De Nieuwe Stem. Jaargang 20
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 716]
| |
Wim Klinkenberg
| |
[pagina 717]
| |
zijner hoofdpersonen nader dienen te worden verklaard, heeft het t.a.v. de wordingsgeschiedenis der relatie Lippe-Oranje via de Olympische Winterspelen in Garmisch-Partenkirchen, maar bij ‘wat men noemt “toevallig”’ gehouden; en: ‘Hier mag ik er misschien wel eens op wijzen, dat de kennismaking tussen deze twee jonge mensen.... zulk een heel gewoon karakter heeft gehad. Ik zeg dit met de meeste nadruk’Ga naar eind2). Deze nadruk op het heel gewone in een zo bijzonder geval als de hier aan de orde zijnde relatie, onderstreept ongetwijfeld het bijzondere. Alden Hatch, de geautoriseerde biograaf van Prins Bernhard, wijst daar trouwens duidelijk op, wanneer hij op p. 64 van zijn boek opmerkt, dat het bij de verloving van de Nederlandse Kroonprinses ‘geen eenvoudige zaak was. Het aantal jonge mannen dat in aanmerking kwam was gering. De echtgenoot van de toekomstige koningin van Nederland moest aan bepaalde voorwaarden voldoen.... misschien het belangrijkste van alles, er moest politiek niets op hem aan te merken zijn. Deze laatste voorwaarde sloot het overgrote deel van de jonge Duitse prinsen uit, al degenen namelijk die de zijde van Hitler hadden gekozen’Ga naar eind3). Dat waren er inderdaad zeer vele. Toch sloot het SS-lidmaatschap van de jonge Lippe hém blijkbaar niet bij voorbaat uit. Dat werd meteen al in september 1936 bij de aankondiging van de verloving met wrevel hier en daar geconstateerd. Een Haags dagblad schreef naar aanleiding daarvan: ‘Wanneer er een verbintenis had plaats gehad met een der democratische Scandinavische of Britse monarchieën, zou dit zowel elders als hier met instemming begroet zijn. Thans is dit anders’Ga naar eind4). De vraag rijst dus, of een kennismaking met Prinses Juliana die tot de consequenties van een duurzame verbintenis zou kunnen of moeten leiden, als een zaak van ‘toeval’ dan wel als een kwestie van zorgvuldig beleid, in ieder geval van een bewust streven, moet worden beschouwd.
Hatch wijst in de richting van het laatste. Hij verhaalt, hoe de jonge Bernhard von Lippe in 1935 als onder-directeur van de I.G.-Farben-vestiging te Parijs in aanraking kwam met tal van grootheden der wereld, met hen dineerde, lunchte, en: ‘Bij één van die lunches, tegen het eind van 1935, zat Bern- | |
[pagina 718]
| |
hard naast dr. Loudon, de Nederlandse ambassadeur in Parijs, die hij eveneens goed kende. Het gesprek kwam op de Olympische Winterspelen in Garmisch-Partenkirchen, waar Bernhard in zijn wintervakantie naar toe wilde gaan. Dr. Loudon vertelde hem dat Koningin Wilhelmina en haar dochter, Prinses Juliana, eveneens plannen hadden voor een bezoek aan de Winterspelen. “Ze zullen in Igls logeren, aan de andere kant van de bergketen”, zei hij. “Misschien voelt u er iets voor om de adjudant van de Koningin op te bellen om een afspraak te maken voor een beleefdheidsbezoek”. “Dank u, dat zal ik graag doen”, zei Bernhard. “Dat is een aardig idee”’Ga naar eind5). Hatch gaat nog verder, wanneer hij zegt: ‘Zeer waarschijnlijk was het geen toeval dat de Nederlandse ambassadeur het onderwerp van de Olympische Spelen ter sprake bracht. Men mag wel aannemen dat Koningin Wilhelmina op de een of andere wijze op Prins Bernhard attent was gemaakt.... Maar het is absoluut zeker dat voor Bernhard de suggestie van dr. Loudon volkomen onverwacht kwam en dat hij het inderdaad alleen maar “een aardig idee” vond’Ga naar eind6). Tegenover deze versie van Genesis staan een aantal geheel anders luidende en indicerende feiten. Daar is allereerst hetgeen jhr. Loudon zelf hierover in intieme kring heeft medegedeeld. Volgens zijn lezing was namelijk de toenmalige onder-directeur van IG-Farben Parijs, Bernhard von Lippe, eigener beweging bij de Nederlandse ambassadeur gekomen met de vraag of hij, Loudon, hem, Prins Bernhard, niet met Prinses en Koningin in contact kon brengen. Loudon had zich daarop met zijn minister (jhr. De Graeff) in verbinding gesteld; tenslotte kwam vanuit Den Haag de instructie, Bernhard positief te antwoorden en daarbij op Garmisch-Partenkirchen te attenderenGa naar eind7). Er is trouwens meer, dat er op wijst, dat de jonge Lippe al vóór het bewuste contact met Loudon belangstelling had voor Nederland en het Oranjehuis.
