| |
| |
| |
Adri Laan
Een onderwerp
Hij was nauwelijks tien minuten in zijn werkkamer geweest toen de huiskamerdeur weer openging en hij voor haar stond, zijn gebalde rechtervuist in zijn linkerhand drukkend, kijkend zonder haar echt te zien.
‘Janine’, zei hij, ‘ik krijg het niet meer te pakken. Het is me ontschoten.’
Hij vernauwde zijn ogen bij het nadenken en zijn rechterhand zocht nu in de lucht het ritme van de woorden, die hij kwijt was geraakt, maar de hand viel na een paar golvende bewegingen slap.
‘Jij moet het je nog herinneren’, zei hij. ‘Het was tijdens ons gesprek van gisteravond. Op een moment was er ineens een goed onderwerp voor een verhaal. Ik moet je dat gezegd hebben. Wat was het? Janine, wat was het?’
Ze legde haar boek weg. ‘Je hebt het me niet gezegd. Misschien heb je gedacht dat je het me zei. Het was trouwens nauwelijks een gesprek, als ik me goed herinner, het was meer een krachtmeting’. Ze lachte. ‘Jij won. Natuurlijk.’
‘Ik moet het je gezegd hebben. Er was iets met de kinderen en vlak daarna....’
‘Er was niets met de kinderen. Die lagen al uren in bed. Pas toen wij ook naar bed gingen merkten we dat ze al uren wakker hadden gelegen. Omdat ze dachten dat we aan het ruzie maken waren, stel je voor. We waren te luid gaan praten. Als je aan het drinken bent merk je nou eenmaal nooit dat je je stem verheft. We moeten niet meer zoveel naar binnen slaan.’
‘Ik ging daarnet in mijn werkkamer met het gevoel dat ik iets van allure in mijn hoofd had, van meer allure dan de onderwerpen die ik op een lijstje heb staan. Het schoot me te binnen dat ik gisteravond een heel boeiende situatie voor me zag, dubbelzinnig, onthullend en nog een beetje aangrijpend ook. Het was maar een kleine intrige, maar er zat een mogelijkheid in. Ik weet haast zeker dat het na iets met
| |
| |
de kinderen in me op kwam. Nee, niet dat er iets was met de kinderen, maar jij zei iets over ze, dacht ik, en daar moet het gebeurd zijn, daar was het, glashelder. Ik moet het je gezegd hebben.’
‘Jij hebt niets gezegd, je had er geen tijd voor, althans niet daarvoor. Je gunde mij niet eens de tijd om van mijn woorden te komen. Daarom won je ook weer. Nou ja, op punten.’
‘Ik had het onmiddellijk moeten opschrijven. Of we hadden de bandrecorder aan moeten zetten.’
‘Dat hadden we moeten doen! Dan had ik je kunnen bewijzen dat je mijn woorden om de haverklap verdraaide en je eigen woorden voor ongezegd verklaarde als je dat uitkwam. Elke keer verwijt je me dat ik je verkeerd citeer. We moeten er in het vervolg de bandrecorder bij aanzetten. En niet meer zoveel drinken.’
‘Voortreffelijk. Alleen kost het uren om iets op een band terug te vinden. We zouden een systeem moeten invoeren. We zouden de recorder alleen moeten gebruiken als we iets belangrijks zeiden, iets wezenlijks.’
‘Dan kwam alleen jouw stemgeluid erop, Henri. Nietwaar?’
‘Niet waar.’
‘Wel waar. Je bent me altijd een straatlengte voor en als ik iets wil zeggen dan formuleer jij het voor me, want je formuleert zoveel beter.’
‘Alleen omdat we dan sneller kunnen praten.’
‘En harder.’
‘En harder, ja. We dwalen af. Ik had het bijna, in de werkkamer. Luister, probeer het je te herinneren. We hadden het erover dat naarmate je elkaar ontdekt en er allerlei illusies wegvallen....’
‘En een illusie is noodzakelijk maar onbruikbaar zodra ze doorzien is....’
‘Ja, daar ongeveer. Heb ik dat zo gezegd?’
‘Precies zo.’
