‘Langzamerhand zal men het vergeten’
Er is een verbijsterende passage in de Correspondance entre André Gide et Paul Claudel. Claudel was rooms convertiet en probeerde ook Gide binnen te loodsen. Na lange tijd van twijfel verkrijgt Claudel de sterke indruk - door een passage in Gides boek Les Caves du Vatican, nl. de monoloog van Lafcadio: ‘Le curé de Covigliajo, si débonnaire, ne se montrait pas d'humeur à dépraver beaucoup l'enfant avec lequel il causait. Assurément il en avait la garde. Volontiers j'en aurais fait mon camarade; non du curé, parbleu! mais du petit... Quels beaux yeux il levait vers moi!’ enz., Livre Cinquième - dat Gide pederast moet zijn. In een onthutsend grove brief sommeert Claudel zijn vriend Gide hem de waarheid te zeggen. Gide is geschrokken maar antwoordt heel waardig hoewel triest. Het is waar dat hij voor vrouwen nooit enig verlangen heeft gevoeld. Hij is getrouwd en van zijn vrouw houdt hij meer dan van wat ook ter wereld, maar er is geen verlangen. Gide is in deze brief heel duidelijk. Hij vraagt Claudel geen gebruik te maken van zijn huidige kennis, hij wil niet dat zijn vrouw getroffen wordt.
De wijze waarop Claudel op deze ontroerende en overtuigende brief antwoordt is onvergetelijk. Weinig genuanceerder dan een boerenpastoor uit de ergste verhalen, met de meest bekrompen praatjes, gaat hij te keer. Onvermijdelijk verwijst hij Gide naar een abbé - aan wie hij ook inmiddels al geschreven blijkt te hebben. Hij dringt er op aan dat Gide de desbetreffende passage van Les Caves in de boekuitgave achterwege laat: ‘Peu à peu on oubliera’.
Gide antwoordt: ‘Non; ne me demandez ni maquillages ni compromis...’
P.S.