Uit het tot dusverre aangevoerde zou men de conclusie moeten trekken, dat zich de hele besluitvorming, inclusief de voorgeschiedenis, tot de verloving van Bernhard en Juliana, binnen amper een half jaar zou hebben voltrokken. Een zeer korte termijn voor een zo gewichtige verbintenis, waarin zo | |
[pagina 719]
| |
vele andere factoren, belangen en instanties dan de faculteit van het hart het voor het zeggen hebben. Hatch geeft geen datum voor het moment van de eerste ontmoeting in Garmisch. Waterink noemt ‘februari 1936’. De verloving werd bekend gemaakt op 8 september van dat zelfde jaar, maar symptomen van haar komst waren er al begin augustus. Binnen die korte spanne tijds zou dus Prins Bernhard voor de keuze zijn gesteld en hebben gekozen, een geheel nieuw bestaan aan te vangen als lid van het Oranjehuis in een voor hem vreemd en nieuw staatsverband? Zelfs de Voorzienigheid levert hier geen bevredigend antwoord. Waterink schrijft dan ook - aan het einde van zijn boek wordt vermeld, dat vóór de publicatie ervan ‘de toetsing der feiten door Z.K.H. Prins Bernhard’ heeft plaats gehad (p. 207): Aan het sterfbed van zijn vader, juni 1934, ‘begon hij (Pr. B.-K.) voorzichtig te zinspelen op de mogelijkheid, dat hij, als hij, over een jaar ongeveer, klaar was, Duitsland zou gaan verlaten.... Hij sprak over de mogelijkheid van het gaan in dienst van een vreemde mogendheid.... Er is tijdens dat onderhoud allerlei gezegd, dat niet bestemd is voor anderer weten. Er zijn nu eenmaal dingen, die het stille geheim blijven van hen, die het hebben meegemaakt.... Slechts weinige jaren later geeft Prins Bernhard zich met hart en ziel in de dienst van een voor hem op dat ogenblik vreemde mogendheid. Nederland mag het weten, dat het feit, dat de zoon zich met hart en ziel gaf aan de Nederlandse zaak, van tevoren de instemming heeft gehad van de stervende vader’Ga naar eind8). (cursief door ons - K.) Zouden wij deze mededeling dan mogen zien als een bevestiging van de eerder weergegeven verklaring van dr. Loudon?
Juni 1934 was niet alleen de maand waarin de gebroeders Lippe hun vader verloren. Aan het einde van diezelfde maand had de ‘Nacht van Röhm’ plaats: de SA, waartoe beide prinsen behoorden, werd toen van zijn top en toekomst beroofd; ook Bernhard en Aschwin gingen over naar de (Reiter) SSGa naar eind9). In april 1935 beëindigde eerstgenoemde zijn studieGa naar eind10) en trad hij in dienst van IG-Farben; eerst op het hoofdkantoor in Berlijn, al spoedig in ParijsGa naar eind11); in september 1936 volgde, zoals bekend, de verloving. | |
[pagina 720]
| |
In de periode tussen juni 1934 en het voorjaar van 1936 blijkt Prins Bernhard tal van malen in ons land te zijn geweest. In een interview met één der Haagse dagbladen vertelde destijds zijn broer, dat zij samen in 1934 (waarschijnlijk met hun moeder, Prinses Armgard - K.) voor het eerst in Nederland kwamen. Zij logeerden, aldus Aschwin, in de omgeving van HaarlemGa naar eind12). Dat kan het buiten bij Bloemendaal zijn geweest van de familie Fritze; de heer Fritze was sinds 1923 o.m. directeur van de N.V. Hollandsche Koopmansbank aan de Keizersgracht te Amsterdam; deze handelsbank maakte eerst deel uit van het concern van de Zweedse lucifer-‘koning’ Kreuger en de belangrijke Zweedse Wallenberggroep, later van de nóg belangrijker Duitse IG FarbenGa naar eind13). Prins Bernhard was zeer bevriend met de dochter des huizes. Waterink vermeldt inderdaad de naam van Fritze en zegt dat deze ‘later een heel goede vriend van Prins en Prinses werd’ (p. 60). Hatch noemt hem merkwaardigerwijs in het geheel niet; toch moet als vaststaand worden aangenomen, dat de Hollandsche Koopmansbank, Nederland en Prins Bernhard juist dankzij de heer Fritze al ver vóór september 1936 geen onbekenden voor elkaar waren (vgl. noot 26). Er waren nog enkele vriendschappelijke relaties tussen Bernhard en Nederlanders: baron mr. G.C.D. van Hardenbroek, directeur van de Geldersche Credietvereeniging te Zwolle, woonachtig op het vroeger luisterrijke ‘Frisia State’ bij Katerveer; en jhr. mr. W.F. Roëll, bewoner van ‘Sperwershof’ te 's Graveland; beide buitens vormden een pied à terre voor Bernhards bezoeken aan 't Loo en SoestdijkGa naar eind14).