‘Goed en we kwamen tot de slotsom....’
‘Jij kwam tot de slotsom.’
‘Je weet niet eens wat ik wilde zeggen.’
‘Ik weet het precies en als ik het niet wist, dan was ik er nog zeker van dat jij en niet ik tot de slotsom gekomen was
| |
| |
van wat dan ook.’
‘We vonden dat bij al dat afsnijden van illusies je elkaar wezenlijker en dus ook dichter benadert.’
‘En daar is niet aan te ontkomen. Je verliest een illusie, weer één, maar daar mag je niet om rouwen want je komt dichter bij de werkelijkheid en je kan er toch alleen maar blij om zijn, als zinnig mens, dat je je een beter inzicht verworven hebt, elke keer weer, steeds maar door, illusie na illusie wegjagend.... Hoor je wel, we hebben niet eens een bandrecorder nodig. Ik ben een uitstekende recorder.’
‘Daarom juist. Met jou moet ik het moment terug kunnen vinden waarop dat onderwerp opsprong, als in neonletters. Jij zei....’
‘Jij zei: Kijk om je heen. Naar vrienden, relaties, buren, de kat, je zou niet meer kunnen leven zoals zij. Maar, zei ik, ik kan niet vergeten dat ik gelukkig met je geweest ben op verkeerde gronden, op volstrekt niet bestaande gronden, jarenlang. Ik voel me belachelijk, een naieve trut voel ik me, als ik me vol schaamte herinner hoe ik me jou, hoe ik me ons samen heb voorgesteld en hoe jij aldoor al wist dat het niet waar was en dus altijd maar hebt gedaan alsof het zo was, dat maakt me belachelijk. En ik schaam me dood.’
‘Dat is niet juist. Ik was toen niet, wie ik nu ben, of gisteravond was. Ik zou kunnen zeggen, bij voorbeeld, dat ik dezelfde naam nog draag als toen, maar verder bijna niets gemeen heb met die man van wie je vroeger hield.’
‘Maar dan hou ik nou toch ook weer op belachelijke gronden van je. Want morgen is het weer anders. Dan moet ik me weer omschakelen en weer met een andere vent naar bed. Al heeft ie dan dezelfde naam.’
‘Janine! Dat was het bijna! Daar in die buurt was het!’
‘Ik dacht dat de kinderen ermee te maken hadden.’
‘Misschien toch wel. Misschien heb ik me vergist.’
‘Jij je vergist! Je bent nou al een andere man geworden!’
‘Nee, stil nou.’
‘En jij beweert steevast dat ik te weinig gevoel voor humor heb.’
‘Nou ja, dat bedoelde ik anders. Ik zei het trouwens niet zo ongenuanceerd zoals jij het nu doet voorkomen. Dat kan niet. Ik heb je toch niet beledigd? Dit zou een belediging zijn.’
| |
| |
‘Dat is waar. Zeg, misschien kwam het nadat je me had duidelijk gemaakt dat ik niet ongenuanceerd genoeg dacht.’
‘Nee, ik weet het. Het was na die angst van je voor de betrekkelijkheid van je geluk.’
‘Ik citeer: Je momentele geluk. Geluk dat altijd alleen in het moment ligt, in deze minuut in deze seconde.’
‘Precies.’
‘Mijn God, wat ben ik gelukkig, in deze seconde.’
‘Je vrees, je pessimisme.’
‘Nee! Dat is een van de weinige dingen die ik heb kunnen uitspreken. Niet ik, maar jij bent de grootste pessimist. Wezenlijk gezien dan om dat geliefde woord weer eens te gebruiken. Jij met je limietloze Dood....’
‘Fout. De Dood is onafwendbaar. De Ruimte is limietloos. We doen niet anders dan van onze geboorte af deze Ruimte te veroveren, zei ik, die de Dood met zijn bezettingsleger Tijd aanvankelijk al geheel beheerst. Dat heb ik gezegd. Is dat pessimisme?’
‘Symbolisme, dat wel in ieder geval.’
