De Nieuwe Stem. Jaargang 20
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 657]
| |
H. Neudecker
| |
[pagina 658]
| |
was gevat. De hervorming is wel eens ‘decentralisatie’ genoemd. Ten onrechte echter, want slechts de uitvoering van het plan werd gespreid. ‘Dekoncentratie’ was het juiste woord. De problemen bleven. Ze konden slechts met verfijnde matematische en statistische metoden worden geattakeerd. Dit brengt ons op de ekonometrie. Tegen de toepassing van ekonometrische metoden had in de stalinistische tijd grote weerstand bestaan; zij floreerde bepaald ook nog niet in 1957. ‘Lange tijd heerste er bij de Sovjet ekonomen een door de persoonlijkheidskultus voortgebrachte vijandigheid tegenover toepassing van moderne wetenschappelijke metoden in het ekonomisch onderzoek, die zonder onderscheid “bourgeois-apologetisch” was’, rekapituleren N.P. Fedorenko en L.E. Mints in een korte biografie van V.S. Nemtsjinov, een der baanbrekers van de ekonometrie (1964). De verstarring in de ekonomie in Stalin's tijd was hieraan debet geweest. Toen waren allerlei ‘wetten’ geformuleerd, die slecht bestand waren tegen matematische kritiek, zoals ‘de wet van de socialistische planning’ die de ekonomische waardewet heette te hebben opgevolgd, of ‘de wet’ van de snellere groei van de sektor van de zware industrie boven die van de lichte industrie (= verbruiksgoederenindustrie). Vele burokratische willekeurigheden en irrationaliteiten gingen hierachter verscholen, wier blootlegging door eksakte metoden niet gewenst was. Een spiegel van de ekonomische chaos was het prijzen sisteem. Terwijl prijzen ekonomische schaarste behoren te weerspiegelen, deden ze dat in de Sovjet Unie niet: de produkten van de zware industrie waren onderprijsd, die van de lichte industrie dienovereenkomstig overprijsd. Er was geen geünificeerd prijzensisteem. De toepassing van de matematische statistiek in de ekonomie was de plan burokraten onwelgevallig, omdat de probabilistiek immers de onzekerheid tot norm maakt; onzekerheid was iets dat men pretendeerde niet te kennen. Het beoefenen van de ekonometrie was dan ook in Stalin's tijd geen bizonder aantrekkelijke bezigheid. Sommige heden beroemde ekonometristen, zoals L.V. Kantorovitsj en V.V. Novozjilov leidden toen een obskuur bestaan. Sommige beoefenaren van de ekonometrie verloren zelfs het leven onder Stalin's diktatuur, zo bijv. N.D. Kondratiev. Van diens be- | |
[pagina 659]
| |
roemde Instituut voor konjunktuur overleefden slechts twee medewerkers Stalin's tijd.
De hervorming van 1957 gaf de grote kans aan de ekonometrie. In korte tijd werd ze akseptabel. In 1958 werd er binnen de Akademie van wetenschappen een Laboratorium voor toepassing van matematische metoden in ekonomisch speur- en planwerk opgericht. In 1960 werd de eerste wetenschappelijke konferentie, gewijd aan de toepassing van matematische metoden in de ekonomie, georganiseerd. Er werd een wetenschappelijke raad van de Akademie van wetenschappen voor de toepassing van matematische metoden en rekenautomaten in ekonomisch speur- en planwerk ingesteld. In 1963 werd het genoemde Laboratorium omgezet in het Centraal matematisch-ekonomisch instituut van de Akademie van wetenschappen (CEMI). De lezer ziet dat deze ontwikkeling geheel in de sfeer van de Akademie van wetenschappen lag. Vijandigheid van de officiële ekonomen in de universitaire sfeer was hier schuldig aan. Pas in 1962 werd er aan de Moskouse staatsuniversiteit een matematisch-ekonomische afdeling (otdelenië) opgericht, en kwam er een leerstoel Matematische metoden van ekonomische analise. De apologetische instelling van de universitaire ekonomen was de oorzaak van hun vijandigheid. Aan de universiteiten hield men zich bezig met onderwerpen als de absolute verarming van de werkende klasse in de kapitalistische landen, de aanstaande ineenstorting van het kapitalisme enzovoort; daar formuleerde men de stalinistische wetten en daar gaf men het Leerboek der ekonomie uit.Ga naar voetnoot2) Smalend spreekt men tegenwoordig over deze ‘politieke ekonomen’. De overwinning van de ekonometrie werd dit voorjaar welhaast bezegeld door de toekenning van drie Lenin prijzen aan ekonometrische prominenten, nl. Kantorovitsj, Nemtsjinov (postuum) en Novozjilov. Dit houdt niet in dat er geen (achterhoede) gevechten meer geleverd worden. Hier treden de nieuwlichters echter zeer aggressief in op. Ik denk aan de redaktionele noot in | |
