na '40 was er een groep mensen aan de macht die om een geheel andere reden het plegen van abortus verbood: het zou de volkskracht ondermijnen. Een hoog geboortecijfer was in hun ogen een teken van volkskracht, daarom werd ook het gebruik van anti-conceptionele middelen verboden.
Al heel lang wordt er een verband verondersteld tussen het gebruik van voorbehoedmiddelen en de frequentie van abortus. Eén ding hierover staat vast: na 1880 stijgt in West-Europa en Amerika zowel het gebruik van voorbehoedmiddelen als het aantal abortussen. Een aantal mensen, waaronder de geneeskundige hoofdinspecteur van Nederland Dr. C. Banning, legt een causaal verband tussen beide verschijnselen in die zin dat ‘het zeer beslist onjuist is dat geboortebeperking de abortus provocatus zou doen verminderen, doch dat het overbekend is, dat hoe lager het geboortecijfer is, hoe hoger de abortus provocatus’ (E. 24). En daarmee werd afwijzend beschikt over een verzoek van de NVSH om op grote schaal anticonceptiva te mogen importeren. Enkele artsen (van Emde Boas, Treffers) leggen het verband anders. Zij zien de oorzaak van het hoge aantal abortussen niet zozeer in het gebruik van anticonceptionele middelen, als wel beide verschijnselen als een gevolg van de wens tot geboortebeperking, waarbij men naar de veel ruwere methode van de abortus grijpt, indien de middelen niet aanwezig zijn of falen. Een schoolvoorbeeld van een gemeenschappelijke oorzaak van twee statistisch correlerende factoren, waartussen men op het eerste gezicht inderdaad een causale relatie zou kunnen vermoeden. Een psychologische factor van betekenis bij ons onderhavig probleem is dat vele mensen zowel het gebruik van voorbehoedmiddelen als het opwekken van abortus asso- | ||||||
[pagina 201]
| ||||||
ciëren met onzedelijkheid, met overspel of met buitenhuwelijks geslachtsverkeer. Nog in 1960 stelde Kloosterman voor het probleem van de abortus te bestrijden door een betere zorg voor de ongehuwde moeder (T. 69), waarmee hij impliciet zei dat het voornamelijk ongehuwd zwangere vrouwen zijn, die deze noodmaatregel nemen. Is dat juist? Om daar achter te komen moeten we de concrete vraag stellen: wie laten zich aborteren en waarom? Het merkwaardige feit doet zich voor dat de informaties die wij hierover hebben uit landen met een absoluut verbod (Nederland, Duitsland), uit landen met een aan vrij strenge regels gebonden legalisering (Skandinavië) en uit landen met een grote soepelheid bij de ingreep (Oost-Europa en Japan) sterk met elkaar overeenkomen. De meeste aborterende vrouwen zijn gehuwd. In Nederland 95% (E. 50); 81% (T. 159), Hongarije 90% (M. 373), Zweden 80% (B. 35). De meeste vrouwen hebben reeds kinderen: Nederland 1 à 2 (E. 28), derde en vierde graviditeit het meest frequent verstoord (E. 38), Hongarije 2 (M. 373), Sovjet-Unie in de grote steden 1, op het platteland 3 (Mayer). Nogmaals Nederland: vierde zwangerschap meest frequent verstoord (T. 160). In verreweg de meeste gevallen werden ondeugdelijke methoden van anticonceptie toegepast: coïtus interruptus, irrigatie post coïtum en periodieke onthouding 85% (E. 25), 80% (T. tabel 48, pag. 164). De motieven kunnen voor verreweg het grootste gedeelte omschreven worden als sociaal-economisch, waarbij in vele gevallen de nadruk op het economische ligt: man werkeloos, man ziek, vrouw moet meewerken, kleinbehuisd, ‘drie voldoende’, opvoeding en duurte van onderhoud van kinderen. Speciale omstandigheden weerspiegelen zich ook in de motieven voor abortus. In zijn testgroep '45 vond van Emde Boas: ‘oorlog’ en ‘verzetswerk’.
