De Nieuwe Stem. Jaargang 20
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 480]
| |
A.H. Wertheim-Gijse Weenink
| |
[pagina 481]
| |
Wat er daarna in de kampen met alle Joden gebeurde, kan men enigszins afleiden uit mijn eigen ervaringen, die ik dag voor dag in een agenda optekende en naderhand in dagboekvorm heb uitgewerktGa naar voetnoot1). Ziehier wat ik vond: | |
1 November 1942Zondagochtendbezoekje van Jaap en Beppie. (Jaap de Vries, omroeper en zeer begaafde en muzikale programmaleider van de NIROM). Gelachen om zijn verhalen. Hij heeft Nippon het geintje wijsgemaakt dat hij als Jood óók Aziaat was; van Israël toch? Ze hadden gegrinnikt en kemakmoeran bersama-sama gezegd! (d.i. gezamenlijke Aziatische welvaartssfeer - een van de bekende Japanse leuzen.) | |
3 December 1942Naar Beppie geweest. Ze zit er erg eenzaam en luguber in een zijstraatje van Noordwijk. ‘Zie je die Jap? die staat er dag en nacht om me in de gaten te houden en als ik uitga word ik geschaduwd. Niemand durft bij me te komen!’ Om event. spionnen te ontlopen fiets ik langs talloze om- en kronkelwegen weer naar huis terug. (Jaap heeft de mishandelingen van de Kempetai niet overleefd, werd veel later bekend.) | |
[pagina 482]
| |
6 April 1943Prachtverhaal van Annie H. (zelf Joodse), die met een Nipponner door de stad moest rijden en hem op straat ‘Joden’ aan moest wijzen. ‘Ik begrijp er niks van, had hij bekend. Laat u me nu eens zien wat Joden zijn; wijst u ze me aan.’ Annie had voor de eer bedankt en gezegd dat ze dat ook niet kon zien. Er zijn dus weer Duitsers hier, die de Jappen tot antisemitische maatregelen aanzetten. | |
29 Mei 1943De Joodse violist Komlos (Hongaar) met nog negen Hongaarse orkestleden opgepakt; bijna allemaal Joden. Als ‘Vrije Hongaren’ of als Jahoedi? (Nog voor de oorlog met Japan hadden de pro-geallieerde Hongaren een Comité Vrije Hongaren opgericht.) Mevrouw Komlos gelooft vast, dat ze zijn verraden door de cellist W., een Wit-Rus. | |
1 Augustus 1943Al vroeg een seintje van Nol (een nog werkende Nederlander, geen Jood): Kom even hier, ik moet je wat vertellen. Vol angst er heen. Nol luistert geregeld naar de B.B.C.; heeft de korte golfknop niet laten verzegelen (wat van Nippon moest). Ontstellende berichten over de Joden in Europa gehoord; duizenden Nederlandse Joden zouden naar Polen zijn afgevoerd, om uitgeroeid te worden.... Wat zal er van Hans geworden zijn? (mijn man's broer). - 's Avonds bromural genomen. | |
[pagina 483]
| |
tot de Japanners in de loop van 1944 - ik zat toen met de kinderen in het Kramatkamp in Batavia - de Joodse vrouwen (Nederlandse en buitenlandse) gingen afzonderen van de anderen. | |
3 September 1944Zondagmorgen. Het vertrek van de jongens. Op het Pandhuisveld stonden ze aangetreden, al die kleine kereltjes met hun rugzakken, zonnehoeden en barang. De meesten hielden zich flink en de ouderen (tot 16 jaar) vonden het, geloof ik, nog wel avontuurlijk. Op een afstand mochten we toezien, hoe ze op vrachtauto's werden geladen. De sadist Sonei, de commandant uit het Tjidengkamp, was er ook bij. Bep hield het niet uit, rende opeens mee met de wagen waarop Phons stond, toen de troep wegreed. Sonei raapte een kei op, die rakelings langs haar hoofd vloog. Als een furie stond Bep daar. 't Brak de spanning van het weggaan, want iedereen dacht: nou gaat ze eraan. Maar Sonei draaide zich om, ging de auto's achterna, die de hoek al om waren. En Bep kwam terug. Algemene verslagenheid. - Nauwelijks een beetje van de narigheid bekomen, of om 11 uur een nieuwe jobstijding: de Goldbergs, Tineke, enz. enz. moeten morgen op transport. Toevallig allemaal Joden; of is het geen toeval? Erheen, meehelpen koffers zeulen. | |
