| |
| |
| |
Roger van de Velde
Het psychiatrisch onderzoek
Misschien ben ik onredelijk geweest met Irene, dacht de psychiater. Misschien had ik die vervelende scène kunnen vermijden als ik haar met kalmte en overleg aan het verstand had trachten te brengen dat ik mij, als gehuwd man met een reputatie, geen dwaze risico's kan veroorloven. Het was een psychologische fout in dergelijke omstandigheden te gaan brullen, maar Irène had hem ook zodanig op de zenuwen gewerkt met haar gezanik over die reis.
De psychiater trachtte zich te verzetten tegen een vreemd gevoel van gesluierde droefheid maar hij wist dat hij het als een koortsachtige ziekte zou moeten uitzweten.
Het was de eerste hoogoplopende ruzie geweest met zijn minnares. Veertien jaar voor dien had hij precies hetzelfde gevoel gekend na de eerste ernstige woordenwisseling met zijn vrouw.
Het was niet alleen de gedachte aan Irène, die hem dwars zat. Hij had ook een beetje last van de lever. Hij liet zich steeds weer verleiden om na het middagmaal enkele glazen bourgogne te drinken en soms, vooral bij warm weder, moest hij die onvoorzichtigheid ontgelden.
De psychiater keek op zijn uurwerk en stelde met ontstemming vast dat het later was dan hij gedacht had. Telkens wanneer hij voor een deskundig rapport in de gevangenis kwam, verloor hij om een of andere reden notitie van de tijd. Het verschijnsel was hem herhaaldelijk opgevallen en hij was van mening dat het wel iets zou te maken hebben met atmosferische integratie. Hij had eens gelezen, dat zelfs een kortstondig verblijf in een van de buitenwereld afgesloten ruimte, zoals een mijnschacht, een duikboot of een bunker, de tijdsoriëntatie infecteert. Dat zou dus ook wel waar zijn voor de gevangenis.
De psychiater nam een gestencild formulier, Art. 44 - 3 van het Wetboek van Strafvordering, uit de lade van het gepolijst bureau en vulde de gebroken tekst aan op de
| |
| |
stippellijn: ‘Ondergetekende, Dokter R. Marisse, als deskundige benoemd door de heer Onderzoeksrechter P. van Gompel, dd. 8 september 1965 inzake not. nr. 5847-83-65 lastens Jozef Renaat Panhuys, verklaart de volgende eed af te leggen: Ik zweer mijn taak in eer en geweten nauwgezet en eerlijk te vervullen, zo helpe mij God.’
Zoals steeds, plaatste hij met enige tegenzin zijn handtekening onder die verouderde bezweringsformule. Hij had er niet het minste bezwaar tegen de duurzame eed af te leggen, dat hij zijn taak in eer en geweten nauwgezet en eerlijk zou vervullen, maar hij had elke keer het hinderlijke gevoel dat die plechtstatige verbintenis ontluisterd werd door er als wakende getuige een Opperwezen bij te sleuren met wie hij geen uitstaans had. God was een mythomanisch droombeeld, dat in bepaalde gevallen ongemeen interessant kon zijn met betrekking tot de denk- en handelwijze van schizoiede patiënten. Persoonlijk wilde hij er, op grond van zijn levensopvatting, niets mee te maken hebben. Het leek hem zelfs in strijd met zijn eer en geweten hem nolens volens te laten zweren bij een Bijbelse God, die hem zo vreemd was als Allah, Boeddha en soortgelijke concurrenten.
De psychiater vroeg zich af of Irène in een of andere Heiland geloofde. Zij hadden er nog nooit over gesproken want het is een thema dat men zelden aansnijdt op een omgewoeld bed in een schemerige hotelkamer.
Eigenlijk wist hij weinig af van Irène. Hun verhouding duurde nu al bijna een jaar en al die tijd hadden zij niet méér gedaan dan eenmaal in de week bij elkaar geslapen en tussendoor oppervlakkig gebabbeld over dingen zonder enig belang.
