| |
| |
| |
Jan Noort
Joegoslavië waarheen?
Toen de bittere gevechten tussen de partisanen van Tito en de bezetters op zijn hevigst waren, kwamen in november 1943 voor het eerst de afgevaardigden van het voorlopige parlement van het vrije Joegoslavië in de in centraal Bosnië gelegen stad Jajce bijeen. Van de vele besluiten die daar werden genomen, was er één gericht op een definitieve verzoening tussen de Joegoslavische volkeren onderling.
Door de godsdienstige verschillen tussen Servië en Kroatië was er reeds bij de stichting van het ‘Koninkrijk van Serven, Kroaten en Slovenen’ in 1918 een wederzijds wantrouwen. Mede door de proklamatie van de Servisch ortodoxe kerk tot staatskerk en door het discrimineren van de roomskatholieke Kroaten in overheidsdiensten en in het leger, groeide dit wantrouwen bij een groot deel van de Kroatische bevolking uit tot een haat jegens alles wat Servisch was. Extremisten in Kroatië maakten van deze situatie een dankbaar gebruik en in 1941 kwam hun kans. Onder de protektie van de nazi-bezetter konden dr. Ante Pavelic - de moordenaar van koning Aleksandar - en zijn ustase (te vergelijken met de landwacht in Nederland in de oorlog) de Serven, die in Kroatië woonden op grote schaal uitmoorden. Honderdduizenden mannen, vrouwen en kinderen werden op de meest beestachtige wijze afgemaakt. Degenen, die het er levend afbrachten werden gedwongen katholiek te worden.
Ook in Macedonië en in Slovenië heerste er voor de oorlog een anti-Servische stemming vanwege vermeende of werkelijke achterstelling bij de Serven. Bovendien beging Servië na de overwinning op Bulgarije in de 2e Balkanoorlog (1913) de psychologische fout Macedonië, dat de inzet van deze oorlog geweest was, als bezet gebied te behandelen.
| |
| |
De afgevaardigden besloten op de voor Joegoslavië zo historische vergadering van Jajce een voorstel van Josip Broz Tito aan te nemen, waardoor het land voortaan een federatieve staatsvorm zou krijgen. De huidige ‘Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië’ bestaat uit zes zelfstandige republieken en twee autonome provincies. Deze laatsten, Vojvodina en Kosmet, verkregen deze autonomie vanwege hun belangrijke Hongaarse resp. Albanese minderheden.
Het aangenomen voorstel van Tito werd algemeen als een politieke meesterzet beschouwd. Ook in eigen land was men tevreden en opgelucht door dit besluit. Thans zouden de bloedige botsingen tussen de heethoofden van de Joegoslavische landen definitief tot het verleden behoren.
Iedere republiek kreeg zijn eigen bestuur en zijn eigen afgevaardigden in het federale parlement (Skupstina). Iedere republiek werd evenredig vertegenwoordigd in de verschillende kamers en de presidenten van de zes republieken hadden zitting in de zo machtige ‘uitvoerende raad’ (het lichaam dat de feitelijke macht in Joegoslavië uitoefent en waarin behalve de presidenten ook de hoogste partij- en regeringsfunctionarissen zitting hebben).
Inderdaad scheen de beoogde vreedzame samenleving tussen de Joegoslaven, ondanks de in het begin aanwezige onwennigheid, een feit te worden. Daar, waar men samen kwam zoals b.v. op scholen en universiteiten, in de kazernes en in de volksvergadering alsmede tijdens sportwedstrijden, leerde men elkaar verdragen en zelfs repecteren. President Tito werd alom geprezen om zijn vooruitziende blik.
Mede door deze gang van zaken en door de economische groei werd de grondwet in 1953 en in 1963 in democratischer zin gewijzigd. Vooral de laatste wijziging heeft de Joegoslaven op velerlei gebied een aanmerkelijk grotere vrijheid gegeven, terwijl ook de volksvertegenwoordiging en het kiesstelsel aan een vernieuwing in democratischer zin werden onderworpen. Op economisch gebied werd ‘decentralisatie’ een gevleugeld woord. Ten aanzien van het hebben van persoonlijk bezit werd de Joegoslaven eveneens een grotere vrijheid gegund, die vooral de particuliere boeren en kleine ondernemers ten goede kwam (thans mag
| |
| |
men 10 ha land bezitten en is het eveneens toegestaan om personeel in loondienst te hebben).