De Nieuwe Rotterdamsche Courant vermeldde in het najaar van 1936 iets geheel anders over eerdere bezoeken aan ons land van de a.s. echtgenoot der Nederlandse Kroonprinses. In 1935 was hij hier geweest, aldus de NRC, en: ‘Daarbij heeft hij ook eenige keeren zijn opwachting gemaakt bij exkeizer Wilhelm. Zoo heeft hij in juli van het vorige jaar (1935 dus - K.) in gezelschap van zijn broer een geheelen dag op Huize Doorn vertoefd, welke dag o.m. werd doorgebracht met tennisspelen en een bezoek aan het zwembad Woestduinen te Doorn.... Met de familie van Prinses Hermine (Wilhelms tweede vrouw - K.) is Bernhard zeer goed bekend, | |
[pagina 721]
| |
daar zijn moeders landgoed Woynowo gelegen is in de nabijheid van het landgoed Saabor in Silezië van het geslacht Schoeinach-Carolath’Ga naar eind15). Blijkbaar was de vete tussen de Hohenzollerns en de Lippes, waarover Hatch (p. 23-30) niet zonder heroïek uitvoerig bericht, niet zó onherstelbaar diep, dat men niet gezellig met elkaar in Nederland kon verkerenGa naar eind16). Trouwens, de verloving van 1936 is door de Commissaris van de Koningin in Utrecht, Bosch Ridder van Rosenthal, ‘officieel aan Wilhelm II medegedeeld’Ga naar eind17). Het Haagse dochterblad van de NRC, waaraan wij dit feit ontlenen, voegde hier aan toe: ‘Een tante van moeders zijde van den a.s. Prins-gemaal is te Potsdam met een heer von Krieger getrouwd. De heer von Krieger kon niet zeggen, hoe de verloofden elkaar hebben leren kennen, maar stipte in dit verband aan, dat de Prins meermalen op bezoek is geweest bij de gewezen Keizer’. Diezelfde dag schreef dit blad nog, dat ‘gezien de opmerkelijke zuiverheid’ van 's Prinsen Nederlands, ‘hij.... zich zijn vorige verblijven in ons land zeer ten nutte (heeft) gemaakt’Ga naar eind18). Op grond van dit alles mag men voor één keer wel eens instemmen met een conclusie van De Telegraaf, die in diezelfde dagen schreef, dat Prins Bernhard ‘Nederland reeds lang (kende), vóór Nederland hem kende.... Het is nu ook duidelijk, dat de jonge verloofden elkaar reeds lang kenden’Ga naar eind19). Is dan de onderstelling te boud, dat 's Prinsen belangstelling voor ons land van het begin af aan o.m. dit bewuste doel heeft gekend: zijn intrede in het Oranjehuis?
Hetzelfde sociaal-democratische dagblad, dat wij reeds aanhaalden uit zijn critisch commentaar over de keuze van een prins uit nazi-Duitsland, maakte in het vervolg van dat commentaar een opmerking die op een ander aspect van de gecompliceerde verbintenis duidde; het blad schreef namelijk, dat ‘zulk een (“democratische” - K.) verloving (die het blad had gewenst - K.) op financiële bezwaren af stuitte, waarin de wijziging van de grondwet nu zal voorzien’ (zie noot 4). Er was dus ook een financieel element dat een belangrijke rol bij de keuze speelde. Toch moet dit als een afgeleid pro- | |
[pagina 722]
| |
bleem worden beschouwd, dat alleen maar de politieke kant van de definitieve beslissing kan accentueren. Wanneer immers in het geval van de Duitse prins Von Lippe via een grondwetswijziging een regeling voor dit ‘bezwaar’ kon worden gevonden zou dat ook hebben gekund voor een Britse of Scandinavische candidaat; of een Nederlandse aspirant. Van dat financiële element maken beide voornaamste biografen van Bernhard geen geheim; evenmin van het feit, dat de candidaat-Prins der Nederlanden geruime tijd heeft geaarzeld, of hij zijn toekomst definitief aan Juliana, Oranje en Nederland zou verbinden, toen er nog geen eigen inkomen voor hem uit de staatskas beschikbaar was. ‘Later’, aldus Waterink, ‘is dat gelukkig volkomen gewijzigd.... maar die wijziging had zich in 1936 nog niet voltrokken.... Heel het voorjaar en heel de zomer van 1936 heeft de Prins eigenlijk geleefd in de overtuiging, dat hij aan de stem van zijn hart het zwijgen niet mocht opleggen. Toch was er anderzijds ook weer het pogen om in Amsterdam een positie te krijgen bij de IG-Farben (de Hollandsche Koopmansbank - K.) gegroeid uit de gedachte, dat hij niet alle schepen achter zich wilde verbranden’Ga naar eind20). Waterink is niet volledig, voor zover hij de indruk wil