De ongehuwden blijken dus binnen de totale groep aborterende vrouwen niet meer dan een klein deel uit te maken, maar is het soms wèl zo dat een ongehuwd zwangere vrouw meestal aborteert? | ||||||
[pagina 202]
| ||||||
In Zweden was het aantal ongehuwden onder de aborterenden 20% (B. 36). Het aantal ongehuwden onder de moeders 21% (Tr. 25). Of men baart of abortus pleegt hangt in Zweden dus nauwelijks met de huwelijkse staat samen. In Nederland is de situatie wat anders. Elk jaar wordt bij ons één op de vijf huwelijken ‘gedwongen’ gesloten, wat betekent dat elk jaar 17.000 à 18.000 ongehuwd zwangere vrouwen trouwen, meestal met de verwekker van het kind. 3500 buitenechtelijke kinderen worden elk jaar geboren en een, absoluut zeer klein, aantal vrouwen lost deze situatie op door zelfmoord te plegen. Treffers had 20% ongehuwden onder zijn abortuspatiënten, wat voor Nederland zou neerkomen op 1/5 van 23.500 = 4700 abortussen door ongehuwd zwangeren. Verreweg de meeste vrouwen lossen de ‘ongehuwd zwangere’ situatie dus op door te trouwen en men mag het plegen van abortus zeker geen typische handeling voor ongehuwd zwangeren noemen.
Wat voor ‘objectief meetbare’ factoren men ook nagaat, geen enkele blijkt een enigszins strikte samenhang met de abortus te vertonen. Het enige waar het plegen van abortus van afhangt (het lijkt een pleonasme indien men het zegt) is het ongewenst zijn van de zwangerschap. Het ongewenste van een zwangerschap hangt op zijn beurt minder van het al of niet gehuwd zijn af dan van de sociaal-economische omstandigheden, het aantal reeds aanwezige kinderen, de gezondheid van de ouders en bijzondere omstandigheden als oorlog, woningnood of misoogst. Sedert 1880 ziet men met het dalen van de zuigelingen- en kindersterfte en de veranderde positie van het gezin in een dynamische maatschappij in het Westen het streven de geboorten te beperken. Men kan het daarmee eens zijn of niet, de daling van de geboorte-standaard is een sociaal-psychologisch feit. Het is echter zeker niet zo, dat een vrouw direct bij een ongewenste zwangerschap ook naar een aborteur loopt. Zowel van Emde Boas als Treffers vonden dat de werkelijke gezinsgrootte aanmerkelijk boven de gewenste lag (E. 62; T 99 ff). Met andere woorden, een eerste ongewenste zwangerschap wordt in vele gevallen nog wel uitgedragen, maar een tweede ongewenste, als de zwangerschap dus sterk ongewenst wordt, eindigt zeer vaak | ||||||
[pagina 203]
| ||||||
in een abortus. In 1965 vond Treffers als enig verschil tussen een groep voor een normale bevalling in het Wilhelmina Gasthuis te Amsterdam opgenomen vrouwen en een groep vrouwen daar verpleegd wegens complicaties na een abortus: het aantal doorgemaakte zwangerschappen. Helaas trekt hij daaruit niet expliciet de conclusie dat vrouwen die nù nog in de partus-groep zitten bij een volgende zwangerschap in de abortus-groep terecht zullen komen. Men kan echter menen deze gedachte te vinden achter zijn aanbeveling, namelijk het verstrekken van goede anti-conceptiva aan zojuist bevallen vrouwen. Treffers ziet (als van Emde Boas) zeer terecht de abortus als een primitieve vorm van geboortebeperking. Slaagt men er niet in met contraceptiva een geboorte te voorkomen, dan grijpt men naar het ruwere middel