Zowel economisch als politiek scheen het allemaal geheel naar wens van regering en partij te gaan. Weliswaar moest Tito in mei 1962 nog een ‘donder’rede houden in de Dalmatische stad Split over het feit, dat de productie was achteruit gelopen, de oogsten waren mislukt en de tekorten op de handelsbalans onrustbarend waren gestegen, doch na een gedeeltelijke opheffing van de wel wat al te enthousiast uitgevoerde decentralisatie en nadat een scherpe controle op import en export, op inkomstenverdeling van de ondernemingen, op de prijzen enz. was ingesteld, scheen alles weer gesmeerd te lopen. De toeristenindustrie bracht heel wat deviezen in het laadje en ook de naar huis gestuurde spaargelden van de arbeiders in het buitenland spekten de deviezenpot. Zelfs de landbouw haalde in 1963 een recordpeil aan opbrengsten. Er waren echter ook adders onder het gras. De tekorten op de handelsbalans bleven stijgen, de schulden aan het buitenland konden bij lange na niet op tijd worden betaald en de kosten voor levensonderhoud stegen.
Deze negatieve uitkomsten bleken op den duur de positieve resultaten van de Joegoslavische economie steeds meer te overschaduwen. Reeds tijdens het congres van de communistische partij in 1964 was men het er over eens dat ingrijpende maatregelen genomen moesten worden en besprak men de, in 1965 afgekondigde, devaluatie van de dinar, die de economische positie van Joegoslavië gezonder moest maken. De koers van de dinar luidt thans 1250 dinar voor 1 US $ tegen 750 voor 1 US $ daarvóór.
Het doel van de devaluatie was in de eerste plaats om Joegoslavië als volwaardige partner mee te kunnen laten doen aan de wereldhandel en de concurrentie-positie te verbeteren, waardoor de verhouding export-import gunstiger zou worden en de tekorten op de betalingsbalans zouden kunnen worden weggewerkt. Direct hiermede heeft het voornemen van de regering te maken om met ingang van januari 1966 een ‘harde’ dinar in te voeren, die de waarde heeft van 100 oude dinars. Bovendien diende de devaluatie en herwaardering van de dinar als compensatie voor het wegvallen van de exportsubsidies en de verlaging
| |
| |
van de invoerrechten, waardoor een reëlere situatie zal moeten ontstaan.
Verder werd besloten om die ondernemingen, die een eigen deviezenbeheer mogen voeren, vrijere beschikking te geven over eigen financiën en lagere belasting over behaalde winsten op te leggen. Een besluit waarmede men hoopt de kwaliteit van de te exporteren goederen te verbeteren en de productie nog meer op te voeren.
Nauw verbonden met eerder genoemde maatregelen is de bestedingsbeperking. Persoonlijke leningen en credieten voor burgers zijn moeilijker te verkrijgen, terwijl de interest hoger is geworden. De prijzen van verbruiksartikelen, maar ook van levensmiddelen zijn enorm gestegen. Ondanks de verhoogde lonen betekenen deze maatregelen voor menig Joegoslavisch gezin armoede, omdat men aan besteding zoals wij die kennen nog lang niet toe was.
Menige op- en aanmerking over de in het afgelopen jaar genomen maatregelen heb ik tijdens mijn laatste bezoek aan Joegoslavië gehoord, ook van communisten. Men vroeg zich af of de regering niet wat minder zou kunnen uitgeven voor representatieve doeleinden en of zij zich ook niet wat minder luxe zou kunnen veroorloven.
Verder werd er geschimpt op de bureaucratie en de daar vaak mede gepaard gaande corruptie, die de schatkist heel wat geld kost.