Tot zij was beginnen te leuteren over die reis naar de Azuren Kust. Er was natuurlijk geen spraak van dat zij hem op die uitstap naar Nice zou vergezellen. Iemand die op dergelijke fantastische denkbeelden komt, is allicht in staat om ook in God te geloven. Het had er weliswaar niet de schijn van, dat Irène zich enigermate gelegen liet aan de kerkelijke voorschriften in het algemeen en het zesde gebod in het bijzonder, maar vrouwen blijven altijd onberekenbaar en ondoorgrondelijk. Misschien ging zij in stilte haar zwoele zonden biechten in een donkere kerk. Hij huiverde
| |
| |
bij de gedachte aan zulke uitwas van masochisme.
Onderaan het formulier noteerde de psychiater met een rode stylo: ‘Honorarium deskundig verslag: 1.897 fr.’ Van dat honorarium maakte hij altijd een onschuldig spelletje. Hij had het recht 2.000 fr. en méér aan te rekenen wanneer het rapport iets uitvoeriger uitdeinde. Hij had er echter een gewoonte van gemaakt het bedrag te doen overeenstemmen met de geboorte- of sterfdatum van een bekend Frans auteur. Hij mocht er zich op beroemen, dat hij vrij goed op de hoogte was van de Franse literatuur en daarenboven had hij een sterk geheugen voor data. In dat geval werd het dus Alphonse Daudet. Het hoogste bedrag, dat hij tot nog toe had aangerekend, was 1922, sterfdatum van Marcel Proust. Het was leuk omdat waarschijnlijk nooit iemand achter de code zou komen, terwijl een honorarium van 1.897 of 1.922 fr. bovendien de indruk wekt van gewetensvol werk. Wie, goed weer, slecht weer, altijd maar 2.000 fr. aanrekent, getuigt van gebrek aan verbeelding en kan allicht verdacht worden van gemakzuchtig conformisme.
De psychiater stak een sigaret op en sloeg het dossier J.R. Panhuys open, dat de assistent-verpleger naast het vloeiblad gereed had gelegd. Hij nam kennis van de inhoud met een veeleer formalistische belangstelling want voor een psychiatrisch onderzoek zijn niet zozeer de feiten dan wel de complexiteit en de interpretatie van die feiten van belang.
Het bleek overigens dat die feiten weer niet zoveel zaaks waren. Feiten zijn nooit veel zaaks. Zelfs een moord is op zichzelf een primaire daad, zo oud als de mens.
De moeilijkheden van de genaamde Panhuys waren van familiaal-sociale aard. Hij had zijn echtgenote verlaten en was gaan samenwonen met een weduwe. Omdat hij weigerde onderhoudsgeld te betalen voor zijn twee kinderen, had de vrouw klacht neergelegd en deze onderneming had Panhuys buiten zichzelf gebracht van woede. Hij was op een avond, kennelijk in dronken toestand, afgezakt naar de echtelijke woning, had de helft van de inboedel aan stukken geslagen en in het bijzijn van getuigen gedreigd dat hij terug zou keren voor grondige afbraak van de andere helft indien zijn vrouw hem voortaan niet met rust zou laten.
Onderzoeksrechter Van Gompel had het geraadzaam
| |
| |
geacht een psychiatrisch onderzoek te bevelen gezien de erfelijke antecedenten van betrokkene. Een grootvader was gestorven in een asiel voor zwakzinnigen en een tante had zelfmoord gepleegd door het innemen van vitriool.
De psychiater was lichtelijk ontstemd omdat hem de laatste tijd hoofdzakelijk banale faits-divers werden voorgeschoteld. Was het toeval, dat de interessante gevallen werden toevertrouwd aan Cornette; zoals de kerkhofpyromaan en de lustmoordenaar, die met lippenrood een vers uit het Boek der Rechters had neergeschreven op de buik van zijn slachtoffer? Hij begreep niet wat men in Cornette gezien had. Cornette was hopeloos conventioneel, en iedereen wist dat hij nog zwoer bij Jung.
De psychiater vroeg zich af hoe Louise zou reageren als hij haar op een dag voor de voeten zou smijten, dat hij er sinds een jaar een minnares op nahield, en dat hij van plan was met die minnares te gaan samenwonen. Louise zou een zenuwtoeval krijgen en in haar drang tot zelfbehoud ongetwijfeld intrigeren met allerlei familiale invloeden. Nochtans zou zij zich niet het hoofd hoeven te breken over onderhoudsgeld. De beurseffecten van Petrofina stonden op haar naam en hij zou haar vanzelfsprekend een zeer substantiële jaarlijkse toelage verstrekken. Materieel zou zij er niets bij verliezen.