wekken, alsof de regeling van het salaris voor de toekomstige prins(en)-gemaal pas na 1936, althans na de verloving tot stand zou zijn gekomen. Formeel klopt het: omdat de nodige grondwetswijziging werd gekoppeld aan de Kamer-verkiezingen van 1937; maar het voorstel tot die grondwetswijziging bereikte de Tweede Kamer op 5 augustus 1936. De verloving werd bekend op 8 september daarop volgende. Het is duidelijk, dat de grondwetswijziging preludeerde op de verloving en het huwelijk met Bernhard; dat diens beslissing tot deze verbintenis postludeerde op de inmiddels overeengekomen (en uiteraard onder de toenmalige politieke verhoudingen gegarandeerd te aanvaarden) financiële voorstellen van de regering-Colijn. Prins Bernhard werd toen een staatsinkomen van 200.000 gulden per jaar in het vooruitzicht gesteld; dit voorstel markeerde een nieuwe fase in de materiële positie van toe te treden leden tot de Nederlandse dynastie; voor het eerst werd een ‘concurrentie-positie’ gecreëerd ten opzichte van de jongste en machtigste belangen-categorie in het moderne | |
[pagina 723]
| |
Westen: de grote industrie; die zich, vooral in het daaraan rijke Duitsland, graag voorzag van de na 1918 maatschappelijk, politiek én materieel veelal wat in de lucht hangende landadel. Alle schrijvers over Bernhard vermelden, dat hij een aanstelling tot directeur der IG Farben in zijn zak had, toen hij zijn ouvertures tot het Oranjehuis begon. Bij een huwelijk met de Nederlandse Kroonprinses zou die uiteraard niet gerealiseerd kunnen worden. Hatch formuleert het dilemma op de volgende pittige wijze: Bernhard ‘deed zijn werk (voor IG Farben - K.) zo goed, dat dr. PassargeGa naar eind21) zei: “Als je niet de een of andere domme streek uithaalt zul je waarschijnlijk voor je dertigste jaar al directeur zijn”. Korte tijd daarna werd hem deze toezegging schriftelijk gedaan’Ga naar eind22). En dus, zegt Hatch verder: ‘Voor Bernhard lagen de zaken niet zo eenvoudig. Hij was zeer eerzuchtig en had een duidelijke voorstelling van de vele beperkingen die het leven van de echtgenoot van de koningin kenmerkten. Hij was van mening dat hij een schitterende toekomst tegemoet ging bij de IG Farben’. Zodat hij tegen zijn eventuele a.s. schoonmoeder zei: ‘Het is me bekend dat Juliana's vader geen staatsinkomen had. Een dergelijke positie zou mij zeer onaangenaam zijn. Ik kan geen geld aanvaarden van uw familie en het zal u wel duidelijk zijn dat ik uit eigen middelen de enorme kosten niet kan bestrijden. De staat zal mij een inkomen moeten geven dat mij de mogelijkheid biedt om te voldoen aan de eisen die mijn positie stelt’Ga naar eind23).
Aan die voorwaarde wenste de regering te voldoen. Toen kon de verloving ook bekend worden. Volgens Watertak overigens eerder dan de bedoeling was: ‘....toen in de nazomer van 1936 door de geruchten, die begonnen door te sijpelen, een beslissing nodig was, kwam die noodzakelijkheid van een beslissing (voor de Prins - K.) toch nog als een schok. Een schok, niet omdat men niet bereid was te beslissen. Neen, het was anders. Er zat veeleer het element in, dat men nu ineens door de drang van de omstandigheden genoopt, bij zichzelf de moed vond om zich zijn eigen liefde in volle consequenties te realiseren’Ga naar eind24). Eén van die ‘consequenties’ was, dat de reeds overeenge- | |
[pagina 724]
| |
komen overplaatsing van Bernhard van IG Farben Parijs (‘Société pour l'Importation de Matières Colorantes et de Produits’ - SOPI) naar IG Farben Amsterdam (‘Hollandsche Koopmansbank N.V.’) per 1 september 1936 geen normale effectuering meer kreeg. Hatch vermeldt die overeenkomst met IG Farben niet; Waterink (p. 59) wel; die zegt dat de Prins er het initiatief toe had genomen, waarna de hoofd-directeur in Berlijn er mee accoord was gegaan. Een andere op grond van vele antecedenten bevoegde schrijver geeft een afwijkend beeld. Waarmee onze historische beschouwing het vlak van de persoonlijke strevingen der betrokkenen gaat verlaten teneinde wat dieper door te dringen in de objectieve verhoudingen waaronder de hier behandelde verbintenis tot stand kwam.