van de abortus. De oorzaak van het falen van de anticonceptie en dus voor de abortus ziet Treffers in de gezins- en relatiepathologie van de vrouw (T. 180). Dezelfde factoren worden door Trimbos genoemd als oorzaken voor het ongehuwd moederschap en Trimbos geeft met zoveel woorden toe dat de beschrijving van zijn ongehuwde syndroom-moeder ook op vele gevallen van aborterende meisjes van toepassing is.Ga naar voetnoot1) Kan Treffers daarom ‘de pil’ begroeten als een waardevol wapen in de strijd tegen de abortus (omdat de effectiviteit niet van de relatie tussen de partners afhangt), met evenveel recht zou Trimbos ‘de pil’ als wapen tegen het ongehuwd moederschap, dat veel leed brengt over alle betrokkenen en uit oogpunt van volksgezondheid ongewenst is, kunnen gebruiken. Vele ongehuwde moeders zijn om psychologische redenen niet in staat hun kind een goede opvoeding te geven (Tr. 27 en 308 ff). Trimbos neemt daarom stelling tégen een ethisch principe (de goddelijke ordening in de banden des bloeds) en verklaart zich voor een pragmatische oplossing, die vooral oog heeft voor de belangen van de betrokkenen, met name die van het kind. Indien de moeder afstand doet, heeft het kind de beste kansen op een normale toekomst. Of dit al of | ||||||
[pagina 204]
| ||||||
niet zal gebeuren beslissen meerderjarige ongehuwde moeders zelf; de voogdijraad neemt een beslissing voor minderjarigen. Eén concreet, hoewel extreem, voorbeeld om de gedachten te bepalen: Dagmar A. (Berlijn-Wilmersdorf, 1963) is twaalf jaar. Ze is zwanger. Haar moeder probeert een volksabortivum, maar er komen complicaties en Dagmar moet naar een ziekenhuis en wordt daarna onder toezicht gesteld. Haar moeder wordt veroordeeld. Haar vader wendt zich tot burgemeester Brandt en het Ministerie voor Volksgezondheid om een wettelijke zwangerschapsonderbreking voor zijn dochter te verkrijgen. De Duitse wet is als de Nederlandse... Dagmar krijgt als zij 13 jaar is een zoon. De voogdijraad vindt dat zij er niet voor kan zorgen en plaatst het kind voor minstens vier jaar in een tehuis. Met andere woorden: van de wet moet men eerst moeder worden, maar men mag het niet blijven. Ook zonder het ‘kindernestprozess’ dat in dezelfde periode in Berlijn veel schandaal verwekte was algemeen bekend dat het voor kleine kinderen geen sinecure is om in een tehuis te verblijven (A. Freud; J. Bowlby; M. Roodde Boer). In het Berlijnse geval had de vader van het familie-kindertehuis van de tien kinderen die onder zijn hoede stonden er twee doodgeslagen (gescheurd hart; hersenbloeding) en zes zwaar mishandeld (met tennisracket geslagen, op stoel vastgebonden, onder hete of koude douche gehouden). Het ‘nest’ stond onder controle van een maatschappelijk werkster en een psycholoog, die nooit iets op de ouders aan te merken hadden gehad. Is het demagogisch om te vragen of het zo leuk is voor het zoontje van Dagmar om in een tehuis te worden geplaatst? Zou het voor dit kind, zijn kindmoedertje Dagmar en háár ouders niet veel beter zijn geweest, indien deze hele geschiedenis zou zijn voorkomen door het in een vroeg stadium van de zwangerschap opwekken van een abortus? Men bedenke dat ook in Nederland het aantal ongehuwde moeders tussen 13 en 16 jaar relatief toeneemt (Tr. 27)...
