| |
| |
| |
Er is tot nu toe in Nederland betrekkelijk weinig aandacht besteed aan verzetspoëzie uit de kampen. De redaktie brengt hier een afgeronde cyclus bijeen die een goede indruk geeft van het gevoel van ballingschap bij de hollandse vrouwen in Ravensbrück. Vier van de hieronder gepubliceerde gedichten werden al eerder gepubliceerd, namelijk in OPDAT DE KINDEREN LEVEN van de Nederlandse Vrouwenbeweging (niet in de handel) en in de roman DE GROENE JAS, destijds bij Pegasus verschenen.
Red.
| |
Sonja Prins
Aan onze kinderen
voor Tony
Ver weg, onzichtbaar, en toch altijd te voelen
zijn onze kinderen. Dat wat wij klein en naakt
in onze handen hielden, wasten en voedden
aan onze borst gedrukt, in plotselinge schrik
optilden van de grond. Dan kwam de zekerheid:
het is nog daar - hun ogen en hun handen
die ons dikwijls in de slaap nog zochten
en hun stemmen in de nacht als wij niet kwamen.
Al praten honderd vrouwen allen samen
toch is het stil rondom, nu hun stem niet meer klinkt.
En wij zijn het, die nachtenlang in onze dromen zoeken
en niets gevonden hebben als de morgen komt.
Een rij van donkere schimmen gaat de heuvel over
één volgt ons immer, die ons moet bewaken.
De einden van haar lange zwarte mantel raken
de horizon, als van een wachtende en hongerige vogel.
De wind waait en de regen dringt in onze haren.
Het is de dagelijkse weg. Wisten wij nu zeker
dat dit de laatste weg is die zich voor ons opent
dan maakten wij onmiddellijk een einde aan ons leven.
| |
| |
Wij zullen hun gezichten wedervinden, hun zachte wangen
strelen en hun talloze ernstige en onbezonnen vragen
beantwoorden. Wij weten dat zij wachten.
Dit laat ons verder leven, als horigen en slaven.
Ravensbrück, 1943
| |
As van de aarde
Zij maakten niets van haar, niets dan as van de aarde.
Zij brandden haar tot as, de trouwe kameraden
toen kou en honger aan haar lichaam vraten
tot daar geraamtes stonden met bloedeloze huid.
Eens komt de tijd dat over land en volkeren vloeit uit
die zilveren laag waaruit het nieuwe leven spruit
glanzend in het verre licht van vele jaren.
Meer dan 't leven van haar beulen heeft haar sterven waarde.
Als wat uw dood was niet meer hier zal zijn:
de grauwen en de zwarten, de bunkers en de pijn
komt weer voor aller oog de zilveren schijn.
Zoals de melkweg onuitwisbaar aan de hemel is
blijft uw dood ook een eeuwige gedachtenis.
Ravensbrück, winter 1944/'45
| |
| |
| |
Weer een winter in
Wij komen door een dorp op volle wagens
Zoveel waarvan ik niet meer wist
Rijdend worden de gedachten losgeslagen
De tranen stromen langs mijn gezicht
Eens hoorde ik bij hen die voor elkander zorgen
Elkaar beschermen keer op keer
Voor de beminden alle jaren werken
Een ander neemt mijn kinderen mee als allen vluchten
Ik weet niet waar zij zijn
Zij geloofden mij en zij vertrouwden mij
Morgen staan wij weer de ganse dag op 't veld
Tussen blauwe sparren steekt een gele berk
De herfst bloeit vruchteloos
Voor ons die al ons hopen en verlangen zetten
Nu gaan wij honderden gevangen vrouwen
Zo vol verdriet dat overvloeit wanneer men sterft
Alles wat ons leven waarde gaf
Wij sterven niet, wij houden deze scherpe pijn
Wij werken moe van dagbegin tot aan het eind
Ravensbrück, 1944
| |
| |
| |
Holland
Jouw naam is als een wond die in guur weer blijft schrijnen
En plotseling openschiet. Het was geen groot verdriet
Maar nu zie ik opnieuw de liefste plek verdwijnen
Keer ik weerom? Ik weet het niet
Wij liggen in het stro en allen zwijgen
Tot een van jou vertelt, die 't laatste bij ons kwam
Zij spreekt van de gevaren die jou dag aan dag bedreigen
Mijn keel knijpt toe om wat jou overkwam
Maar dan vertelt zij hoe jij vecht met onbesmeurde vanen
En dat zegt ons het meest
Wij kruipen om haar heen en voelen ons tezamen
Ons leven is toch niet vergeefs geweest
Wij die in ballingschap op de bevrijding wachten
Gaan door de avond heen en horen zijn geluiden
Zonder de angst voor nieuwe dagen en vermoeide nachten
Jouw naam is als een klok die zacht en ver blijft luiden
Ravensbrück, 1944
| |
| |
| |
Vrijheid
In gouden en witte kleuren, landschap dat wij in de droom ontwaren
Zo fijn en wit geverfd als sprookjes die in rook opstijgen -
Konden wij jou eenmaal recht voor onze ogen krijgen!