Deze laatst bedoelde schrijver, de Britse journalist en (boezem-?) vriend van Bernhard, Sefton Delmer, merkt op dat aan de komst van de jonge Lippe naar Nederland in het kader van de afspraak met IG Farben een aspect zat, dat ‘mij mijzelf deed afvragen of de Herren Direktoren van de IG Farben hun relatie met de Prins.... niet hoopten uit te buiten. Want dr. Max IlgnerGa naar eind25), Benno's chef bij de IG Farben, zorgde voor een baantje bij de Hollandse Koopmans Bank in Amsterdam.... Hij (Pr. B.-K.) zou privéles krijgen over Nederlandse economie en industrie van IG-Farben-experts in Nederland (Fritze - K.).... Zijn baan bij de Koopmans Bank duurde.... maar een paar weken. Benno realiseerde zich de politieke gevaren van een voortgezette verbinding - hoe onbeduidend ook! - met IG Farben. In plaats daarvan ging hij bij de Nederlandse Handels Maatschappij (bedoeld is de - voormalige - Nederlandsche Handel Maatschappij N.V. - K.) om, liever dan van Duitsers, van Nederlanders het Nederlandse bankwezen en de handel te leren kennen’Ga naar eind26). Een Nederlandse kroniekschrijver, die in 1956 zelf in hardhandige aanraking zou komen met politieke perikelen aan het Nederlandse hof, formuleerde in 1946 de onmiskenbare wijdere dimensies van Bernhards verschijnen in het regerend vorstenhuis aldus: ‘Zoodra de koninklijke verloving in september 1936 bekend werd, meende Hitler een kans te zien zijn plannen ten | |
[pagina 725]
| |
opzichte van Holland een stap nader tot hun doel te brengen. Prins Bernhard zou een onverwachte troefkaart in zijn politieke spel kunnen zijn. De prins moest het Nederlandsche volk voor de politiek van het nationaal-socialistische Duitschland winnen’Ga naar eind27). Zowel deze schrijver als Delmer onderstreept, dat én IG Farben én Adolf Hitler daarbij een illusie koesterden en nastreefden. Dát zij echter een dergelijke gedachte hadden, staat voor beide schrijvers vast. Het ligt voor de hand, te veronderstellen, dat dit niet kan worden los gemaakt van de relaties, die tussen de candidaat-Prins-gemaal en de politiek en economisch sterkste machten in het Derde Rijk waren ontstaan.
Voor de IG Farben is dat zonder meer duidelijk: niemand staat op de nominatie directeur te worden (en dit vóór hij 30 jaar is), wanneer hij niet een volstrekte loyaliteit en betrouwbaarheid (naast capaciteit) jegens een zo gigantisch concern heeft getoond en ook voor de toekomst garandeert. Wij hebben reeds gezien, hoe zwaar het viel, deze band te slechten ter wille van de verloving met Juliana. Ten aanzien van Bernhards verhouding tot de nazi's - de politieke, sociale en militaire executanten van het gezag in de staat die een Duitse schrijver niet ten onrechte eens ‘IG Deutschland’ heeft gedoopt - ligt het iets ingewikkelder. Het lidmaatschap van SA en SS staat vast. Hatch laat Bernhard (en diens broer en vrienden) de SS ‘verlaten’ en ‘alle banden met de nazi-partij doorsnijden’, ‘toen zij hun studie hadden voltooid’ (p. 57). Dat zou dus in het voorjaar van 1935 zijn geweest. In de Nederlandse uitgave van Delmers boek wordt gezegd dat de prins tot hij in april 1935 was afgestudeerd, ‘SS-aspirant’ zou zijn geweest (p. 301). In de Duitse uitgave van hetzelfde boek wordt echter gezegd: ‘Prins Bernhard, student rechten, employé van het I.G. Farben-concern, was tot zijn huwelijk (7 januari 1937 - K.) lid van de Reiter-SS’Ga naar eind28). De Daily Express van 2 januari 1937 vermeldde (kennelijk óók uit de pen van Delmer), dat Prins Bernhard ‘vóór hij de Nederlandse nationaliteit verwierf (eind november 1936 - K.), lid was van de lijfgarde van Hitler’, een waarschijnlijk incorrecte vertaling van ‘SS-Leibstandarte Adolf Hitler’Ga naar eind29). | |
[pagina 726]
| |
Men ziet, dat hier tijdsverschillen van enkele jaren opduiken naast verschillen in gradatie tussen ‘SS-aspirant’ en ‘SS-lijfgardist van de Führer’.