4 September 1944Tineke en de Goldbergs uitgeleide gedaan aan de poort. Simon zei: gaan jullie maar gauw terug, 't is beter dat ze je niet zien. Niet gedaan. Nagewoven. - Plotseling bericht: Joden moeten zich laten registreren. Ik naar de post, waar onze kampleider zit. Hij zal vragen, wat het betekent. Uren op de post zitten wachten. Zonder antwoord terug. Overleggen met mijn vrinden. Kee 's avonds bij me: ‘er is vergadering in mijn huis; ze geven je kamertje al weg....’ In tweestrijd wat ik doen moet. In de circulaire staat, dat ieder die ook | |
[pagina 484]
| |
maar één druppel Joods bloed in zijn aderen heeft, zich moet laten registreren. Ikzelf heb wel geen Joods bloed, maar mijn kinderen wel. Stel je voor, dat ze mijn kinderen wegvoeren en mij niet. Dus: of ik geef me op samen met de kinderen, of ik doe helemaal niets. De meesten van mijn vrienden raden: niets doen, ze komen er niet achter, de Jappen, ze kennen geen Joodse namen. Ja, dat is wel zo, maar we zitten toevallig in een kamp met Duitse vrouwen (getrouwd met Hollanders) en daar zijn onbetrouwbare bij. Die kunnen me verraden. - Vreselijke tweestrijd. Wat moet ik doen? | |
26 September 1944Verhalen over Tangerang gehoord van Mevr. S. Heel erg. Getob erover. Elvire komt zeggen, dat ze van mevrouw v. Neuren (door de Jappen erkende kampleidster) heeft gehoord dat Kondo (de Jap die over de kampen gaat) over de lijst met Joden heeft gesproken, en dat ik erop sta. - Kee 's avonds: Doe alles om weer van die lijst af te komen, ga vooral niet naar Tangerang. | |
[pagina 485]
| |
1 November 1944Nog steeds niets gehoord. Wachten maar. De ‘roosjes’ zijn gekomen in de Salembalaan. (Zo noemen we de vrouwen, die met Nippon-officieren willen samenleven tegen betere behuizing en goed eten). Daarom moest dus de Salembalaan ontruimd worden en zitten wij hier nog benauwder. In ons kamertje van 3 bij 3½ wonen en leven we nu met zijn zessen! Meer dan de bedden kunnen er niet in; we koken en eten in de buitenlucht, naast het huis. | |
4 November 1944Jappen hebben overal bij ons vrouwen huisraad, kleedjes e.d. weggehaald voor de roosjes. Van mij een makkelijke rieten stoel. 't Kan me niks schelen. Ik ga toch weg. - We zijn aan het prikkeldraad gaan kijken naar die roosjes in de verte. Veel blonden erbij en een rooie. Ze dorsten niet naar ons te kijken. | |
December 1944De buitencorveeën worden steeds zwaarder en zinlozer. Patjoelen in de brandende zon van 2-4 uur (patjoelen is spitten met een pikhouweel). Een tani (boer) houdt dan zelfs zijn vee binnen. Vandaag steeds fietsende Jap langs om te kijken of we wel werkten en geen hoed of doekje op het hoofd hadden tegen de zon (die slaat hij er dan af). De dagelijkse gotencorvees worden ook steeds erger, want er is geen materiaal meer, dus moet je wel je handen gebruiken. Telkens infecties. | |
[pagina 486]
| |
25 December 1944Kerstmis. Toch gezongen met Annie v. H. aan het orgeltje tijdens de dienst van Ds. Went. Immanuel! - 's Avonds kerstdiner, bestaande uit ‘appelmoes’ (bittere kedondong) ‘puree’ (van oebi, zoete aardappel), ‘wijn’ (gegiste tape); en de ‘kip’ moest je erbij denken. | |