Jij gaat voorbij, alsof we tussen hoge rotsen varen.
Wat blijf jij ver van ons, jij goudbemaalde! Vrijheid
Wat blijf jij ver - Een smalle witte streep aan grauwe zeeën
Den einder langs, boven ons hoofd de wijde witte vlucht van meeuwen
Wij op een schip dat thuiskomt, ons hart vol blijheid.
Al heb je ons ook pijn gedaan, zo vele malen
Als jij voorbijtrok en ons 's nachts je gouden veren toonde
Wij weten toch dat wij jou eens verenigd zullen binnenhalen
Wat is meer waard dan dat? Vreugde gezamenlijk zal deze tijd bekronen.
Ravensbrück, 1944
| |
| |
| |
Als het van mij afhangt
‘Als het van mij afhangt dan kun je gaan
naar jullie eigen land. Ik hou je hier niet vast.
Je werkt toch altijd minder dan een man
en iedere sterke, goedgevoede vrouw
doet meer dan jij. Ik hou je hier niet vast.’
Dit zeg je nu al jarenlang. Intussen
hebben wij een landgoed opgebouwd:
woonhuizen, stallen, schuren en barakken -
Dit alles deden wij. Dit werd ons toevertrouwd.
De bossen om ons heen zijn bruin en zwart.
Wij hebben ze verzorgd, het dode hout
versleept, vier winters lang en omgezaagd
de gladde stammen voor de groeven.
Toen wij door diepe sneeuw gebaggerd zijn
dag in dag uit gegeseld door de wind
met pakpapier beschut en gaten in de schoenen
is deze prijs betaald. Wij konden niets
ertegen doen. Gij hebt het zo gewild.
Gij hebt zorgvuldig onze haat gekweekt.
En tussen haat en liefde voor het jonge groen
hebben wij nieuwe loten uitgezet, gekweld
door dorens, in moerassen waar het vocht
ons kromtrok, benen en gezicht gezwollen
door insekten - Wij hebben het gedaan.
Waar wij ook zullen zijn, hierna, de grond
ontgonnen en bewerkt ligt klaar.
Waar wij ook zullen zijn, hierna, en waar wij gaan -
Eindeloze rijen werkten wij af in landarbeid
op velden als zeeën zo breed en wijd
de blauwe hemel als een dikke vacht
gestapeld op de grond die onze voeten brandt.
Wij zijn geketend aan de hardgebakken aarde
wij en ons werktuig van gelijke waarde
handen breed en lomp met dikke randen
lichamen waarin de bloei versmoorde
| |
| |
lelijk als de bomen die gij liet verdrogen
in de nieuwe boomgaard. Gij hebt hun groei veracht
wij hebben dagenlang van ver het water aangebracht
voor deze velden, wit en grijs geblakerd.
Dit was ons werk: wij maakten deze bruggen, deze wegen
met de honger altijd achter onze ruggen
waar wij wankelend voorwaarts torsten
onze ijzeren korven, zware stenen sleepten.
Velen zijn ziek geworden, enkelen gestorven
maar altijd kwamen nieuwe vrouwen uit het lager
strompelend achteraan en leden honger
met wonden die niet heelden en abcessen
op de benen. Toch werd het werk gedaan.
Gij hebt daarbij gezeten in de koele schaduw
met hoge laarzen, zwepen, thermosflessen.
Een woonhuis wordt versierd met kostbare tapijten
een park, een stenen hof. Wij zullen 't niet vergeten.
Wij gaan de dagelijkse weg van 't werk naar de barak:
tralies voor de vensters, de deur wordt toegesmeten.
Als gij uw feesten viert van onze oogst
en lacht en spot om ons verdriet
denkt gij wellicht: ‘Dit alles gaat voorbij
spoorloos voorbij.’ Zo is het niet.
‘Dan reizen jullie met de eerste trein naar huis -’
Die tijd komt ook. Het staat alleen niet vast
wie hier het eerst vertrekt, daar gaat het om.
Die tijd komt ook. Dan wordt het pleit beslecht.
Reeds legt gij pantservuisten klaar
‘Als het van mij afhangt dan kun je gaan -’
Jazeker. Zeer verplicht. En vriendelijk bedankt
SS-man Schmidt - meneer de kommandant.
Wij weten toch wie hier het laatst zal staan.
Mecklenburg, 1945
| |
| |
| |
Op sneeuw- en modderwegen
geen hart kan dit vergeten
een schim uit uw verleden
Wij keerden weer en zochten
op sneeuw- en modderwegen
Het werk ligt hier te wachten
daar zijn ook jonge krachten
wij voelen ons nog vreemd
Dat dode deel in duitsland
is als het ijzer in de oven
en als een steen in onze handen
een blijvend deel van ons
Amsterdam, 1945
|
|