In dit verband mag men zeker niet voorbij gaan aan een tweetal opmerkelijke bezoeken, die de aankomende Prins der Nederlanden kort vóór zijn huwelijk aan Duitsland heeft gebracht. Het eerste werd aanvankelijk door een Haags dagblad als volgt via de pen van zijn Berlijnse correspondent aangekondigd: ‘Naar ik verneem, zal op 17 november (1936 - K.) een officiëele plechtigheid plaats hebben, bestaande in de ontvangst van Prins Bernhard door Rijkskanselier Adolf Hitler, die hem bij deze gelegenheid op voorstel van de twee in deze aangelegenheid bevoegde rijksministers, n.l. de rijksminister van Binnenlandsche Zaken en de rijksminister van Buitenlandsche Zaken, Von Neurath, zal ontheffen van het Duitsche staatsburgerschap. De plechtigheid zal door alle Duitsche radiozenders worden uitgezonden en in alle Duitsche bladen worden gepubliceerd’Ga naar eind30). De NRC, de Rotterdamse ‘moeder’ van dit Haagse blad, bracht vrijwel woordelijk hetzelfde bericht en voegde er als notitie bij: ‘Wij vragen ons af, of Prins Bernhard na deze plechtigheid inderdaad juridisch het Duitsche staatsburgerschap zal hebben verloren’. Immers: het Nederlanderschap kon (en kan) men alleen bij naturalisatie volgens de Nederlandse wet verkrijgen. En de werkzaamheden van het Nederlandse parlement waren niet gesynchroniseerd met de agenda van de Führer aller Duitsers. Ook elders in het land klonken critische geluiden door bij het vernemen van de blijkbaar grootscheeps op te zetten uitlui in Berlijn van iemand die enkele dagen later Nederlander zou worden. En hoewel daarover niets vaststaands te ontdekken viel, krijgen wij toch de indruk, dat de regering-Colijn via haar gezant te Berlijn, de aldaar bij bepaalde nazi's zeer ongeliefde Van Limburg Stirum, heeft geintervenieerd. Waardoor de openbare ‘plechtigheid’ blijkens successievelijke berichten in de Nederlandse pers werd gereduceerd tot een ontvangst achter gesloten deuren. Goebbels' Dagblad, de Völkischer Beobachter, vermeldde het bezoek ‘zur Verabschiedung’ onder het opschrift ‘Ont- | |
[pagina 727]
| |
vangsten door de Führer’ en noemt Hitler in het bericht over de audiëntie van Bernhard ‘Führer en Rijkskanselier’, zijn partij- en staatsfuncties dus. Nadere bijzonderheden over het aldaar verhandelde ontbreken. Van Maasdijk en een enkel dagblad uit de tijd zelf maken melding van een ander bezoek aan de ‘Führer’ dat de dag vóór Bernhards ontvangst werd afgelegd: van Mussert. In de NSB-pers zoekt men vergeefs naar de ophef die dit bezoek (één van de zeer schaarse in Musserts levensdagen) toch zou verdienen; het wordt zelfs niet met een 6 punts letter medegedeeld; evenmin heeft de NSB ooit gereageerd op de desbetreffende nieuwsberichten in enkele bladen. En vandaar dat beide bezoeken op resp. 16 en 17 november 1936 zowel in hun eigen verloop als mogelijk onderling verband voor de geschiedschrijver van heden even intrigerend als ondoorzichtig blijven. Maar dat voor een tegenstander van Hitler en het nazisme - zoals met name Hatch Bernhard beschrijft - enigerlei noodzaak zou hebben bestaan, aan deze zelfde Hitler een ‘afscheids’- of ‘beleefdheidsbezoek’ te brengen omdat hij de Nederlandse Kroonprinses ging huwen, wil er althans bij deze geschiedschrijver niet in.
Dat geldt zo mogelijk in nog sterkere mate voor het tweede bezoek van Bernhard uit die dagen, dat door de daarbij aanwezige Delmer (p. 301-302) in sappige tinten wordt beschreven. Ook dat was een ‘afscheidsbezoek’ en wel aan Bernhards Berlijnse SS-peloton in het najaar van 1936. Volgens Delmer verkocht zijn ‘Sturmführer’ Wunderlich daarbij allerlei dubieuze nazi-grollen ten koste van de jonge verloofden, overigens tot grote vrolijkheid van zowel Delmer als Bernhard. Climax in deze humor was Wunderlichs dreigement, Bernhard bij Himmler te zullen aanbrengen en voordragen voor ‘straf’, omdat Bernhard ‘de verlovingswetten van de SS had overtreden’. Lippe had namelijk hem, Wunderlich, ‘je meerdere’, geen toestemming gevraagd om te trouwen en hem evenmin ‘de bewijzen van de arische geboorte van je toekomstige echtgenote’ overhandigd. Slotsom: ‘Wat je straf zal zijn, kan ik niet zeggen. Misschien verwijdering uit de SS, misschien promotie, misschien allebei!’ | |
[pagina 728]
| |
Ook hier moet een afwijking in de Nederlandse uitgave van de Duitse blijkbaar de griezelige inhoud van deze laatste woorden neutraliseren. Een voetnoot zegt: ‘Dit grapje zal Wunderlich wel hebben gemaakt in de wetenschap dat de Prins al enige tijd niets meer met de SS te maken had, en mogelijk zinspelend op diens toekomstige status’. De Duitse lezer kan echter onbekommerd genieten van 's Herren Wunderlichs dubbelzinnigheden; en de Nederlandse kan zich afvragen, waarom iemand die al enkele jaren ‘niets meer met de SS te maken had’, beslist naar zijn dan dus vroegere kornuiten moest toen hij al met Juliana was verloofd. En waarom hij ‘brulde van plezier’ (aldus Delmer) na deze troebele toespraak van de SturmführerGa naar eind31).