Vele commissies en sub-commissies zouden kunnen worden ontbonden, terwijl de uitgaven voor de defensie, die in verhouding zeer hoog zijn, juist nu - Joegoslavië heeft, uitgezonderd met Albanië, goede politieke verhoudingen met zijn buurlanden - drastisch besnoeid zouden kunnen worden.
Om in het buitenland in hoger aanzien te komen met betrekking tot de economische verhoudingen werd zowel met het Westen als met het Oosten gekoketteerd. In 1964 werd besloten, dat Joegoslavië, na reeds lang als waarnemer te zijn toegelaten, zou gaan medewerken aan de verschillende organen van de ‘Comecon’, de communistische tegenhanger van onze E.E.G. Verder verzocht Joegoslavië in oktober 1965 om zich op een of andere manier te mogen associëren met de E.F.T.A. (Europese vrijhandels organisatie) en om volledig lid te mogen worden van de G.A.T.T.
| |
| |
(Algemene overeenkomst inzake tarieven en handel).
Men kent in Joegoslavië de z.g. arme en rijke republieken. Onder de arme rekent men Bosnië-Hercegovina, Montenegro en Macedonië. De rijke gebieden zijn Kroatië, Slovenië en Servië. Deze welvaartsverschillen stroken echter in het geheel niet met de federale gedachten zoals deze werden geformuleerd tijdens de in het begin van dit artikel genoemde vergadering van Jajec in 1943. Daarom stelt de regering alles in het werk om deze verschillen zo klein mogelijk te houden. Bovendien geeft het verschil in welvaart voedsel aan de nog latent aanwezige onderling vijandige gevoelens. Helaas hebben de rampen die Joegoslavië de afgelopen jaren hebben getroffen, niet alleen de economie van het hele land aangetast, maar de verschillen tussen de arme en rijkere republieken groter gemaakt. De verwoesting van Skopje had de zeer schuchtere economische groei in Macedonië in één klap tot een minimum terug gebracht. Een ramp, waarvan de gevolgen tot op heden nog bitter worden gevoeld.
Om de economische verschillen tussen de arme en de rijke gebieden te niet te doen had de regering reeds langere tijd geleden besloten de arme republieken door belangrijke subsidies en leningen te steunen. De gelden hiervoor kwamen echter beschikbaar door zwaardere belastingen op te leggen aan de rijke republieken. Dit had ontevredenheid bij de inwoners van Kroatië, Servië en Slovenië tot gevolg. De ontevredenheid bij de inwoners van de arme republieken bleef echter ook, omdat de hulpverlening ondanks alle moeite van de overheid, toch niet toereikend was om de economie tot een redelijk niveau te brengen. Uiteraard hebben de gevolgen van de devaluatie van de dinar en de bestedingsbeperking deze situatie nog verslechterd.
Al deze narigheid heeft er niet toe bijgedragen, dat de kloof tussen de arme en rijke gebieden smaller is geworden. Integendeel, de nationaliteitenpolitiek van Tito schijnt door de gebeurtenissen van de laatste tijd een gevoelige klap te hebben gehad.
Alsof één en ander nog niet genoeg is, moeten we helaas constateren, dat de hoofdstad van de federatie er steeds meer toe overgaat dezelfde fouten te maken als het voor- | |
| |
oorlogse Beograd. Overal in Joegoslavië hoorde ik de klacht, dat Servië de hegemonie steeds meer tot zich trekt. Het hoogste legerkader bestaat voor het grootste deel uit Servische officieren. Organisatie-afdelingen van de partij alsmede de staatsveiligheidsdienst werden en worden volgestopt met Servische ambtenaren. Aan dit laatste schijnt vooral de Serviër Aleksandar Rankovic debet te zijn (Neue Zürcher Zeitung, 1-1-1965). Verder zou Servië ten aanzien van Zagreb een enorme fout maken, door te trachten de trots van de Kroatische hoofdstad, n.l. de jaarbeurs, naar Beograd te halen. Bovendien werd de burgemeester van Zagreb, Veljko Holjevac, die een sterke persoonlijkheid is en veel voor zijn stad heeft gedaan, weggepromoveerd. ‘Zagreb is stervende’ zeggen de inwoners, ‘omdat Beograd het leegzuigt’. Deze kwesties zetten in Kroatië veel kwaad bloed. Ook de communisten in Kroatië en Slovenië verzetten zich tegen de machtspolitiek van Servië. Reeds lang waarschuwt de leider van de Kroatische communisten, dr. Vladimir Bakaric, voor de ‘nationale gevoeligheden van de Kroaten’. Intussen heb ik in Joegoslavië moeten constateren, dat door deze situatie Serven, die reeds lang in Kroatië woonden, zich weer in Servië gaan vestigen, omdat buren hun het leven in Kroatië onplezierig maken.