26 December 1944Hoge koorts; koude rilling. Naar het Ziekenhuis gepikoeld. Het is wondroos in mijn been. Natuurlijk door straatgoot die heel diep is en die alleen schoon te maken is door erin te gaan staan. Doodziek en ellendig, overal pijn. - Plotseling Zuster E. om me te zeggen: Morgen gaat het transport naar Tangerang. Maar ik kan toch onmogelijk mee, zoals ik nu ben? Ja, je moet mee, Nippon is onvermurwbaar. Samen met de dokter is ze aan de poort geweest, om voor me te pleiten. Vergeefs. - Met slaappillen wat geslapen. | |
27 December 1944Het transport is een dag uitgesteld. Nog hoge koorts en vuurrood been. Even op de brancard naar ons kamertje om nog iets te kunnen regelen. Iedereen is even hartelijk; de kinderen worden verzorgd; er wordt voor ons gepakt en nog eten klaargemaakt voor de reis. Annie v. H. vertelt dat ze met mijn koffers naar de poort moest en dat de Jappen er veel barang, vooral boeken uit hebben gegooid. De dagboekjes van de kinderen verscheurden ze voor haar ogen, de ellendelingen. Ik in tranen. - 's Avonds kwamen al mijn vrienden in het ziekenhuis afscheid nemen. Het leek wel een receptie zonder woorden, want ze mochten niets zeggen. Er waren er die huilden en allemaal dachten ze: die zie ik niet terug (zuster E. ook, vertelde ze me later). | |
28 December 1944Het transport van Joden en Vrijmetselaars van Kramat naar Tangerang. Heel vroeg - nog pikdonker - op brancard naar de poort. De kinderen stonden er al met rugzakken bepakt en beladen samen met de huisgenoten en nog verschillende vrienden. En ik lag daar maar met dat rode kloppende been op een kussen. Het was net of ik het zelf niet was. De kinderen werden met de overigen op de open vrachtauto geladen en ik mocht naast de Indon. chauffeur zitten. Op het station Manggarai werden we afgeladen en ik werd door de | |
[pagina 487]
| |
Vrijmetselaar Endert gedragen en op het perron gelegd. De trein uit Bandoeng bracht de Bandoengse Joden. Kennissen die me zagen liggen, herkenden me niet. De treinreis was (als alle transporten) een verschrikking. Alle raampjes (d.w.z. houten schuifluiken) moesten dicht en dan rangeren maar, heen en terug, heen en terug in een verstikkende atmosfeer, uren lang. Pas om 4 uur 's middags arriveerden we in Tangerang (terwijl dat niet verder dan een half uur van Batavia ligt). Een kleine vrachtauto stond klaar voor de zieken; meest dysenterie-patiënten, meer dood dan levend. Ze kwamen waarschijnlijk van Bandoeng of verder. Ze spraken niet, deden niets dan overgeven de hele tocht tot de poort van de jeugdgevangenis Tangerang. Naast die wrakken voelde ik me alweer een hele piet en klom zelf - ondanks het verbod - met mijn rooie poot zo gauw mogelijk uit die pestilente auto en ging aan de poort op een stoepje zitten tot ze me kwamen halen en in het hospitaal op een vieze matras kwakten zonder kussens. Ik vroeg om een kussen, althans voor dat been. Was er niet. Rechts ontdekte ik een metgezellin van de vrachtauto, die maar gilde om de po. Links lag een jonge vrouw die me inlichtte over de wandluizen. Ruik maar, zei ze, amandellucht als je ze doodknijpt. 't Wemelde van die beesten. Na een paar uur werd me een stukje keihard zwart brood toegeworpen en wat thee rondgedeeld. Dat was het avondmaal - Ziezo, dacht ik, de hel van Tangerang. Inderdaad, hier was het Kramatkamp nog een hemel bij. - Ongerust over de kinderen. Waar zijn ze? | |