[pagina 660]
| |
het eerste nummer (voorjaar 1965) van het nieuwe tijdschrift Ekonomie en matematische metoden van het CEMI, volgend op een bespreking van de recente russische vertaling van een boek van de poolse ekonometrist Oskar Lange (blz. 157). Ik wil hier wat uit citeren omdat het de sfeer doet proeven. De redaktie (hoofdredakteur is N.P. Fedorenko, direkteur van het CEMI, opvolger van de in november 1964 gestorven Nemtsjinov) schrijft: ‘Het boek van Oskar Lange Inleiding tot de ekonometrie is blijkens de ondertitel van de russische uitgave een vertaling van de tweede poolse uitgave van 1961. Toen we echter het poolse origineel vergeleken met de russische vertaling, bleek dat daarin het voorwoord tot de tweede uitgave van Oskar Lange zelf was weggelaten (om de een of andere reden is het voorwoord van de schrijver tot de eerste uitgave van 1957 gehandhaafd). In het weggelaten voorwoord schrijft Lange terloops: “De eerste koncepties van de lineaire programmering kwamen in 1939 op in de Sovjet Unie. Hun auteur is professor L.V. Kantorovitsj. Tegenwoordig nemen de metodes van professor Kantorovitsj een belangrijke plaats in de Sovjet ekonomische literatuur in.” In het zelfde voorwoord wordt melding gemaakt van V.S. Nemtsjinov. Verderop (blz. 191 van het origineel) in het hoofdstuk over de lineaire programmering schrijft Oskar Lange meer in detail over de prioriteit van Kantorovitsj en zijn bijdrage tot de teorie van de lineaire programmering, wijdt er een lange paragraaf aan, die (in de russische vertaling) ook volkomen bleek te zijn weggelaten. Als we er verder nog op wijzen dat in de russische vertaling de persoonsnamenindeks en de bibliografie zijn weggelaten welke beide referenties aan het werk van Nemtsjinov en Kantorovitsj bevatten, dan is het duidelijk dat in de russische uitgave van een eminent buitenlands auteur, een poolse kommunist en vriend van de Sovjet Unie, elke verwijzing naar zeer belangrijke Sovjet geleerden volkomen is weggelaten - zonder enige motivering en zelfs zonder enige vermelding door de uitgevers -, geleerden die in enorme mate hebben bijgedragen tot de internationale wetenschap op het terrein van de matematisch ekonomische metoden, een feit dat over de grenzen uniniem wordt erkend.’ De man onder wiens redaktie de vertaling van Lange's werk is uitgebracht, is A. Ja. Bojarski. Deze moet het in | |
[pagina 661]
| |
het tweede nummer van het tijdschrift weer ontgelden, in een bespreking van een nieuw frans werk van E. Malinvaud Méthodes statistiques de l'économétrie, door P.P. Maslov. Deze schrijft daar dat Malinvaud een resultaat van E. SlutskiGa naar voetnoot3) beter begrepen had dan Bojarski. Dit zijn op de keper beschouwd slechts speldeprikken die de emancipatie van de ekonometrie markeren. Is het op zichzelf geen gebeurtenis dat Oskar Lange's werk vertaald is? | |
het libermanismeSprak ik tot nu toe over vernieuwingen in de teoretische sfeer, ook dient er te worden gesproken over vernieuwingen in de ekonomische organisatie. Wie aan de laatste soort vernieuwing denkt, denkt aan Liberman, de ekonomieprofessor uit Charkov, die een groot voorvechter is voor het toekennen van grotere bevoegdheden aan de individuele ondernemingen. Zijn uitgangspunt is dat de heersende administratieve plan voorschriften aan de ondernemingen nooit kompleet (kunnen) zijn, en altijd wel ergens strijdig, zodat ze meestal leiden tot ongewenste en onvoorziene resultaten. Liberman wil er toe komen de bedrijfsrentabiliteit een centrale plaats te doen innemen bij de beoordeling van de prestaties van de ondernemingen. De bedrijfsrentabiliteit zou het kompas van de onderneming moeten worden, in plaats van de vele administratieve plan-voorschriften. De opdracht aan de ondernemingen zou moeten worden dat ze de rentabiliteit zo hoog mogelijk opvoeren, d.w.z. de winst in verhouding tot hun bedrijfskapitaal. De bedrijfswinst zou via een bepaalde formule worden gekoppeld aan financiële uitkeringen van de staat aan de ondernemingen; in de vorm van bonussen zouden deze ten dele aan de bedrijfsmedewerkers worden uitgekeerd. Een bijoogmerk is op deze manier de ondernemingen zuiniger met het hun door de staat verstrekte kapitaal te doen omspringen. Een ander bijoogmerk is de ondernemingen ertoe te brengen in de voorronde van de konsultatie bij de | |