Het was mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat Louise reeds geruime tijd op de hoogte was van zijn liaison, al maakte zij nooit een zinspeling in die verboden richting. Maar de officiële erkenning van een minnares, laat staan haar abdicatie voor een wijfjesdier zoals Irène was natuurlijk niet denkbaar. Het was gewoon een krankzinnig idee.
Hoe kon Irène het overigens in haar hoofd halen dat hij bereid zou zijn haar voor een week mee te nemen naar dat medisch congres in Nice? Het mocht dan begrijpelijk zijn, dat zij van zulke gelegenheid wilde gebruik maken om enkele dagen door te brengen bij haar oudere zuster, die zich met een pasteibakker te Marseille had gevestigd, maar alleen het feit dat hij haar op zulk een tocht zou meenemen in zijn auto, zou reeds een soort van officiële erkenning zijn. Hij kon haar bezwaarlijk met het klassieke geintje aan de collega's voorstellen als zijn secretaresse of een lieve nicht. Er zijn vrouwen, die hun functionele habitus verra- | |
| |
den zonder een stap te verzetten of een woord te spreken. Irène was zulk een vrouw. Zij was de incarnatie van de tijdeloze concubine.
De psychiater trok even een grimas bij een verraderlijke kramp in de leverstreek en sloeg een blad om van het dossier. Hij las verveeld de aantekeningen betreffende het lichamelijk onderzoek, die de assistent-verpleger als een toegewijde schooljongen in zijn rond handschrift had genoteerd:
‘Betichte is een magere verschijning. Bij inspectie bemerken wij een litteken aan de rechterslaap tengevolge van het doorgemaakt trauma tijdens een verkeersongeval. Auscultatie en percussie van hart en longen normaal. Bloeddruk 135/80, polsslag 84/min. Abdominale organen normaal wat betreft grootte, ligging en functie. Urine vrij van suiker en eiwit. Reacties van Bordet-Wassermann en van Kahn in het bloedserum negatief. Pupillen gelijkvormig en normaal reagerend op licht en convergentie. De overige cranische zenuwen eveneens intact. De pees- en periostreflexen overal aanwezig en symmetrisch. Geen pathologische reflexen. De proef van Romberg is negatief en de coördinatie normaal. Besluit: betichte is lichamelijk gezond.’
Viermaal het woord ‘normaal’ in dertien telegramzinnen. Voor de zoveelste maal stelde de psychiater vast dat onevenwichtigen bijna altijd lichamelijk gezond zijn. Het was klaarblijkelijk een valstrik van de natuur om een defecte geest bij voorkeur te laten schuilen in een harmonisch lichaam. Die speurtocht in de grensgebieden van de toerekenbaarheid was overigens het boeiende in de psychiatrie. Krankzinnigen zijn direct herkenbaar, niet alleen aan hun gedrag maar meestal ook wel aan typische lichamelijke stoornissen. De eerste de beste plattelandsdokter kan in zulke gevallen een diagnose stellen. Maar de onzichtbare gerefouleerde afwijkingen ontdekken achter het bedrieglijk en niet zelden vernuftig travestie van een normaal voorkomen, dat was vakkundig precisiewerk.
Werktuigelijk sloeg hij een blad terug om de geboortedatum van betichte na te kijken: 1934. Het stemde hem wrevelig dat hij er geen bekend Frans auteur uit zijn nochtans welvoorziene collectie kon aan vastknopen. Hij vond alleen bij benadering Barbusse 1935 en Gide 1932. Van
| |
| |
Bazin was hij niet helemaal zeker.
Hij drukte op de electrische schel aan de zijkant van het bureau en de assistent-verpleger liet de genaamde J.R. Panhuys binnen. Het was een slanke, veeleer tengere man maar de contractie op zijn ongeschoren gelaat liet een ingehouden kracht vermoeden, zoals bij een frele athleet die neerhurkt in de startblokken.