‘Laat dat dan zo zijn. Maar daar hadden we het niet over. Die benauwdheid voor het relatieve, voor het ervaringsfeit, dat je met illusies leeft die door de werkelijkheid achterhaald worden en dat je dus over een half jaar op een andere manier gelukkig zult moeten zien te worden.’
‘Dat “gelukkig worden” hebben we, op mijn aandrang, gewijzigd in “je zult moeten leven”.’
‘Dat hebben we samen zo uitgesproken, want dat is heel logisch.’
‘En omdat het logisch is, komt het uiteraard grotendeels van jou.’
‘Ha, ik heb zelfs gezegd, dat je inplaats van over geluk moet spreken over intensief leven, of beleven. En met logica kom je er niet uit, dat weten we allebei zo langzamerhand. Dat was het nu juist. Jouw vrees bij dit alles dat er dan wel eens helemaal niets kon zijn tussen ons.’
‘En dat ik je dus kwijtraakte.’
‘En ik jou! Of niet soms?’
‘Dat is niet hetzelfde. Jij gaat toch wel door, onlogisch of logisch daar ben ik van overtuigd. O ja, je zou me wel missen. Eventjes.’
‘Dit gaat in de goede richting, Janine! Zo waren we on- | |
| |
geveer bezig. Ah, ik vertelde je hoe dat gegaan was met Willy.’
‘Ja. Met Willy van Oswald. Nou ja, niet alleen meer van Oswald.’
‘Goed, goed. Dat is er toen uit komen vallen en niet omdat we teveel gedronken hadden, want ik ben er blij om, want ik had ineens het gevoel dat ik het je kon vertellen. En dat betekent immers dat we elkaar beter kennen dan tevoren, want toen durfde ik het je gewoon nog niet te zeggen.’
‘Immers. Want. Logica.’
‘Maar we kunnen nu toch eerlijker zijn tegenover elkaar?’
‘Eventjes terugschakelen, Henri, anders raak je de draad zo meteen kwijt. Willy. Daar hadden we het over. Willy van Oswald.’
‘Nou ja, dat heb ik je verteld.’
‘En daar was het bij in de buurt dat je je grandioze idee, in neonletters geschreven, opdeed. Wat was er ook weer met Willy?’
‘Ga nou niet masochistisch doen. Waarom zou ik dat verhaal voor een tweede keer vertellen?’
‘Omdat ik het dan intensiever beleef. Ik herinner me bovendien dat ik wel zes keer heb moeten vertellen hoe dat wel gegaan was met dat gevrij van me als jong meisje met die oorlogsheld.’
‘Dat is al zolang geleden dat je me dat opbiechtte.’
‘Neem me niet kwalijk, toen was je een heel andere man, dat is waar ook. Toen waren we pas drie, vier jaar getrouwd. Maar dat van Willy is vers. Kersvers. Een verse wonde heeft het recht meerdere keren behandeld te worden, gesoigneerd te worden. Hoe was het ook weer met Willy? Heus, zo alleen komen we op jouw onderwerp.’
‘Ik vertelde dus wat er met Willy gebeurde. En met mij. En vooral met Oswald, die er eigenlijk de oorzaak van was. Omdat ie bang was voor wat er zou kunnen gebeuren.’
‘Ja, dat was een heel sierlijke, zeer verduidelijkende vergelijking die je me gaf om duidelijk te maken wat je veroordeelde in mijn vrees. Een parabel was het. Willy sprak je aan. Zo begon het.’
‘OK, Willy sprak me aan en ik zal je nog een paar nieuwe details geven om het verhaal wat op te frissen. Ze wilde
| |
| |
me spreken, ze wilde koffie met me drinken, maar dan wel een beetje achteraf.’
‘En jij, je nog van geen kwaad bewust, Willy weliswaar waarderend als een appetijtelijke vrouw met heel lange benen, maar toch nog altijd de vrouw van onze vriend Oswald, jij stelde je zoals gewoonlijk open voor de problematiek van een medemens in nood, je nam je tijd ervoor af en....’
‘Ik liet er de afspraak met de gemeente-architect voor lopen en je weet heel goed hoe belangrijk die is voor ons allebei, voor ons gezin, bedoel ik.’
