De Nieuwe Stem. Jaargang 20
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 589]
| |
Lieuwe Hornstra
| |
[pagina 590]
| |
archieven had ik overigens ervaring gekregen in mei 1940, maar het was nu een kamer vol. Toch is dit het probleem niet. Het bedrijfsleven leert wel met rapporten om te gaan, de bedrijfspsychologen leren wel hun beroepsdiscretie meer kracht bij te zetten. Er gaan ook stemmen op om het onderzoekresultaat slechts mee te delen aan en diepgaand te bespreken met de onderzochte, terwijl het bedrijf niet méér zou vernemen dan ‘geen bezwaar’ of ‘wel bezwaar’. Anderen achten dit onjuist omdat enige kennis bij het bedrijf van wat men wel en niet van de onderzochte kan verwachten, en waartoe men hem al of niet kan ‘opvoeden’, een belangrijk resultaat van het onderzoek geacht wordt. Het eigenlijke probleem ligt echter in de bedrijfspsychologische bevordering van een soort meritocratie. De oorzaak ligt in de ontwikkeling van de dieptepsychologische diagnostiek waardoor dingen aan het licht komen die de onderzochte zelf niet weet, vaak niet begrijpt en waartegen hij weerloos is. Ook al deelt de psycholoog hiervan niets aan het bedrijf mee, toch is deze door moderne tovenarij verkregen kennis implicite aanwezig in de uitspraak van de psycholoog. Wat zijn de gevolgen van een algemeen toepassen van het moderne sollicitanten-onderzoek? Een scheiding van de bokken en de schapen; de vorming van een maatschappelijk residu; een bedrijfsselectie van geschikte neurotici; een meritocratie, a brave new world. Zolang het onderzoek niet verder ging of gaat dan wat men psychotechnisch en zintuigfysiologisch onderzoek noemt, is men zich de consequenties niet bewust. Het is nuttig te weten dat een buschauffeur niet kleurenblind is, een redelijk goede reactiesnelheid heeft, enz. Het testen van jongens op technisch inzicht en enige handvaardigheid blijkt voor de fabriek voordeliger te zijn dan de lukraak-methode waarbij na enige maanden verscheidene jongens wegens ongeschiktheid vertrekken of ontslagen worden. Beter zou het zijn als dit geschiktheidsonderzoek niet namens de fabriek geschiedde maar vrijwillig door de ouders gezocht en door overheid of stichting (zo nodig gratis) verricht werd. Nogmaals: daar zit het probleem niet. De indiscretie zit in het feit dat de onderzochte geen flauw benul heeft aan welk geraffineerd onderzoek hij onderworpen wordt en | |
[pagina 591]
| |
waartegen hij zich op geen enkele manier verweren kan. Heeft hij zichzelf tot de psycholoog gewend, dan is de indiscretie gering, doch moet hij zich (en nog met een enthousiast gezicht) eraan onderwerpen voor het verkrijgen van een verlangde betrekking of promotie, dan wordt hij gevild, gefileerd, geröntgend, doorgelicht op alle infantiele wensen niet alleen, maar evenzeer op de wijze waarop hij deze verwerkt, verdringt, ontkent, bevredigt. Ik heb het niet over de betrouwbaarheid van dit onderzoek; de voorspellingswaarde is nog niet zo groot als we vroeger meenden, maar wordt steeds groter. Wordt het onderzoek verricht in opdracht van de onderzochte (of, als het een kind is, diens ouders), of van de psychiatrische kliniek waar hij als patient aanwezig is, dan neemt men dus de indiscretie op de koop toe omdat een direct belang van betrokkene ermee gemoeid is en de indiscretie zo klein mogelijk gehouden wordt. Maar mag men de indiscretie zo ver voeren dat het psychologisch onderzoek en het daaruit resulterend rapport iemand bepalen, beperken, begrenzen, intomen, afwijzen in zijn maatschappelijk leven? Het is duidelijk wat de voor bedrijven werkende psycholoog daarop antwoordt: ‘het onderzoek is medeGa naar eind3) in het belang van de onderzochte omdat hij meer kans heeft op de positie die bij hem past en minder op die welke niet bij hem past.’ Daarmee geeft deze psycholoog blijk een Amerikaan te zijn, d.w.z. van mijn gesteld probleem niets te begrijpen. Het gaat immers niet om belangen maar om discretie, dus om eerbiediging van de ander - ook, ja juist daar waar betrokkene onwetend en weerloos is. Een vergelijking met de arts gaat niet op. Als ik pijn heb en de dokter constateert een nierkwaal, eveneens op grond van geraffineerde onderzoekmethoden, dan heb ik mijn lichaam ter onderzoek gesteld. Ik begrijp gedeeltelijk niet wat de dokter doet en ook niet wat hij ziet, maar mijn opdracht aan hem is duidelijk. Bij de psychodiagnosticus echter is het mijn ik, mijn zelf, mijn persoon, mijn psyche, ik ben het, en niet omdat ik een lijden heb, maar omdat mijn werkgever dat wil. Het is een onzedelijke zaak. De mens heeft recht op beoordeling van zijn feitelijke gedragingen, niet van per kunst- | |
[pagina 592]
| |
greep toegankelijke intieme karakterstructuren. Hij heeft recht op bescherming, afscherming, afweer, schijn. Vanaf het moment dat ik dit besefte, heb ik nooit meer iemand voor een bedrijf onderzocht. |
|