29 December 1944Geen oog dicht gedaan. De hele nacht gekerm en gespuug van mijn rechterbuurvrouw en de zusters (geen beroeps) kunnen het niet aan. Er zijn er veel te weinig voor zo'n groot transport. Het gehuil gaat in een vreemde fluittoon over, die steeds zwakker wordt. Scherm om het bed. Stilte. - De vrouw is weggehaald. Een klok luidt. De doodsklok, zegt de zuster, dan moet het hele kamp een minuut stil zijn; ze wordt meteen begraven. - Eindelijk de kinderen. Riek A. had hun met alles geholpen; ze hadden in zaal 16 van de Jodenhan fijn geslapen op een plankier allemaal op een rij. Onze kolong is tegenover de deur. Ze hadden al veel vroe- | |
[pagina 488]
| |
gere vrindjes gevonden. Ze vonden het wel leuk weer eens een ander kamp (han is afdeling). | |
30 December 1944Het blijkt me, dat Tangerang geen Jodenkamp alleen is; er zijn ook andere groepen ondergebracht, een grote han met ‘prominenten’ en een met Soerabajanen e.a. Maar de Joden zitten wel in een aparte han, die de Jodenhan genoemd wordt. Goddank mag ik uit het ziekenhuis naar onze kolong, een donker somber hol, omdat er boven nog een etage met rijen vrouwen is. We liggen met zijn tachtigen in de zaal. Geen spoor van privacy meer, geen afscheidingen, noch op ons plankier, noch in de badkamer (rijen douches) noch in de latrines, die uit gaten naast elkaar in de grond bestaan. - Een volkomen andere sfeer in dit kamp. Kramat, een huizenwijk, was nog zo'n beetje een vervolg van vroeger thuis. Daar had je nog dezelfde normen van fatsoen, deftig- en dikdoenerij. Hier niet. Hier een ongegeneerdheid en openheid. Met recht, alles open en bloot! | |
31 December 1944Ouwe tante Stien, beroemd om haar gein, is mijn buur. Kind, je bent zo mesjogge geweest om je als Jid op te geven, terwijl je 't niet eens bent, maar nou zal ik je wel vertellen hoe het hier toegaat. En dan vertelt ze. Kijk, zie je daar in die hoek, die ouwe, hou die in de gaten hoor, dat is een Irakse. Die kunnen bietsen, nou! En hier deze, dat is een heel lief mens, maar je zult wel merken, Mevrouw H. komt veel bij haar boven op de kolong. Helemaal kosjer is het niet, maar wat wil je, ze zitten al zo lang in een vrouwenkamp, nebbisch! Als de mannen weer terug zijn, is het over. Toevallig komt net Mevrouw H. aan en klimt het trapje op. Stien met een knipoogje: Wat heb ik je gezegd? ‘Hirsch en Co.’. | |
Januari 1945Eigenlijk is hier alles beter geregeld. Er zijn warempel schooltjes voor de kinderen. Ze zijn ook in werkploegen ingedeeld (vegen, wieden, enz.). En voor de vrouwen is de centrale keuken een grote verlichting van de huishoudelijke arbeid. In Kramat hadden we geen seconde rust; zelfs 's nachts niet door die zinloze ‘nachtwachten’. Nu zijn we tenminste van het koken af. Het ‘drum-halen’ - carrier-corvee noemen ze dat hier - weegt er niet tegenop. Alleen is het maar een be- | |
[pagina 489]
| |
droevend klein hapje dat we elk in ons pannetje opgeschept krijgen, een pollepel rijst en wat groente, meest kankoeng, het grofste soort spinazi, of taoge, alles even waterig. - De algemene corvees zijn gezamenlijk, niet han'sgewijs; de Joden zijn onder dit werk niet gescheiden. Samen spitten of wieden we elke middag een of twee uur in de tuin, samen maken maken we de renteng (latrines) schoon. | |
25 Maart 1945Eerst kilometers lopen met alle draagbare bagage naar het station, en dan weer de godganse dag in die snikhete trein. Gelukkig zijn in onze wagon (4de klas, twee lange banken overlangs) een paar luiken stuk, dus we kunnen uitkijken. We rijden zowaar langs het Tjidengkamp, zien de vrouwen en kinderen in de verte. Met donker pas in Batavia. Op open vrachtauto's over de zo bekende wegen. Even iets van de vrijheid gezien. - Aankomst in Adek, een koelieloods. Bij de ingang langdurige inspektie van de tassen. Hugo diepongelukkig, dat ze zijn nijptang inpikken. - Wie komen ons daar in Adek weer tegemoet? Waarachtig weer oude bekenden | |