[pagina 662]
| |
opstelling van het nationale ekonomische plan niet al te ‘gemakkelijke’ plan voorstellen in te dienen. Ik suggereer hiermee dat de ideeën van Liberman volkomen duidelijk zijn. Dit zijn ze naar mijn mening niet. Voor sommigen zijn ze dat wel, bijv. voor F. Kief in zijn opstel Het russisch-chinese ‘ideologisch geschil’ en de ontbolsjewisatie (De Nieuwe Stem, juni 1965). Hij zegt daar: (...) van uitzonderlijke betekenis zullen de ‘eksperimenten’ van Liberman blijken te zijn (...) De ‘eksperimenten’ van Liberman zijn op zich zelf geen ‘nieuwigheid’ in een kommunistisch land (...). Het door Liberman gepropageerde sisteem wordt reeds 15 jaar met groeiend sukses in Joegoslavië in de praktijk gebracht en het wordt reeds lang in de diskussies als ‘socialistische markt economie’ aangeduid (blz. 343). Naast Liberman hebben zich vele anderen met ideeën en voorstellen voor reorganisatie geuit. Ik noem Nemtsjinov en Trapeznikov, direkteur van het instituut voor automatisering en telemechanika van de Akademie van wetenschappen. Ik zal verder maar van ‘libermanisme’ spreken. Het hoofdaksent van het libermanisme valt op de ondernemingen die produceren voor het uiteindelijk verbruik, met andere woorden ‘voor de konsument’. Er zijn ook plannen de zware industrie er bij te betrekken. Slechts op het terrein van produktie en distributie van verbruiksgoederen zijn tot nu toe eksperimenten doorgevoerd, en om deze reden zal ik me daartoe beperken. Op dit terrein was het plan-sisteem steeds minder gaan voldoen. Er werd duidelijk niet geproduceerd wat de konsumenten wilden hebben. Hun behoeften werden kennelijk verkeerd geschat. Het tijdschrift Ekonomische vraagstukken stelde onlangs dat de konsumenten moeten bepalen wat ze willen hebben, dat hoeveelheden en kwaliteit van de goederen dienen te korresponderen met wat de konsumenten bereid zijn te betalen in plaats van te worden bepaald door de regering. Het tijdschrift vermeldde cijfers waaruit die verkeerde aansluiting van plan aan behoefte wel duidelijk bleek. Die cijfers gaven een beeld van zich kumulerende handelsvoorraden, en een langzamer ekspanderende afzet. Tussen 1953 en 1958 was de binnenlandse omzet gemiddeld per jaar met 12 procent toegenomen. Van 1961 tot 1964 bedroeg de jaarlijkse groei nog maar minder dan 5 procent. De handels- | |
[pagina 663]
| |
voorraden waren sterk gegroeid. In 1953 waren de voorraden bij de detailhandel voldoende voor 106 dagen. In 1958 was die periode 123 dagen, 127 dagen in 1961 en tenslotte in 1964 160! Voor verschillende goederen is die periode intussen niet gelijk. De voorraad van radiotoestellen is voldoende voor verscheiden maanden, terwijl die van koelkasten slechts voor een paar dagen voldoende is. Het gaat er in het libermanisme om de verbruiksgoederensektor door inschakeling van het winstprincipe beter te laten voorzien in de behoeften van de konsumenten. In een tweetal konfektiefabrieken (nl. in Moskou en Gorki) werd met een eksperimenteel sisteem begonnen, volgens welk de fabrieken hun produktieplannen opstellen in overeenstemming met bestellingen van warenhuizen en op hun beurt zelf hun grondstoffenleveranciers uitzoeken. Hoe groot hun handelingsvrijheid is wat de prijzen van hun produkten betreft is vrij onduidelijk. Sommige deskundigen in het Westen meldden dat de ondernemers zelfstandig met hun afnemers onderhandelen over de prijzen. In een artikel in Pravda (4 oktober 1964) had de direkteur-generaal van een der konfektie-fabrieken de indruk gewekt dat de fabriek haar prijzen zonder goedkeuring nodig te hebben kon verhogen in het geval van een kwaliteitsverbetering, maar die in alle andere gevallen wel nodig had. De hoofdingenieur echter meldde naderhand aan een groep buitenlandse bezoekers dat er slechts in één geval mogelijkheid bestond tot prijsverhoging, namelijk wanneer de kwaliteit verbeterd was. Hiervoor was echter goedkeuring noodzakelijk. Met andere woorden, de fabrieksleiding moest haar zaak verdedigen tegenover de overheid. (Dit laatste werd mij onlangs in Moskou, in augustus, medegedeeld van betrouwbare zijde). Naderhand is het eksperiment uitgebreid tot een groter aantal fabrieken, te weten 31 procent van de konfektiefabrieken, 17 procent van de tekstielfabrieken, 33 procent van de schoenfabrieken en 10 procent van de leerfabrieken in Moskou, Leningrad, Gorki en enkele andere steden. Een kritische beoordeling van het libermanisme lijdt noodzakelijk onder gebrek aan details. Het invoeren van het winstprincipe houdt in dat dié produkten en assorti- | |