‘Gaat u zitten’, zei de psychiater, en hij deed daarbij een moedige poging om een minzame klank in zijn stem te leggen, ondanks het onbehaaglijk gevoel in zijn leverstreek. Hij sprak de gedetineerden altijd aan in de beleefdheidsvorm, al leidde die hoofsheid wel eens tot potsierlijke situaties want het gebeurde niet zelden dat al te rondborstige jongens hem tutoyeerden met een ongedwongen familiariteit, alsof zij sinds jaar en dag dezelfde stamkroeg bezochten.
Maar ook in zulke gewrongen omstandigheden bleef de psychiater met serene onaantastbaarheid een beschaafde vormelijkheid in acht nemen. Primo: omdat hij een minimum aan maniërisme in overeenstemming achtte met zijn standing; secundo: omdat hij het verkieslijk oordeelde door de manifestatie van een zekere levensstijl afstand te bewaren ten opzichte van het profanum vulgus, dat zich alleen reeds door zijn aanwezigheid in de gevangenis gedistancieerd had. Het was een methode die hem tot nog toe bevrediging had geschonken; temeer omdat zij scherp contrasteerde met de zogenaamde ‘jovialiteit’ van Cornette, die met een al te simplistische tactiek de gevangenen behandelde als gelijkwaardigen.
De psychiater bood een sigaret aan, maar de man schudde zwijgend het hoofd. De vingers van zijn rechterhand zagen nochtans geel van de nicotine. De psychiater maakte met zijn rode stylo een aantekening in een minuscuul notaboekje en leunde achterover in zijn armstoel.
‘Ik lees hier in het dossier, mijnheer Panhuys, dat u werkt bij de Reinigingsdienst. Wordt zulk werk behoorlijk betaald?’
‘Het zou veel beter kunnen’, antwoordde de man somber.
De psychiater glimlachte tegemoetkomend.
‘Natuurlijk, het zou altijd beter kunnen. Ik zou ook liever méér verdienen. Maar ik bedoel: is uw inkomen voldoende
| |
| |
om in uw behoeften te voorzien en nog wat opzij te leggen?’
‘Ik loop 's avonds nog voor een verzekeringsmaatschappij’ zei Panhuys. ‘Ik heb een T.V.-toestel af te betalen.’
De psychiater maakte een nieuwe aantekening in zijn notaboekje. Hij deed nog altijd zijn best om zijn stem minzaam te doen klinken.
‘U werkt 's avonds voor een verzekeringsmaatschappij als bijverdienste om een T.V.-toestel af te betalen en u gaat in uw woning de meubels vernielen. Dat is toch niet zeer logisch, mijnheer Panhuys?’
‘Het is niet langer mijn woning maar het waren mijn meubels’, zei de man. ‘Al die meubels heb ik gekocht vóór het huwelijk en wij zijn getrouwd met scheiding van goederen. Ik mag toch wel mijn eigen meubels kapotslaan?’
‘Ik geloof wel dat zoiets mag, maar wat voor zin heeft het? Als u een meningsverschil hebt met uw vrouw, dan is het toch niet noodzakelijk de boel kort en klein te slaan om uw mening kracht bij te zetten. Zoiets deed men allicht in het stenen tijdperk. Maar voor iemand die bij de Reinigingsdienst werkt en in verzekeringen doet, is dat toch wel een zonderlinge handelwijze. Waarom bent u eigenlijk van uw vrouw weggegaan, mijnheer Panhuys?’
‘Omdat ik haar moe ben’, zei de man schutterig, en in zijn bondigheid klonk dat als een afdoend argument.
De psychiater bladerde dromerig in het dossier. Was het in deze tijd nog mogelijk de maatschappelijke regels tot zulke verbazende eenvoud te herleiden, dat men een vrouw doodgewoon in de steek liet wanneer men haar moe was? Eigenlijk was ook hij Louise moe. Hij was haar reeds jaren hartgrondig beu, maar hij kon haar toch niet zonder meer achterlaten in dat veel te grote huis. Zelfs wanneer hij ook nog de beurseffecten van Texaco op haar naam liet overschrijven, dan viel er niet aan te beginnen omdat er nu eenmaal wetten en practische bezwaren in de weg stonden om de schimmel van zijn voeten te wassen, want de psychiater kende ook zijn Vlaamse auteurs. Althans de meest gebruikelijke citaten.