[pagina 490]
| |
uit Kramat. Die hebben intussen ook alweer een ander kamp meegemaakt. Enkele dagen na ons vertrek naar Tangerang zijn ook zij afgevoerd. Ons wordt in Han III - de Jodenhan - een stukje plankier toegewezen. In Han IV zitten grotendeels Irakkers en ook ‘gewone’ Joden. Han III en IV zijn dus de Jodenhans. Onze leefruimte is hier veel kleiner, maar 50 cm per persoon en dan in een hoek. Gesjouw met koffers en bultzakken. Een ongelooflijk gescharrel in ons hoekje. | |
15 April 1945We vervuilen totaal, want er is telkens geen water om te wassen. De renteng is onbeschrijfelijk smerig. De douches lopen niet. Mijn dikke enkels en benen doen me pijn met lopen. Maar dat heeft iedereen, en je moet toch corvee doen natuurlijk, anders vervuilen we helemaal. Dr. Damen gevraagd, wat het is. Hij antwoordt woordelijk: ‘Het is een medisch wonder, dat jullie nog leven op 700 calorieën, en dan met al dat werk. Natuurlijk treden deficienties op, dat kan niet anders. U moet zo langzaam mogelijk werken; uw levenstempo is te snel.’ | |
20 Mei 1945Een groep Bandoengers aangekomen. Daar is Gré bij, mijn oude (Joodse) vriendin. Schor van het praten. Holland is vrij, zegt Gré. Ik kan het niet geloven. Heus, we luisterden altijd naar de BBC. - Phie is onherkenbaar; Nippon heeft haar een blauw oog geslagen, omdat ze in de trein een raampje open had willen schuiven om lucht te krijgen voor de zieken. Phie is verpleegster. | |
[pagina 491]
| |
22 Juni 1945Hugo ontdekt op zoek naar iets eetbaars pisangschillen in de vuilnisbakken van Han I en II. De Joden hebben geen pisangs gehad. | |
21 Juli 1945Strafappel. De Irakkers hebben weer gegedèkt (ruilhandelen met Indonesiërs door de omheining van gedèk - soort hard riet - heen). Fantastisch wat die mensen nog binnensmokkelen. Toch is bij zaalinspectie van Han IV maar weinig gevonden. De Irakjoden hebben haast alles door de bilikwand die hen van de andere Joden van Han IV scheidt, naar die andere Jodenzaal gewerkt. Gré zei: 't Leek wel een kip die eieren legde, zo rolden de harde eieren door de wand. En toen waren ze nog boos dat we er wat van opgegeten hebben, terwijl wij het risico liepen. Bovendien krijgen we allemaal morgen voor straf geen eten. | |
27 Juli 1945Iedereen schrijft recepten over of leest in kookboeken. Hoe is het mogelijk? Ik word al stapel als ik van gebakken uitjes hoor spreken. Maar gelukkig zijn er ook nog anderen die uit de werkelijkheid vluchten. Zo geniet ik van het clubje dat met Toos Eyken Hamlet leest. Dat geeft geen associaties met ons trieste heden. | |
31 Juli 1945Weer strafappel op het Tengkoveld. We staan weer hansgewijs opgesteld, Han I, Han II, Han III (wij) en Han IV (Irak). Kiotské (in de houding), kéré (buigen), naoré (terug in de houding). Een zijden pyamabroek wordt op een stok omhooggehesen. Wie heeft deze broek aan het gedèk verkocht? Van wie is deze broek? Alles in blafferig Japans, vertaald door onze tolk en Jappenvriendin, Deetje H. Doodse stilte. Twee gebonden Heiho's (inheemse militairen van de bewaking) worden voorgeleid. Wie heeft met deze Heiho's willen ruilen? De Heiho's worden geslagen, tot bloedens toe. We moeten dit aanzien. Een van de twee jonge kerels houdt het niet meer uit blijkbaar; hij wordt langs | |
