De Nieuwe Stem. Jaargang 21
(1966)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Lieuwe Hornstra
| |
[pagina 22]
| |
tere rentabiliteit (men kan dat, zo men wil, in termen van ‘winst’ uitdrukken). Het bedrijf krijgt niet langer voorgeschreven wat en hoeveel het maken moet; er staan premies op de rentabiliteit, en het bedrijf moet zelf voor afzet zorgen. De voordelen bij algehele doorvoering zijn groot: het enorme plan-apparaat kan grotendeels verdwijnen, de behoeften van consumenten worden zuiverder en sneller geregistreerd en via de detailhandel aan de fabrieken doorgegeven, de fabrieken tasten sneller en efficienter de behoeften en mogelijkheden bij de detailhandel af, er wordt zuiniger met materiaal omgesprongen, de kwaliteit der artikelen zal stijgen, en het grote Russische euvel van te grote voorraden (afgewisseld met langdurige tekorten) wordt vermeden. Voorlopig gaat het nog om experimenten in de sector van verbruiksgoederen. Dat neemt niet weg dat wij ons thans reeds vragen moeten stellen en oriëntaties moeten ondernemen. Als bedrijven bij de detailhandel moeten afzetten, ontstaat concurrentie. De concurrentie kan òf kwaliteitsverhogend òf prijsverlagend werken, in beide gevallen efficiency-bevorderend. Concurrentie in de afzet maakt reclame in een of andere vorm noodzakelijk. Reclame betekent het bespelen van het publiek, het stimuleren en scheppen van echte en vermeende behoeften, het uitbuiten van de consument, de verborgen verleiders, de afvalmakers. Hoe zit dat met die vermeende behoeften? Hoe kunnen mensen ‘onechte’ behoeften hebben en bevredigen in een socialistisch land waar de productiemiddelen in handen van de ‘gemeenschap’ zijn, i.c. in handen van hogere of lagere staatsorganen en hun ambtenaren? Kapitalisten, aandeelhouders, meerwaarde die de noodzakelijke accumulatie te boven gaat, uitbuiting - zij bestaan toch niet meer? En wèl oneigenlijke behoeften, voor welker bevrediging hele industrieën en verkoopapparaten geschapen worden? Nu ja, omgekeerd: de industrieën scheppen de oneigenlijke behoeften. Waar blijft nu die Nieuwe Mens als product van een andere samenleving, de mens die anders handelt, voelt, denkt, de Communist? Als producent maakt hij vele overbodige zaken of bespeelt hij het publiek, terwille van de rentabiliteit van ‘zijn’ bedrijf (en de daaraan verbonden premies); als consument omringt hij zich met de - wezen- | |
[pagina 23]
| |
lijk overbodige - attributen van een welvaartstaat, overbodig, ongezond, geen geluk brengend, afleidend, voorspiegelend, nooit waarlijk bevredigend. Waarom komt die Nieuwe Mens niet?
De Nieuwe Mens komt nog niet omdat ook in de Sowjet-Unie de vervreemding, de aliënatie, de maatschappelijke (d.i. ook psychische) onteigening voortschrijden. Herinneren wij ons wat Marx daarover geschreven heeft: De aliënatie is een proces dat als maatschappelijke grondslag heeft de onteigening der eigenlijke producenten, dus het gescheiden zijn van producent (arbeider) en productiemiddel, en van producent en product. Het wordt bevorderd door het opdelen van de arbeid in zeer kleine deel-taken, waardoor de arbeider zelfs van zijn handelingen vervreemdt. En tenslotte door de verlenging van de opleiding en de scheiding tussen theoretisch denken en practisch handelen, waardoor de arbeider van zijn natuurlijke intelligentie vervreemdt. Deze vervreemding van productiemiddel, product, handelingen en intelligentie gaat veel dieper dan men zich gewoonlijk voorstelt en wortelt volgens Marx in de zelfvervreemding van het meest eigene van de mens: zijn arbeid als de scheppende activiteit die hem tot mens maakt. Wanneer de mens zijn arbeidsvermogen als arbeidskracht ter beschikking stelt van de andere mens, houdt hij òp zijn meest eigenlijke activiteit uit te oefenen, en is hij vervreemd in de akt van de productie. Doordat hij aldus zichzelf verloren heeft, verliest de mens zijn greep op de wereld. Marx bepleitte daarom: 1e het ‘wederom’ in het bezit der gezamenlijke producenten stellen van de productiemiddelen en van de beschikking over de producten; 2e het een eindweegs terugdraaien van de arbeidssplitsing zodat de arbeider zijn arbeid als zinvol kan beleven; 3e het herstellen van de eenheid van denken en handelen, van theorie en praktijk, in de opleiding, van de leeftijd van tien jaar af. Wat het tweede punt betreft, daarvan is men ook in kapitalistische kringen wel overtuigd; de verwerkelijking hangt echter zeer af van de technische ontwikkeling waardoor eentonige en geestdodende arbeid door machines verricht kan worden. Aan het derde punt is men klaarblijkelijk nog lang niet toe. Een typisch voorbeeld daarvan is het volgen- | |