In stilte bewonderde hij deze man, die zo radicaal een streep durfde trekken onder de sleur van een verkwijnende liefde, maar dat mocht hij natuurlijk niet voor zichzelf bekennen want dan zou hij die bewondering konsekwent in
| |
| |
de practijk vorm moeten geven. Hij deed evenwel zijn best om begrip op te brengen voor de ongecompliceerde besluitvaardigheid van deze Neanderthaler.
‘Ik neem aan dat u niet meer van uw vrouw houdt, mijnheer Panhuys. Ik neem zelfs aan dat u met een andere vrouw gaat leven. Maar dat is toch geen reden om uw kinderen aan hun lot over te laten. Elke man, die zichzelf respecteert, zorgt voor het onderhoud van zijn kinderen vooraleer een T.V.-toestel op afbetaling te kopen. U wenst toch niet dat uw kinderen mede het slachtoffer worden van deze spijtige onenigheid?’
‘Het zijn mijn kinderen niet’, antwoordde Panhuys, en ook dat klonk als een afdoend argument.
De psychiater bladerde verwonderd in het dossier.
‘Ik lees hier, mijnheer Panhuys, dat u twee wettelijk erkende kinderen op uw naam hebt staan. Albert, geboren op 2 maart 1957 en Cécile, geboren op 12 juli 1959. Dat kunt u toch niet loochenen?’
‘Het zijn mijn kinderen niet’, herhaalde de man nurks. ‘Zij heeft mij van het begin bedrogen. Zij heeft mij tijdens een ruzie zélf bekend dat die kinderen van een andere vader zijn. Ik kan u zelfs de naam en het adres van de werkelijke vader op een briefje schrijven.’
Wat zou er gebeuren als Irène een kind moest krijgen? dacht de psychiater. Tot op zekere hoogte zou ik natuurlijk wel kunnen rekenen op de discrete hulp van een betrouwbare collega. Maar gesteld dat Irène het lang genoeg verborgen zou houden; gesteld dat zij absoluut een kind zou willen om hem met zulk vleselijk bewijs te binden, of eenvoudig maar omdat zij in een onberekenbare gril naar een kind zou verlangen. Wat zou hij doen? Natuurlijk zou dat nog geen voldoende reden zijn om Louise te verlaten. Maar hij zou toch op de een of andere manier partij moeten kiezen. Het was weer eens een idioot denkbeeld, maar hij zou er in het vervolg toch beter op letten dat Irène werkelijk haar pil nam.
‘Mijn beste man’, zei hij, ‘dit is een delikaat geval. Die kinderen zijn wettelijk van u en daar valt niets aan te veranderen. Zelfs wanneer uw vrouw onthuld heeft wie de werkelijke vader is en zelfs wanneer u de naam van die vader op een briefje kunt schrijven, dan blijven het nog
| |
| |
altijd uw wettelijk erkende kinderen. Ik vrees dus dat er niets anders op zit dan onderhoudsgeld te betalen.’
‘Ik denk er niet aan’, antwoordde de man met een beslistheid die hij uit gans zijn tengere figuur scheen te persen.
‘Dan komen er onvermijdelijk weer moeilijkheden’, zei de psychiater meewarig, en bij het woord moeilijkheden dacht hij onwillekeurig aan Irène met een dikke, zwangere buik. ‘Het blijkt dat u die avond van de feiten gedreigd hebt dat u zoudt terugkeren om de andere helft van het meubilair te vernielen als uw vrouw u opnieuw lastig zou vallen met dat onderhoudsgeld. Was dat intimidatie of blijft u daarbij?’
‘Wat is intimidatie?’ vroeg de man met kennelijke argwaan.
‘Bangmakerij. Iemand trachten te beïnvloeden met bedreigingen, die men toch niet uitvoert.’
‘Het was geen bangmakerij. Ik meen het zowaar ik hier zit. Als zij mij niet met rust laat, dan sla ik de rest aan diggelen. Het zijn per slot van rekening mijn meubels.’