Voorkomen is bij alle ziekten en kwalen beter dan genezen. Het uitroeien van ziekten is zelfs bij een zeer uitgebreide preventie echter nauwelijks mogelijk (men vergelijke de zeer goede preventie t.a.v. de TBC in Nederland, die reeds | ||||||
[pagina 205]
| ||||||
tientallen jaren duurt; desondanks komt deze ziekte nog steeds voor en moeten we ons met de genezing daarvan bezig houden). Ongewenste zwangerschappen kunnen voorkomen worden door het juiste gebruik van goede voorbehoedmiddelen. Is deze weg geblokkeerd, dan grijpt men naar de primitievere methode van de abortus en indien deze ingreep mislukt zien we een aantal maatschappijen, waarin men zich bewust is van de economische noodzaak van geboortebeperking voor de gehele groep (Polynesië), naar het nog veel ruwere middel van het doden van het kind direct na de geboorte grijpen. Een middel dat helaas zelfs in onze maatschappij niet uitgestorven is. Wat gebeurt er nu in de praktijk, indien een ongewenste zwangerschap niet in een abortus eindigt? Dan komt er een ongewenst kind ter wereld. Over het leven dat zo'n kind tegemoet gaat moeten we ons vooral geen illusies maken. De toestand van vele kinderen in vele gezinnen komt slechts zelden even dramatisch en spectaculair aan het licht als bij de brand in de van Swindenstraat. Maar elk jaar worden in Nederland ettelijke tientallen kinderen door hun ouders doodgeslagen (de Vaal) en het geïllustreerde weekblad de Spiegel noemt een jaarlijks aantal van 70.000 à 80.000 geregistreerde gevallen van kinderverwaarlozing.Ga naar voetnoot1)
Ik heb een beetje het gevoel dat de christenen, die het principe ‘gij zult niet doodslaan’ huldigen en daarom de menselijke vrucht in alle omstandigheden in leven willen laten, hetzelfde doen als de hindoes, die geen koeien mogen doden en de kalveren die ze kunnen missen daarom maar de straat op sturen... We zijn nu teruggekomen bij het uitgangspunt van dit artikel, namelijk dat wetten berusten op ideeën en met een ideaaltoestand voor ogen zijn ontworpen, zonder dat men al te veel op de gevolgen van de bewuste wetten in de praktijk let. Met andere woorden, wetten houden geen rekening met hun eigen werkelijke alternatief. Indien christenen onder geen beding menselijk leven | ||||||
[pagina 206]
| ||||||
willen doden en het menselijk leven op het ogenblik van de conceptie willen laten beginnen is dat hun zaak. Anders wordt het echter wanneer hun ideeën in de democratische en niet-theocratische Nederlandse staat tot uitdrukking worden gebracht. Dan beletten zij mensen met een andere, maar even eerlijke opvatting om volgens hùn geweten te handelen. Mensen, die het opwekken van een miskraam een kleiner kwaad vinden dan het laten geboren worden van een ongewenst kind. Het vraagstuk van de al of niet legalisering van de abortus provocatus met gevallen en getallen op te willen lossen (T. 69) is het ontduiken van het eigenlijke ethische probleem, van het probleem van de vrijheid van geweten, dat impliceert dat men een andere dan de christelijke opvatting over het menszijn en over leven en dood kan hebben. Legalisering van abortus betekent niet dat iedereen die binnen de termen valt deze ingreep nu ook zal moeten ondergaan; het betekent alleen dat zij, die dit wensen, de ingreep kunnen laten uitvoeren door een deskundige die daartoe bereid is. Door zijn huidige wetgeving maakt de Nederlandse staat zich schuldig aan christelijk ethisch imperialisme. Door zijn verbod tot openlijke en vrije verkoop van voorbehoedmiddelen veroorzaakt hij een aantal gevallen van abortus. Door zijn verbod abortus legaal en deskundig te laten geschieden dwingt hij duizenden vrouwen dit op een illegale, gevaarlijke en kostbare manier te laten doen en doet hij evenveel vrouwen een ongewenst kind ter wereld brengen, waarmee vele levenslijdenswegen beginnen.
Verwijzingen (het cijfer geeft de bladzijde aan).
| ||||||
[pagina 207]
| ||||||
|
|