Uit het bovenstaande moge in elk geval voldoende blijken, dat Bernhards verloving met de Nederlandse kroonprinses voor de nazi's en voor hen die zij dienden, wat men tegenwoordig noemt een ‘top-hit’ was. Zó onverwacht als Van Maasdijk zegt, kwam de ‘troefkaart’ van deze verbintenis bovendien toch niet voor de leidende kringen in Berlijn, dat op de dag van haar bekendmaking de Völkischer Beobachter al wist te schrijven: ‘Thans wordt een nieuwe band tussen het Oranjehuis en het Duitse volk geslagen en wederom zal een Duits Prinsgemaal zijn intocht houden in de Nederlanden. Deze gebeurtenis begroet het Duitse volk met grote vreugde als een voorteken van een nieuwe toekomst, waarin de wolken van een onvoldoend begrijpen van elkaar, die in de laatste jaren de horizon verduisteren, verlicht zullen worden’Ga naar eind32). De verwachtingen waren kennelijk hoog gespannen. Het Berliner Tageblatt ging een dag later concreter op de vermeende perspectieven in: ‘Dit (de verloving - K.) is van grote politieke betekenis. Nederland is, wat zijn bevolkingssterkte betreft, een “klein” volk. Het wil niet anders zijn in de gelukkige hoek die zijn werkzame nuchter denkende bevolking tot één der rijkste en meest aaneengesloten delen van Europa gemaakt heeft, maar dit kleine land heeft kolonies op één der niet minder begunstigde, maar ook geëxponeerde punten van Azië, met meer dan 70 miljoen inwoners. In kleinere verhoudingen is de dubbele positie van het Nederlandse koningshuis dezelfde als die | |
[pagina 729]
| |
van het Engelse, en, als men wil, ook die van het Italiaanse na de verovering van Abessinië. Een reusachtige koloniale achtergrond voor een betrekkelijk kleine blanke kern. De Nederlandse monarchie is op deze wijze niet alleen centrum van de Europese politiek, maar tegelijkertijd ook een factor in de wereldpolitiek. Zij is een “ruhender Pol in der Erscheinungen Flucht”’Ga naar eind33). Deze drastische Duitse lyriek onthult althans één van de redenen waarom de hoofdredacteur van het Berliner Tageblatt de Nederlandse Kroonprinses zou hebben willen trouwen. Hij zal dan ook met belangstelling hebben kennis genomen van het dankwoord dat de echte Duitse verloofde nog geen drie weken na dit boeiend commentaar via de Nederlandse radio tot het Nederlandse volk richtte, afscheid nemend van zijn gehoor met de volgende zin: ‘Dan zou ik nu gaarne aan den arbeid gaan en mijn oeconomische studiën van Nederland en speciaal van de Overzeesche Gewesten voortzetten’Ga naar eind34). (Cursivering van ons - K.) Deze mededeling had concreet betrekking op de functie, die, zoals reeds vermeld, Bernhard bij de NHM was gaan vervullen, volgens Hatch (p. 77) door bemiddeling van Koningin Wilhelmina; Hatch merkt op, dat de Handelmaatschappij ‘een belangrijke rol speelde in de economie van Nederlands Oost-Indië’. Alweer dus dat gebiedsdeel met name genoemd.
Imperialistische Duitse belangstelling voor Nederlands ‘wereldrijk in Azië’ is er overigens altijd geweest. Maar juist in die dagen van 1936, toen de voorbereiding tot de tweede wereldoorlog in een nieuw stadium was gekomen en het vraagstuk van de grondstoffen nummer één op de economische agenda van het derde Rijk stond, kwam zij versterkt tot uiting. En zoals boven aangehaalde citaten laten zien, verbonden de heren nazi's die belangstelling zonder mankeren met het komende vorstelijke huwelijk van één hunner onderdanen. Hirschfeld vertelt, hoe zijn vriend Schacht, Rijksbank-President te Berlijn, tegenover hem in september 1936 - de regering-Colijn had juist mede onder krachtige Duitse druk via Hirschfeld, de gouden standaard verlaten - aanspraken deed gelden op Nederlands koloniaal bezit. Hirschfeld voel- | |
[pagina 730]
| |
de daar veel voor, zegt hij, ‘vanwege de politieke invloed die hiervan zou uitgaan’Ga naar eind35). Dit gegeven klopt frappant met een geheel andere bron, die op 26 september 1936 Schachts wensen ten aanzien van met name ‘Nederlands Nieuw-Guinea’ mededeelde aan de toenmalige gezant in Berlijn, de al genoemde Van Limburg StirumGa naar eind36). Zou het toeval zijn, dat de Duitse en pro-Duitse Nederlandse pers dit thema tussen de data van verloving en huwelijk voortdurend geprononceerd aansneed? Eind september van hetzelfde jaar werd in die pers melding gemaakt van Duits-Italiaans-Japans anti-Komintern-overleg over een mogelijke verdeling van invloedssferen tussen de drie fascistische staten in het Nederlandse koloniale bezit in AziëGa naar eind37). De Londense Evening Standard, evenals de Daily Express (Delmer!) tot het Beaverbrook-concern behorend, opende op 26 november 1936 sensationeel met een bericht over een bestaand