‘Het zijn misschien wel degelijk uw meubels en voor mijn part mag u daar brandhout van maken, maar als u met zulke wraakplannen rondloopt, dan bent u, helaas, een gevaar voor de maatschappij. Waarom probeert u niet wat verstandiger te zijn? Zij is tenslotte toch uw vrouw.’
De man bekeek hem met een kille, bijna vijandige blik maar gaf geen antwoord.
Waarom probeer ik ook niet verstandiger te zijn? dacht de psychiater. Het was de eerste maal in zijn leven dat hij tegen een vrouw gebruld had, en hij had er reeds spijt van toen de deur van Irène's appartement achter zijn rug dichtviel. Hij schaamde zich ook een beetje omdat hij zich brutaal had aangesteld, want zelfs tegenover een minnares in négligé moet men een zekere levensstijl in eer houden. Maar Irène was ook zo onredelijk geweest met haar sarcastische opmerkingen over zijn burgerlijke mentaliteit en haar bedreigingen om de verhouding af te breken, al was ook dat ongetwijfeld intimidatie geweest. Hij had haar in enkele weken tijd een stel peperdure lingerie en een hanger in geajoureerd émail geschonken, en zij betuigde haar dankbaarheid met de oren van zijn hoofd te zagen over die onmogelijke reis.
| |
| |
‘Bent u altijd zo opvliegend en haatdragend?’ vroeg hij een beetje afwezig.
Panhuys bleef somber en gesloten zwijgen. Zijn rechterhand met de gele nicotine-vingers omknelde de rand van het bureau en zijn kneukels werden wit onder de druk.
‘Waarom antwoordt u niet?’ vroeg de psychiater bijna bitsig. Hij had al zijn minzaamheid en geduld opgebruikt en de herinnering aan de hanger in geajoureerd émail, die hem 6.000 fr. had gekost, bracht zijn gestoorde lever nog méér overstuur.
De sombere man boog zich lichtjes voorover en hij accentueerde zijn woorden met korte, driftige klopjes van zijn ring op het glazen blad van het bureau.
‘Ik wil niets met dokters te maken hebben. Als het gerecht mij wil straffen, dan is dat de zaak van het gerecht, maar ik wil voor de rest met rust gelaten worden. Ik voel er niets voor om in een gekkenhuis opgesloten te worden zoals mijn grootvader.’
De psychiater maakte weer een aantekening in zijn notaboekje.
‘Hebt u uw grootvader goed gekend?’ vroeg hij listig.
‘Ik heb mijn laatste woord gesproken’, zei Panhuys. Hij klemde de dunne lippen op elkaar en keek ostentatief over de schouder van de psychiater door het getraliede raam naar een witgekalkte scheidingsmuur.
‘Dat is mijn laatste woord’, had de psychiater tegen Irène gezegd, met de deurknop in zijn klamme hand. Ook hij wilde met rust gelaten worden. Hij voelde er niets voor in opspraak te geraken door de gril van een vrouw die, uiteraard haar functie, uitsluitend bestemd was voor binnenhuisgebruik. Wat had hij te maken met die pasteibakkerij te Marseille? Gesteld dat zij betrokken werden in een verkeersongeval. Gesteld dat zij beiden voor verzorging dienden opgenomen te worden in een hospitaal met al de daaruit voortvloeiende verwikkelingen. Gesteld dat Louise zich op het laatste ogenblik nog in haar hoofd zou halen hem te vergezellen naar dat medisch congres want zij had soms van die onverwachte invallen. ‘Het is mijn laatste woord’, had hij gezegd, en Irène, huilend in haar rose stepin op de rand van het bed, had een pantoffel naar zijn hoofd gekeild. Achteraf bekeken leek het nogal burlesk.
| |
| |
Het deed denken aan een goedkope Parijse vaudeville.
‘U weigert dus verder uw medewerking te verlenen aan dit onderzoek?’ vroeg de psychiater.
De man gaf taal noch teken. In zijn te grote blauwe overall zat hij daar als een versteende verpersoonlijking van het zwijgzaam verzet en zijn ogen hadden een vreemde glans.
