voor de dag komen, is voor Rome nog een verschrikking en dodelijk gevaar, vooral in verbinding met het communisme. De gedachte aan een soort kruistocht is echter wel geheel ter zijde gesteld.
Dit concilie neemt in de reeks concilies daarom een bijzondere plaats in, heb ik aan het begin van dit artikel gesteld, omdat het in een tijd is gehouden die niet vergelijkbaar is met vroegere eeuwen. Men heeft deze tijd waarin wij leven het post-christelijke tijdperk genoemd en een bekend protestants theoloog schrijft over het theologiseren in een a-theïstisch tijdperk.
Wij kunnen met andere woorden spreken van een volkomen geseculariseerd tijdperk, waaraan een periode is voorafgegaan van ongeveer drie eeuwen waarin de secularisatie steeds verder is doorgedrongen in alle gebieden van menselijk denken en doen. Tot in de theologie, met het gevolg dat de theologie zelf steeds meer nadert tot anthropologie.
Dit proces, komt mij voor, laat zich niet meer tegenhouden en is moeilijk als omkeerbaar te denken. Wat in deze situatie een kerk wel kan doen is in de eerste plaats zich grondig te bezinnen op haar plaats nu in de wereld en haar mogelijkheden. Hierbij zal zij zich mijns inziens wel snel en radikaal moeten ontdoen van alles wat in de slechtste zin van het woord ‘werelds’ aan haar is en dat wil zeggen alles wat macht, rijkdom, schittering is, alles wat reeds Erasmus samenvatte in het woord ceremoniën; ook, wat nog moeilijker misschien zal zijn, haar dogma's moeten doorlichten met het licht waarover wij nu beschikken - waarbij ze waarschijnlijk geheel achterhaald zullen blijken te zijn.
En dit alles zal de kerk niet in de laatste plaats moeten doen ter wille van de christelijke erfenis die in de westerse cultuur is opgenomen, omdat deze erfenis anders hoe langer hoe minder veilig is in haar handen.