‘Zo is het. Iemand, die je niet zo goed kende als ik, zou vast denken dat je Willy heel wat interessanter vond dan de gemeente-architect of je gezin, maar ik, ik weet nu eenmaal dat jij je gezin en de gemeente-architect belangrijker vindt, maar toch Willy's belangen liet voorgaan. Zo ben je.’
‘Ik hou ermee op.’
‘Als je je onderwerp terug wilt vinden....’
‘We gingen dus koffiedrinken.’
‘Gingen? Te voet, te paard? Waarnaartoe? De nieuwe details, de frisse details?’
‘In de auto van Willy.’
‘Die van Oswald is, die van Oswald zijn, Willy én de auto.’
‘Ja, natuurlijk, die van Oswald is, maar die ze blijkbaar die dag te pakken had gekregen.’
‘Blijkbaar.’
‘Omdat Oswald met de trein was gegaan, ergens naartoe, weet ik veel.’
‘Maar Willy wist het.’
‘Willy wist het en we dronken samen koffie, gewoon, op koffietijd.’
‘Koffietijd. Die afspraak met de gemeente-architect was pas 's middags.’
‘Ja, het liep er vanzelf op uit, dat ik die afspraak moest afzeggen.’
‘Toen je eenmaal bij Oswald, pardon, bij Willy thuis was.’
‘Ja, daar heb ik opgebeld en de afspraak afgezegd.’
‘Gelijk had je. Toen was Willy's probleem al onontkoombaar veel acuter dan die afspraak.’
‘Maar bij de koffie kwam het.’
| |
| |
‘Ah, de parabel, bedoel je.’
‘Precies.’
‘Wacht even, ze zei, dat Oswald haar ervan verdacht hem met jou te bedriegen.’
‘Dat zei ze. Met neergeslagen ogen. Haar lange wimpers lagen op haar wangen en ze bloosde gegeneerd.’
‘Hoe komt Oswald erbij!’
‘Leuk hoor. Achteraf kan je dat zeggen, maar daar ging het nou juist om. Ze vroeg me, nee ze smeekte me om Oswald te zeggen dat het niet waar was.’
‘En toen kreeg jij een van je lumineuze ideeën.’
‘Waarom moet ik je dat allemaal weer vertellen?’
‘Voor je onderwerp, Henri. En voor mij ook, voor mij is het ook belangrijk. Jij kreeg je idee. Zomaar, uit de lucht. Ik kan me voorstellen dat je kwaad werd op Oswald om zijn enge wantrouwen en hem een lesje wou geven en haar ook en verder dat je je levenswijsheid in de praktijk wilde toetsen. Misschien zat dat er allemaal wel achter en niet haar langere benen.’
‘Ik heb nooit gezegd dat ze langere benen heeft.’
‘Ze zijn langer.’
‘Het waren haar langere benen voor mijn part. Goed dan. En zodoende.’
‘Hoe speel je zoiets klaar. Heb je het haar zomaar voorgesteld, daar aan dat cafétafeltje?’
‘Hoe gaat zoiets. Geleidelijk. Van het een komt het ander.’
‘Begin maar bij het één. Het ander komt dan vanzelf.’
‘Nee. Dat is belachelijk.’
‘Heb je haar handje gepakt? Haar diep in haar ogen gekeken?’
‘Ik heb geaarzeld, met mijn lippen getrild, me overmand getoond door mijn gevoelens, laten blijken dat ik het afschuwelijk vond wat er in me oprees, al die driften weet je, maar er niets aan kon doen, het was sterker dan ikzelf, omdat, nou ja, omdat ik hopeloos verliefd op haar was, al jaren eigenlijk.’
‘Zo.’
‘Zo ja. En dat haar lijf me obsedeerde, dat ik wakker van haar lag, me schamend en me verheugend en dat ze in dat lijf nog veel geest heeft bovendien.’
| |
| |
‘Ja zij heeft gestudeerd.’