‘Ik moet u er op wijzen, dat uw houding in strijd is met uw belangen.’ De psychiater keek op zijn uurwerk en stelde met voldoening vast dat er nog voldoende tijd overbleef om die namiddag een tweede patiënt te onderzoeken, zodat Irène's hanger voor een groot deel zou geamortisseerd zijn. ‘Ik geef u één minuut bedenktijd om te antwoorden op mijn vraag of u opvliegend van aard bent’, zei hij dreigend, zoals men een balsturige schooljongen respijt geeft om zijn gedrag te beteren.
Hij begon, met de handen op de rug, over en weer te lopen in de kamer. Zes stappen heen, zes stappen terug. Eigenlijk zou het wel prettig zijn Irène ginder aan de Azuren Kust een weeklang bij de hand te hebben, dacht hij. Zij zou zich kunnen installeren in een hotel in de buurt van haar zuster. Van Nice naar Marseille is het niet zo ver. Hoop en al een uur met de auto. Hij zou haar elke avond kunnen opzoeken en de nacht met haar doorbrengen zonder dat iemand er lucht van kreeg. Op de keper beschouwd was het wel te verwezenlijken, en wellicht zou hij zélf op het idee gekomen zijn als zij zich niet zo kinderachtig had aangesteld. Het was weliswaar begrijpelijk dat zij haar oudere zuster na drie jaren scheiding verlangde weer te zien, maar het zat hem een beetje dwars dat zij méér belang scheen te hechten aan de vrouw van een pasteibakker dan aan het vooruitzicht van zeven ongestoorde nachten. Indien zij het charmant aan boord had gelegd, met die sluwe vrouwelijke koketterie die hem zo lief was, dan zou hij waarschijnlijk wel toegegeven hebben, maar nu hij categoriek stelling had gekozen tegen haar opdringerige eisen, moest de kwestie als afgedaan beschouwd worden. In de grond vond hij het jammer.
Er waren ruim twee minuten verstreken.
‘Wel?’ vroeg hij wrevelig. ‘Hebt u goed nagedacht?’
‘Ik wil niets met dokters te maken hebben. Ik wil met
| |
| |
rust gelaten worden’, herhaalde de man stug.
‘Goed’, zei de psychiater. ‘U hebt het zélf gewild.’
Hij drukte op de electrische schel en klapte het dossier dicht, alsof hij wilde beduiden dat daarmee de zaak afgedaan was.
‘U kunt gaan, mijnheer Panhuys.’
De assistent-verpleger liet de tengere man in de blauwe overall uit om hem terug naar zijn cel te leiden. Door het geopende tralieraam kwam de geur van sjalotten naar binnen want de keuken lag in dezelfde vleugel.
De psychiater draaide een blad in de schrijfmachine, stak een sigaret op, en begon met twee vingers zijn rapport te tikken. De geijkte, zinloze woorden vloeiden vanzelf uit zijn hoofd want hij had reeds honderden dergelijke rapporten opgemaakt en het kwam, afgezien van luttele varianten, altijd op hetzelfde neer. Na enkele jaren was het louter routine-werk geworden.
‘Op grond van de hiernavolgende bevindingen blijkt dat betichte lijdt aan zware karakterstoornissen, gekenmerkt door een schizoiede teruggetrokkenheid en een oppervlakkige levensinstelling. Daaruit volgt dat betichte, naar onze mening, onbekwaam is om zijn daden te beheersen en dat hij verkeerde in een erge staat van geestesstoornis op het ogenblik der feiten hem ten laste gelegd....’
De psychiater doofde zijn sigaret en keek dromerig naar de kronkelende rook langs de rode letters van de asbak: Dubo-Dubon-Dubonnet.
Ik zal Irène deze avond telefoneren, dacht hij. Wij hebben ons allebei aangesteld als kinderen en ik begrijp nog steeds niet waarom ik haar zo brutaal heb afgesnauwd. Als wij het handig aan boord leggen, kan het een zeer aangenaam congres worden. Zeven collegiale dagen te Nice. Zeven passionante nachten te Marseille. En voor Louise zal ik een halssnoer of een andere glinsterende bagatel meebrengen. Maar ik moet absoluut wat minder bourgogne drinken.
Gevangenis te Antwerpen 1965.
|
|