De Nieuwe Stem. Jaargang 21(1966)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 170] [p. 170] Maurits Mok Roeier Achterberg, Dekker, Donkersloot, wonden heeft hun verdwijnen mij geslagen. Gedurig voel ik ergens in mijn lijf iets beven, een zacht druppelen van bloed dat sterven wil omdat hun leven niet langer met mij door de jaren gaat. Een onbehuisde sedert mijn geboorte, een mens die van de tekenen niet éen verstaan kon, hield ik steeds de vreemdelingen in het oog, de afgezanten van een gebieder die zijn naam verzwijgt, schepselen zonder stand- of schuilplaats in het licht, bij elke stap besprongen door een woord dat het geheim naburiger en raadseliger maakt. Nu, dagelijks opnieuw geconfronteerd met hun afwezigheid, een doodstil gat in het heelal, kan ik ternauwernood meer schrap staan tegen het verslindend zuigen dat in mijn denken woedt, afgrond waarheen ik voet voor voet getrokken word terwijl ik aldoor nog mijn armen uitsla, een roeier in het niet. Vorige Volgende