[pagina 24]
| |
de: Als een kind na de lagere school vakonderwijs gaat volgen, acht men het zo onontwikkeld en met zo weinig kennis toegerust, dat men het eerst nog een of twee jaren voortgezet ‘algemeen vormend’ onderwijs wil geven - in plaats van in te zien, dat men juist twee jaren éérder vakonderwijs had moeten geven, uiteraard wel op een andere wijze dan nu geschiedt. Men heeft eenvoudig geen besef van de wijze waarop kennis verworven wordt, en heeft een onoverwinnelijke afkeer van de erkenning dat Marx toch wel eens gelijk kon hebben met zijn opvatting dat ook ons theoretisch denken (en het ‘algemeen vormend’ onderwijs) een typisch klassekarakter heeft. Ik hoop hierop in een aparte beschouwing terug te komen en dan ook de (mislukte) poging van Chroesjtsjow en de negatieve houding van zijn critici daarin te betrekken. Hoe is het nu gesteld met de vervreemding in de Sowjet-Unie? Het antwoord luidt, dat die vervreemding onvermijdelijk en duidelijk voortschrijdt. Het is een onomkeerbaar proces dat niet alleen de arbeiders doch ook de andere maatschappelijke groeperingen treft - evenals in het westen. Zolang het in een socialistisch land gaat om de poging zich aan de eigen haren uit het moeras te trekken, zolang de arbeiders zich de dragers van de maatschappelijke ontwikkeling voelen en strijders tegen kapitalistische onderdrukking en oorlog, zullen zij zich niet ‘onteigend’ en ‘vervreemd’ voelen omdat de strijd hen tot het volle menszijn terugvoert: zij beschikken dan op een andere wijze over de maatschappelijke realiteit, zij produceren een stuk maatschappij, zij lijden in de strijd niet onder te grote arbeidssplitsing, zij hebben in de strijd theoretisch denken en practisch handelen herenigd: zij zijn in de strijd tot nieuwe mensen, tot communisten geworden. Met de boeren is dat, zoals men weet, minder het geval omdat zij, psychologisch gezien, nooit zó grondig vervreemd zijn als de loonslaaf in de fabriek. Een boerenrevolutie bereikt na een drastische grondverdeling vrij snel haar verzadigingspunt. De boer is de enige die de leus van Marx ‘onteigent de onteigenaren’ in een vóórindustriële fase wil doorvoeren en het daarbij dan laten. De moeilijkheden in de Sowjet-Unie met de landbouw berusten voor een flink deel op het verzet van de boeren om zich terwille van een | |
[pagina 25]
| |
hogere maatschappelijke fase te laten onteigenen en vervreemden. De arbeiders in de Sowjet-Unie beschikken niet over de productiemiddelen, niet over de producten, niet over de staatsplannen, en straks niet over de markten en het aftasten daarvan. De arbeidssplitsing vindt op dezelfde wijze plaats als in het Westen. De scheiding tussen theorie en praktijk is er niet minder diep dan hier. Het feit (en dat blijft bestaan) dat er geen winst gemaakt wordt ten gerieve van aandeelhouders, maakt op de arbeiders geen indruk omdat het onzichtbaar is; accumulatie in nationaal verband, door onbekende machten en onbegrepen intellecten uitgevoerd, vorming van enorme sociale fondsen, aankopen in het buitenland, zeer grote spreiding der inkomenniveaux, de instandhouding van het gehele staatsapparaat - het voltrekt zich geheel buiten de wil, de macht en de kennis van de arbeiders om. - Binnenkort worden hun ‘behoeften’ afgetast. Voor hen? Nee, voor het rendabel maken van de bedrijven die de premies verlenen aan de directeuren, en misschien wel een bonus aan de arbeiders. De arbeider die in de Revolutie een Nieuwe Mens kon zijn, wordt gedegradeerd tot willoos consument die een aantal uren per week werkt om loon en bonus te verdienen om zijn gedeeltelijk oneigenlijke behoeften te bevredigen. Oneigenlijke behoeften ontstaan op de bodem van een fundamentele onbevredigdheid, d.w.z. van een diepingevreten aliënatie. In plaats van als producent iets te zijn, poogt hij nu als consument iets te hebben. (Psychoanalytisch zou men zeggen: in de neurose vindt een regressie plaats: in stede van genitaal-creatief iets te zijn, verlangt de mens slechts oraal en anaal op te nemen en te bezitten). Een echte bevrediging vindt niet plaats: men jaagt van de ene ‘behoefte’ naar de andere, omdat ze slechts slappe en slechte symbolen zijn van wat de mens ‘eigenlijk’ wenst en nodig heeft.