Het chauvinisme van Slovenen en Macedoniërs, dat toch altijd al sluimerend is geweest en extra geaccentueerd wordt door het gebruik van de eigen taal naast de officiële, neemt sterkere vormen aan. Zo kan het b.v. voorkomen dat zij tijdens openbare vergaderingen weigeren het officiële Servo-Kroatisch te spreken.
Men zal na het lezen van bovenstaande sombere berichten zich wellicht afvragen of hier ook nog iets positiefs tegenover gesteld kan worden. In de eerste plaats ben ik er van overtuigd, dat de eerder genoemde economische maatregelen, ondanks de moeilijke situatie van het ogenblik, Joegoslavië met betrekking tot zijn export een grotere kans zullen geven op de wereldmarkt, met alle positieve gevolgen hiervan voor zijn eigen binnenlandse economie. Dat men in internationale kringen hier kennelijk ook zo over denkt bewijst wel het feit, dat het devaluatiebesluit genomen is in overleg met het Internationale monetaire fonds
| |
| |
en dat dit fonds een crediet van $80 miljoen ter beschikking heeft gesteld om deze ingrijpende economische maatregelen te ondersteunen.
Verder blijkt, dat de regering en partij de fouten en misstanden onder ogen durven te zien. Dit kwam ondermeer tot uiting tijdens het congres van de Joegoslavische communisten in december 1964 in Beograd. Tito zei daar o.a. het volgende:
‘Men kritiseert ons terecht, dat wij geen energieke maatregelen nemen tegen degenen op verantwoordelijke posten, die fouten maken of willekeurig optreden. De kritiek van de werkende bevolking, dat wij te weinig aandacht hebben voor de levensstandaard is gerechtvaardigd’ (Handelsblad, 7-12-1964).
Ook het probleem van de controverse tussen de rijke en de arme republieken ging hij niet uit de weg. In tegenstelling tot de partijcongressen in andere communistische landen, hing er in Beograd geen sfeer van ‘Jongens, wat hebben wij het toch weer goed gedaan’.
Een ander bewijs van zin voor de realiteit, is het organiseren van vergaderingen, waarop men b.v. de heersende duurte bespreekt en men vaak scherpe kritiek laat horen op de regering. Ik heb in dit jaar voor de Joegoslavische televisie zo'n vergadering gezien en ik kreeg beslist de indruk dat men vrij was in het uiten van kritiek.
Belangwekkend is ook de kritiek van intellectuelen vooral in Kroatië en Slovenië, maar ook zelfs in Servië, die verschijnt in studentenbladen en in ingezonden stukken aan de plaatselijke dagbladen. Soms lijkt het mij of deze oppositie een zekere bescherming geniet van de republikeinse overheden tegen eventuele maatregelen van de centrale regering. Is dit inderdaad zo, dan zou zeker gesteld kunnen worden, dat de zelfstandigheid van de republieken niet helemaal een holle frase is.