[pagina 492]
| |
onze rijen geleid en zal zijn medeplichtige aanwijzen. Hij blijft staan bij een knap Iraks meisje en zegt nog: ‘kassian, non Lies’. Non Lies wordt meteen gegrepen en naar de cachot gebracht. - Han I en II mogen nu terug naar de zalen; de Jodenhans niet; die moeten blijven staan, uren lang in de zengende zon. Waarom mogen wij van Han III ook niet terug? Voortdurend o-benige Jappen om ons heen om eventuele hoeden of zakdoeken met stokken van ons hoofd te slaan. Morgen weer zonnesteek natuurlijk. - De oude mevrouw de S. spreekt uit, wat we allemaal denken: waarom moeten wij blijven staan voor gedekken van de Irakkers, terwijl Han I en II naar de zalen mogen? Deetje hoort het en haalt Nippon erbij. Herhaalt u voor Nippon wat u vroeg. Het oude mens herhaalt haar vraag. Nippon geeft haar een slag met zijn stok boven op het hoofd; ze wordt bovenop een hoge zandhoop gesleept naast een pas gedolven loopgraaf. Daar moet ze blijven staan. Het wordt avond. Telkens kijken we stiekem om en zien de silhouet van het zielige figuurtje op die berg tegen de avondlucht. Opeens horen we een gil; mevrouw de S. krijgt een zenuwtoeval en wordt naar de zaal afgevoerd. Onze zaal; ze ligt vlakbij ons. Eindelijk mogen wij ook naar ‘huis’ naast het vreemd snikkende oudje. | |
14 Augustus 1945Joden moeten zich laten registreren. Nippon wenst een precieze opgave Joods of niet-Joods. Wat nou weer? Waarom? We zitten toch al apart? - Ze zeggen, dat de Joden zullen worden afgevoerd naar Borneo. Dat zou onze dood zijn. Nog een transport in de toestand waarin we nu zijn, kunnen we niet meer verdragen. We zijn òp van zenuwen en uitputting. | |
15 Augustus 1945's Nachts niet kunnen slapen van de hongervisioenen. (Dat zijn beelden van lekker eten, waar je dan niet van loskomt.) Mevrouw X is verleden week gestorven, steeds maar prevelend: gebraden kip. Ik besef nu dat honger gek kan maken. - Saar komt laat op onze kolong en zegt: Sjolem, 't is vrede. Toe, schei | |
[pagina 493]
| |
nou uit, we kennen die praatjes nu wel! - Wel was er vannacht tienmaal alarm. | |
20 Augustus 1945Op de pietenclub gehoord, dat de transportmeisjes ontslagen zijn en dat ze hebben moeten tekenen, dat ze dat werk ‘vrijwillig’ deden! (Pietenclub heette een zaaltje in het ziekenhuis, waar we telkens een zgn. luizenkap op het hoofd kregen; maar het ontsmettingsbad hielp niet veel in de grenzeloze vervuiling waarin we moesten leven). | |
24 Augustus 1945's Avonds het hele kamp bijeengeroepen. Niet meer hansgewijs maar allemaal tezamen, door elkaar, hoorden we van de Japanse kampcommandant, dat de Keizer Tenno Heika van Nippon zo edelmoedig was om een eind te maken aan het bloedvergieten; en dat het Nippon zo speet dat onze voeding en behuizing niet beter was geweest. Ze hadden het ons zo graag beter gegeven!.... Dan volgen dagen van gemeenschappelijke dankdiensten. En op 31 aug. vieren we Koninginnedag met 'n kinderoptocht en een gemeenschappelijk maal. Het ghetto is opgeheven. Hebben de Joden onder Japanse bezetting méér geleden dan de niet-Joden? Och, wie de afloop weet, zegt: nee. Maar de Joden die hun duizendjarige geschiedenis kenden, die het lot van hun rasgenoten in Europa onder Hitler wisten of konden raden, waren er in één opzicht erger aan toe dan hun niet-Joodse medegevangenen. Vanaf het ogenblik, dat zij apart gezet werden, waren zij - net als die in Holland de ster moesten dragen - getekenden. |
|