Behalve de geschetste, voor ons ouderwetse gevoel vrij trieste, ontwikkeling in voortgeschreden socialistische landen, is er in wereldverband nog een andere ontwikkeling aan de gang: de verplaatsing van de klassenstrijd naar een landenstrijd. We zouden kunnen spreken van de eindfase | |
[pagina 26]
| |
(maar die duurt nog lang) van het imperialisme. Dit is een dubbel proces. Het betekent immers enerzijds dat de arbeiders van de hoogst ontwikkelde Westerse landen (Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Benelux, Zwitserland, West-Duitsland, de Skandinavische landen; Frankrijk balanceert op de rand, Italië hangt eronder aan) géén revolutionaire, maatschappij-vernieuwende kracht meer zijn en willen zijn (zie mijn artikel Vooral onvrede in dit blad van augustus 1960, blz. 492-498). Deze arbeiders zijn op allerlei wijzen geheel aan hun nationale en aan de Westerse economie gebonden, plukken er de vruchten van, voeren nog wel schermutselingen, doch hebben het, grosso modo, oneindig veel beter dan de hongerende massa's in de rest van de wereld. De Westerse arbeiders zijn, in hun welvaart, medeplichtig geworden aan de armoede en uitbuiting der arme volken. Anderzijds wordt de tegenstelling tussen rijke en arme landen voortdurend groter. Het was Rosa Luxemburg die in haar boek Die Akkumulation des Kapitals reeds in 1913 het bewijs poogde te leveren dat het kapitalisme, wil het blijven functioneren en dus voortdurend zijn basis verbreden, steeds - en steeds meer - is aangewezen op het bestaan van niet-kapitalistische maatschappij-vormen. Het kapitalisme heeft immers enerzijds goedkope grondstoffen nodig die het, zo nodig met geweld en corruptie, uit de arme landen verwerft, anderzijds is het aangewezen op afzetmarkten van het gereed produkt. Het heeft, om zijn verbreding en uitbreiding te handhaven, voortdurend nieuwe slecht-betaalde grondstoffenproducerende arbeiders nodig, en tevens een voortdurend groeiend leger van iets beter betaalde consumenten. Laat ook ik mij schuldig maken aan een paar citaatjes. Henriette Roland Holst geeft de gedachte van Rosa Luxemburg als volgt weer (1935): ‘Het kapitalisme heeft de voortdurende toevoer van arbeidskrachten uit niet-kapitalistische sociale formaties nodig, om meerwaarde voort te brengen. Het heeft daarenboven uit diezelfde formaties ook een voortdurende toevoer van consumenten nodig om de meerwaarde te verbruiken. Het kan zich dus enkel zó lang handhaven als het, bij zijn streven zich zowel in de breedte als in diepte | |
[pagina 27]
| |
uit te breiden, telkens niet-kapitalistische levensvormen op zijn weg ontmoet. Het werpt zich telkens op hen om hun levenssap uit te zuigen....’ De accumulatie, de economische levenswet van het kapitalisme, is, zegt Luxemburg, altijd al imperialistisch geweest; historisch is de accumulatie, zegt zij: ‘een proces van stofwisseling dat zich tussen de kapitalistische en de vóórkapitalistische productiewijzen voltrekt;’ ‘haar schouwplaats is het wereldtoneel. Hier heersen als methoden: koloniale politiek, internationale lening, politiek der belangensferen, oorlogen. Ongesluierd en openlijk treden geweld, bedrog, onderdrukking, plundering hier aan den dag, en het kost moeite onder deze korst van politieke gewelddadigheden en krachtproeven de strenge wetten van het economisch proces te ontdekken.’ Het militarisme beschrijft zij als een bijzonder gebied van de accumulatie, in de latere imperialistische fasen steeds meer op de voorgrond tredend, in steeds groter afmetingen, leidend tot een ononderbroken reeks rampen. Profetische woorden in 1913! Er waren twee processen die zij niet kon voorzien. In de eerste plaats is de klassenstrijd grotendeels verplaatst naar een landenstrijd en zijn de arbeiders uit de hoogontwikkelde landen geen revolutionerende factor meer. In de tweede plaats geldt de accumulatiewet niet alleen voor het privaat-kapitalisme maar voor ieder accumulerend systeem, ook dus voor de Sowjet-Unie. Dat is geen kwestie van revisionisme of verburgerlijking, maar een ontwikkelingswet. Men zou de onderontwikkelde landen de ‘longen’ van het kapitalisme kunnen noemen: zonder hen verstikt het. Marx meende dat het socialisme zou komen door bewustwording en de wil van de arbeidersklasse. Luxemburg en in zekere mate ook Lenin verplaatsten dit al een heel eind naar de uitgebuite landenGa naar eind1). In onze dagen moeten wij deze lijn doortrekken. De strijd tegen het kapitalisme wordt gevoerd door de ‘achtergebleven gebieden’. Moeten we nu zeggen dat deze gebieden socialistisch of communistisch worden? Ja, dat moeten wij wel doen, mits wij duidelijk stellen dat deze benaming slaat op andere methode voor snelle, natio- | |
[pagina 28]
| |
nale accumulatie (vooral ook politiek en sociaal anders). Het lijkt erop dat de resultaten van deze accumulatie op den duur niet zoveel verschillen van wat het zgn. liberale kapitalisme tenslotte heeft opgeleverd. De naam socialisme of communisme heeft betrekking op een heel complex van strijd, machtsovername, bevrijding van imperialisme en militarisme van meest westerse oorsprong, ideologisch enthousiasme voor het opbouwen van een nationale economie, enz. enz. Daarna (en Rusland lééft ‘daarná’) is het met het socialisme gedaan, al zullen woorden, ficties, tradities lang gehandhaafd blijven. Geen enkel accumulerend land ontkomt eraan de minder ontwikkelde gebieden als ‘longen’ te gebruiken, d.w.z. ze op te eten of leeg te zuigen. Iedere grote handelstransactie is daarop gericht. Rusland heeft dit ook geprobeerd met de Oosteuropese landen: het voorstel van ‘gespecialiseerde’ productie en economie in het communistisch blok. Roemenië heeft er feestelijk voor bedankt. Rusland doet dit, niet omdat het ‘terugbuigt’, revisionistisch is, enz., maar als vèr ontwikkeld land moèt het deze dingen doen. China is nog lang zo ver niet en probeert toch ook reeds markten en grondstoffen in minder ontwikkelde landen te veroveren. Een stuk van het ‘ideologisch geschil’ bestaat uit een economische concurrentiestrijd, in traditionele scheldwoorden verpakt.
Als ‘socialisme’ en ‘communisme’ dan slechts woorden zijn voor een bepaalde sociaalpolitieke nationale organisatie der accumulatie (tegen de belangen van hoogontwikkelde landen in), dan kunnen wij de toekomst van de wereld niet meer met deze woorden benoemen. Als de gehele wereld (dus na sociale revoluties in Azië, Zuid-Amerika, Afrika) aan de grenzen van het accumulatievermogen (aan de grenzen van de uitbuitingsmogelijkheden) is gekomen, stort het kapitalisme ineen. Want als het kapitaal, dat altijd winst moèt opleveren, dat altijd zijn basis moèt verbreden, niet meer kan uitbreiden, zich niet meer kan overschrijden, als er geen niet-kapitalistische landen meer zijn om de uitzuiging, de meerwaarde, mogelijk te maken, als er geen winst meer gemaakt kan worden, dan wordt het kapitalistisch ‘Verwertungsprozess’ tot puur pro- | |
[pagina 29]
| |
ductieproces. Als de niet-kapitalistische landen zijn opgesoupeerd, kan het kapitalisme zijn ondergang niet meer ontlopen. En dan is de techniek zover ontwikkeld, dat het gehele mensdom in overvloed kan leven. Het ‘omslagpunt’ is dus niet: de bewustwording van het Westers proletariaat (Marx), en ook niet: de sociale revoluties in de uitgebuite onderontwikkelde gebieden (Luxemburg, Lenin, Mao), maar wel: het opgesoupeerd zijn van de uitgebuite landen, de zo hoog mogelijk opgevoerde wereld-accumulatie, de door de techniek allerwege mogelijk gemaakte overvloed. Maar hoe staat het dan met de aliënatie? |
|