Toen de hoogleraar Mihajlo Mihajlov, die op persoonlijke instigatie van Tito werd gearresteerd wegens belediging van de Sovjet-Unie en het naar het buitenland smokkelen van een de regering niet welgevallig artikel, tot negen maanden gevangenisstraf werd veroordeeld, tekende hij hoger beroep aan. Daar hij in Zadar woonde, werd dit hoger beroep behandeld in de Kroatische hoofdstad. Het
| |
| |
Zagrebse hof sprak hem vrij van de eerste aanklacht en veroordeelde hem voorwaardelijk tot vijf maanden voor het andere vergrijp. Leo Hanekroot schreef in het Financieel Dagblad van 10 juli j.l.:
‘....dat de rechters in Zagreb meer geoordeeld hebben als Kroatische magistraten en dus toch een in wezen door politieke motieven ingegeven oordeel hebben geveld. Dan is er een duidelijke Kroatische afwijking van Tito's generale lijn en derhalve een politiek conflict’.
Dat is juist. Een politiek conflict is echter gezien de federale staatsvorm en het heterogene karakter van het land normaal. Waar het om gaat is, of zo'n conflict kan worden opgelost langs de weg van de rede en zonder terreur of irreëel ingrijpen van de federale regering. Kan dat inderdaad, dan getuigt dit van een werkelijke voortschrijdende democratisering en derhalve van een toenemende politieke volwassenheid.
De vele malen dat ik Joegoslavië heb bezocht, heb ik niet kunnen merken, dat de inwoners over het algemeen wild enthousiaste aanhangers van het communisme zijn. Wel is het mij opgevallen, dat men Tito vertrouwt en hem als integer beschouwt. Bovendien kan hij bogen op een populariteit en een goodwill bij het grootste deel van de Joegoslavische bevolking. Dit dateert reeds uit de tijd van de bevrijdingsoorlog tegen de nazis. Onder de bitterste omstandigheden liet hij nooit de zieken en de gewonden aan hun lot over, ook al kostte dit eens zo veel of meer partisanenlevens dan hierdoor konden worden gered.
Deze populariteit geeft Tito de macht om de Joegoslaven bijeen te houden en de o zo moeilijk te verteren economische maatregelen door te voeren, ondanks de vele obstakels. Maar.... Tito is 74 jaar en daardoor dringt de vraag zich op: ‘Wat zal er gebeuren als Tito niet meer in staat is te regeren?’. Noch Kardelj, noch Stambolic, Rankovic, Vlahovic of Popovic, allen kundige en ambitieuse medewerkers van Tito, hebben zijn goodwill en populariteit.
Door gesprekken met Joegoslaven, geloof ik, dat er misschien één man zou zijn geweest, die de kwaliteiten had van Tito en de gunst van het volk. Hij zit echter al jaren gevangen en raakt in Joegoslavië al aardig in de vergetelheid. Aan de andere kant kan men zich afvragen of een zo
| |
| |
koppige, gevoelige, maar ook labiele persoonlijkheid als Milovan Djilas geschikt zou zijn als leider van een zo heterogeen volk.
Misschien zal later Tito's grootste fout aan het licht komen, n.l. dat hij niet tijdig voor een opvolger heeft gezorgd, die de capaciteiten heeft om Joegoslavië goed te besturen. Of, zorgde hij hier misschien toch voor, maar hield hij dit tot nu toe om interne politieke spanningen te vermijden geheim?
Het vertrouwen in de toekomst van Joegoslavië kan voorlopig alleen gebaseerd zijn op de standvastigheid en de werkelijkheidszin van de jonge generatie. Gelukkig kan geconstateerd worden, dat de jeugd ten aanzien van het nationaliteitenprobleem over het algemeen een realistischer houding aanneemt dan de oudere generatie. Daar staat tegenover, dat de ouderen en vooral zij, die de laatste oorlog hebben meegemaakt, maar al te goed weten tot welke excessen de vijandschap tussen de zes republieken kan leiden. Een gezonde economie, verdraagzaamheid en realiteitszin van de bevolking, zullen na de regeringsperiode van Tito, Joegoslavië er voor kunnen behoeden terug te vallen in een hopeloze en uitzichtsloze politieke en economische chaos, die zelfs de kiemen van een burgeroorlog in zich kan dragen.
|
|