[pagina 664]
| |
menten geproduceerd zullen worden die leiden tot een zo groot mogelijke winst. Onder bepaalde algemene veronderstellingen wordt in een stelsel van volledige mededinging (d.w.z. waar veel producenten zijn) hiermee tevens bereikt dat de producenten hun produktieverhoudingen beter in lijn brengen met de (koopkrachtige) voorkeuren van de konsumenten; tekorten en overschotten blijven mogelijk bij rigiditeit van de prijzen. Dé vooronderstelling is dat de door de konsumenten te betalen prijzen (dus inklusief de akcijnzen!) voorkomen in de rentabiliteitsberekeningen van de producenten. In het geval er monopolistische producenten zijn leidt winstmaksimering door de ondernemingen beslist tot minder gunstige resultaten wanneer er gelegenheid is tot prijsopdrijving, wat gepaard gaat met een geringere produktie. (Uiteraard kan hiertegen in een plan-ekonomie worden opgetreden). Het lijkt aannemelijk dat er in een plan-ekonomie veel monopolies zijn. Ten eerste zal door waardering van kostenfaktoren produktie op grote schaal worden bevorderd; dit geeft bezuinigingen. Verder zijn er technische oorzaken (ondeelbaarheden) die tot monopolies kunnen leiden, als namelijk een onderneming te groot is voor de markt, terwijl er geen aanpassing mogelijk is in een van beide. Voorbeelden hiervan zijn er vele, bijv. in het openbaar vervoer, maar ook bedrijfskantines vallen hier te noemen. Wanneer dergelijke monopolistische ondernemingen toestemming krijgen de produktie zo te organiseren dat hun winst maksimaal wordt, is dat voor de konsument niet best. In het geval van de Sovjet-eksperimenten lijkt hiervan niets te duchten. Blijkens de percentages van de daarbij betrokken ondernemingen lijken er geen monopolies bij te zijn. De vrijheid tot prijspolitiek is bovendien uiterst beperkt, zagen wij. Er valt echter bepaald nog meer over te zeggen! Het is onjuist te doen alsof in de twee met elkaar vergeleken situaties (dus voor en na de hervorming) de inkomensverdeling gelijk zal zijn. Dit is niet te verwachten, omdat mét het nieuwe sisteem van bedrijfsrentabiliteit ook een bonus sisteem zijn intrede doet, dat de inkomensverdeling wijzigt. In dit opzicht is het van belang te weten hóe het | |
[pagina 665]
| |
bonus sisteem zal werken. Informatie over de prijsvorming en de precieze handelingsvrijheid van de ondernemingen is ook gewenst. Het lijkt er op dat de prijsvorming in de toekomst zal worden gedecentraliceerd, zoals in Joegoslavië. Van oneindig groot belang is dan dat de relatie tussen winstprincipe en bonus-sisteem op demokratische wijze geregeld wordt, en niet wordt overgelaten aan een kaste van direkteuren en topplanners. De politieke demokratie in de Sovjet-Unie is helaas nog niet zo ver ontwikkeld dat we ons op dit punt geen zorgen zouden behoeven te maken! In het zo veel demokratischer Joegoslavië leidt de ‘socialistische marktekonomie’ tot negatieve verschijnselen op het gebied van de inkomensverdeling, zowel regionaal als personeel. Het winstprincipe krijgt met de huidige eksperimenten een beperkt toepassingsgebied. Waar het de vernieuwers om gaat is dat er metoden worden ingevoerd die de plan organen ontlasten van oneindig veel detailwerk, metoden van ekonomische regulering dus in plaats van plan voorschriften. Het winstprincipe in de verbruiksgoederensektor moet er dan voor zorg dragen dat de vraag van de konsumenten wordt ontdekt, en vervolgens bevredigd. Vanuit makro-ekonomisch gezichtspunt kunnen de libermanistische eksperimenten in de geïsoleerde sektor van de verbruiksgoederenindustrie slechts suksesvol zijn als er een geünificeerd prijsstelsel is, d.w.z. een prijsstelsel zonder intrinsieke tegenspraken. Slechts in dat geval worden de voorkeuren van de konsumenten korrekt ‘doorgeseind’ naar de overige sektoren van de ekonomie. Zulk een prijsstelsel bestaat echter (nog) niet in de Sovjet Unie.Ga naar voetnoot4) Er wordt wel aan gewerkt. |
|