plan, ‘Indië’ te verdelen in een ‘Duits deel’ (Java en Sumatra) en een ‘Japans deel’ (Borneo en Celebes). De zaak kwam in het Lagerhuis ter sprake. Er waren invloedrijke Britten die er wel voor voelden, de vooral door Goering geëntameerde koloniale eisen ten koste van Nederland te bevredigenGa naar eind38). O.m. hoopte men op die wijze Duitsland Sowjet-waarts af te leiden en de eigen precaire status quo in Z.O. Azië tegenover het even agressieve en expansieve Japan te redden. De in december 1936 afgetreden koning Eduard VIII moet hier een voorstander van zijn geweest. Van de Engels-Nederlandse Shell-‘koning’ Deterding (‘Sir’ Henry) is bekend, dat hij Hitler met alle middelen steunde en tegemoet wilde komen. De reeds vermelde (Amerikaanse) bron over Schacht was ter ore gekomen, dat Deterding een Duits markt-monopolie voor de Indonesische olie van de Koninklijke Shell, eventueel samen met de Stanvac, nastreefde. Ook dat speelde in 1936Ga naar eind39). De al vaak genoemde Hollandsche Koopmansbank, waar de Twentsche Bank eveneens belangen bij had gekregen, vervulde in de persoon van de ons reeds bekende Fritze een belangrijke explorerende functie ten bate van de combinatie IG Farben-Imperial Chemical Industries (ICI) in ‘Nederlands-Indië’ met betrekking tot het z.g. ‘Caustic-soda- | |
[pagina 731]
| |
plan’ op Madura en het ‘Bauxiet-plan’ op Noord-Sumatra. De heer Fritze verwierf in ‘Indië’ tevens belangen in noodlijdende dagbladen; namens een Duitse financiële groep, waar Goering sterk bij was geinteresseerd, moet hij zelfs een bod op het officieuze persbureau Aneta hebben gedaanGa naar eind40). Op 24 december 1936 opende Goebbels' Völkischer Beobachter met een geweldige kop: ‘Hollands koloniaal bezit door Moskou bedreigd’. Het ‘eigen bericht’ uit Rotterdam maakte daarbij uitvoerig gebruik van een twee dagen tevoren verschenen niet minder kolossaal bericht in de Amsterdamse Telegraaf ten gunste van het afstaan van Nederlandse koloniën aan Duitsland, waarbij Nieuw-Guinea met name werd genoemd. Het Amsterdamse blad voegde aan zijn beschrijving van Duitslands koloniale verlangens enkele zinnen toe: ‘Zooals men zich wellicht zal herinneren heeft Hertog Adolf Friedrich von Mecklenburg, die herhaaldelijk onze koloniën bezocht, indertijd getracht een.... “chartered-company”-concessie voor Duitschland op Nederlandsch Nieuw-Guinea te verkrijgen.’ De Nederlandse regering had dat plan toen afgewezen omdat dit ‘tot eigendomsverlies zou leiden’, aldus de TelegraafGa naar eind41). Wel - en dit lijkt een geschikt punt om onze beperkte verkenning in het nog niet zo verre en juist zo actuele verleden hier af te ronden - deze Hertog Adolf, broer van wijlen Prins Hendrik der Nederlanden, arriveerde weinige dagen later op Schiphol om in Den Haag ten behoeve van zijn nicht getuige te zijn bij haar huwelijk met Bernhard von Lippe. Oom Adolf (men zie ook noot 14) zag men nóg weer iets later, op 5 januari 1937, tijdens de gala-avond in het Haagse K. en W., naast het prinselijke paar en de Koningin der Nederlanden met gestrekte rechter arm in de koninklijke loge: zijn nazi-groet ter ere van zijn Führer op de muziek van het Horst-Wessellied, dat tenslotte onder zware druk vanuit Berlijn, toch mèt het ‘Deutschland, Deutschland über alles’, aan het Wilhelmus was toegevoegd. Het voert te ver, ook dit muzikale aspect van de verbintenis Oranje-Lippe tot in de (belangwekkende) finesses te | |
[pagina 732]
| |
beschrijven. Maar wel willen wij om dan toch énig recht aan de Nederlandse objectiviteit dier roerige dagen te doen wedervaren, onze probleemstelling besluiten met een feit, dat in de gehele wereld dankbaarheid en bewondering heeft gewekt: het feit, dat de Pruisische en nazi-volksliederen niet werden gedirigeerd door de wel als dirigent aangekondigde dr. Peter van Anrooy, en niet werden meegespeeld door een aantal leden van zijn (vroegere) Residentie-Orkest. Hertog Adolf en de zijnen brachten het Haags saluut aan hun nationale gangsterdom op de tonen die de combinatie van het Residentie-Orkest-restant en de Kon. Militaire Kapel-remplacant onder leiding van de kapitein dr. C.L. Walther Boer voortbracht. Peter van Anrooy had in de avondbladen reeds laten weten, te weigeren, ‘een lied te spelen, dat niet aan het volk behoort, maar aan een partij, die onder de toonen van dat lied andersdenken en Joden vervolgt en mishandelt, en de vrijheid van het Nederlandsche volk bedreigt’Ga naar eind42). Waarmee hij onderstreepte, wat vele jaren later de biograaf van Prins Bernhard zo terecht zou constateren: dat de verloving van een Duitser met een Nederlandse kroonprinses ‘geen eenvoudige zaak’ is. |
|