‘En vanzelfsprekend, dat ik alles te grabbel gooide, mijn manlijk gevoel voor solidariteit met Oswald, jullie vriendschap, ja zelfs jou en onze voortreffelijke verhouding, die als zodanig geroemd wordt in alle windstreken en als de gouden standaard wordt aangehaald bij ieder gesprek over huwelijksgeluk. Zo doe je dat. Nou, waarom zeg je nou niks? Je wou toch horen hoe jij zelf het je voorstelde. Je wou jezelf toch lekker zeer doen, niet?’
‘Was het niet zo? Was het niet zo, Henri?’
‘Niet precies zo, maar wat maakt dat uit. Het kwam er op neer dat ik, nou ja, dat ik....’
‘Dat jij Oswald gerust wel wilde zeggen dat je nooit met Willy naar bed geweest was, als je maar eerst met haar naar bed geweest was. Ik blijf het ingenieus vinden.’
‘Dat was het ook.’
‘Nee. Ingenieus van Willy, bedoel ik.’
‘Wat!’
‘Of misschien wel van Oswald, want wie weet heeft hij Willy inderdaad op het spoor gezet en haar een verhouding met jou verweten.’
‘Natuurlijk heeft hij dat. Maar hij heeft Willy niet op het spoor gezet. Hij was blijkbaar bang voor iets wat er niet was en zijn vrees heeft precies dat uitgelokt waarvoor hij bang was. Dat bedoel ik. Want zo gaat het altijd met vrees.’
‘Misschien zocht Oswald wel een kans om zelf een beetje vrij te zijn. Die heeft ie nou. Ten opzichte van Willy en jou tenminste. Je weet dat hij erg op me gesteld is.’
‘Janine.’
‘O nee, hij maakt geen schijn van kans, geen denken aan. Maar mijn reconstructie is niet onlogisch! Zovéél mogelijkheden: of jij bent er, geheel natuurlijkerwijze ingetippeld, door die langere benen. Of je wilde er van het begin af aan intippelen. Of Willy wenste je er in te laten tippelen, in haar bed bedoel ik. Of Oswald wilde dat Willy en jij er in tippelden. Of, allerlaatste mogelijkheid, geheel onwaarschijnlijke mogelijkheid, maar de computer moet alles weten, wil ze een antwoord geven: Oswald had gewoon gelijk en er was al iets tussen Willy en jou.’
‘Moet ik slachtoffer zijn inplaats van verleider?’
‘Het is een dubieus geval, als je het mij vraagt.’
| |
| |
‘Je bent kwaad. En we zijn afgedwaald. Zo was ons gesprek gisteren nog niet.’
‘Niets is herhaalbaar, Henri en ik geloof dat ik je nu niet onjuist napraat.’
‘Je bent woedend. Je wilt me niet echt helpen.’
‘Jawel, ik ben woedend, mag ik? Maar ik wil je wel helpen. We hebben nu het één gehad van “het een dat komt van het ander”....’
‘Ik verdom het om de rest op te halen.’
‘De details zijn al wat vervaagd, neem ik aan. Het is ook vrij lang geleden.’
‘Ja, voor mijn gevoel jaren geleden, Janine, heus.’
‘En volgens de kalender?’
‘Een week of vier, vijf.’
‘Drie en een halve week, Henri. Vierentwintig dagen.’
‘We waren op zoek naar mijn onderwerp.’
‘Vierentwintig dagen. Het was op een donderdag, want toen had je die afspraak met de gemeente-architect. Dat staat daar nog op de kalender, als je goed kijkt kan je het van hier af zien, bij dat kruisje.’
‘Dat kan wel zijn. Het doet er toch niet werkelijk toe, Janine. Voor mij is het jaren geleden.’
‘Donderdagmiddag was je bij Willy. Om een uur of twee. Dacht ik.’
‘In godsnaam, wat doen uren er toe, Janine!’
‘Soms is een dag belangrijk en een dag verschil nog meer. Als daarin geen verschil valt te constateren wordt ineens een uur belangrijk en vooral een uur verschil. Henri, was het twee uur? Of was het misschien eerder dan twee uur. Het was vast wel eerder dan twee uur, die donderdag, niet Henri? Waarom aarzel je nu?’
‘Ik weet het niet meer. Eerder, denk ik. Ja, veel eerder zelfs.’
‘Slimmerd. Je hebt door dat ik graag wil dat het eerder was, ook al weet je niet waarom ik dat graag wil.’
‘Ik heb me vergist, gisteravond. Ik had het je nog niet mogen vertellen. Je bent er, of liever, onze verhouding is er nog niet rijp voor.’
‘Ik ben er niet rijp voor. Zeg dat toch gewoon. Ik ben er nog niet rijp voor. Je hebt me weer overschat, zoals je al jaren doet. Ik ben maar een gewoon vrouwtje dat er geen
| |
| |
pest van begrijpt en van alles in je ziet dat er niet inzit en helemaal niet ziet wat er wel in je zit en je dus aan banden legt omdat je voortdurend rekening moet houden met mijn geestelijke onrijpheid, mijn illusies, mijn gebrek aan werkelijkheidszin. Zeg dat nou toch gewoon, Henri.’
‘Ik wil dit niet, Janine.’
‘Wees toch jezelf. Jij bent toch je eigen werkelijkheid. Als je rekening houdt met mijn onbegrip wat heb ik dan aan je? Dan heb ik je toch niet? Dan heb ik je nooit zoals je werkelijk bent en wat heeft dat dan nog te betekenen. Met een doorziene illusie begin je niks.’
‘Het is te snel gegaan. We zijn in een stroomversnelling terecht gekomen, Janine, dat had ik moeten voorzien. Je mag je eigen werkelijkheid niet zomaar plompverloren aan een ander opdringen, als je tenminste al zou weten wat je eigen waarheid is. Je moet de ander ademruimte geven.’
‘Een gewenningskuur. Maar er is geen ademruimte. Er is alleen een koperen huls waar ik in zit en een koperen huls waar jij in zit en alles wat we doen is een beetje kloppen tegen onze eigen huls en ons wijsmaken dat het wat meer betekent dan klanken afgeven in de ruimte en elkaar vertellen dat we in een huls zitten.’
‘Maar soms, Janine, al is het maar voor een paar tellen, gaan we toch in elkaar over. Dan beleven we toch samen, dan hebben we toch meer dan de anderen. Dat is een vitaal beleven, daar kan je niet onderuit, dat kan je niet wegredeneren. Janine!’
‘Op wat voor grond dan wel? Op wat voor vergissing, moet ik zeggen. Jij maakt geluiden en die vertaal ik naar mijn smaak. Maar als nu blijkt dat ik ze helemaal verkeerd heb vertaald, wat blijft er dan over?’
‘Waarom zou je ze verkeerd vertalen. Dat weet je nooit.’
‘Soms weet je het wel. Als die aangeprezen werkelijkheid zich aandient in een kruisje op een kalenderblad en de illusie verdampt. Waarom je dan godbewaarme blij zou moeten zijn want je bent weer dichter bij de waarheid, hoera! Dichter in je huls!’
‘Als dat de waarheid is dan moeten we ermee leven, het is niet anders.’
‘Jij bent niet bang voor de waarheid, nietwaar Henri?’
‘Dat was het Janine, zoiets zei je gisteren ook en daar
| |
| |
kwam het idee, weet je nog wel?’
‘Ik ben niet zo sterk als jij. Ik ben wel bang voor de waarheid. Maar ik kan ook niet laten om achter de waarheid te komen en dat zal dan wel een menselijk tekort heten, is het niet?’
‘Natuurlijk kan je het niet laten. Aan goedkope illusies heb je niets.’
‘Jij gaat maar door, jij gaat maar door. Kom, jij met je zin voor de waarheid, geef me een antwoord op mijn kleine, frisse detailvraag. Wat is een uur, Henri, wat is tenslotte een uur? Dat doet toch niets af aan het principiële, aan het kernachtige, aan het wezenlijke?’
‘Het lijkt van niet. Het hangt er van af, misschien.’
‘Het hangt er van af! Dat gevoel heb ik ook. We vinden elkaar! Hoe laat ging je met Willy naar bed, Henri? Toe nu, een klein stukje waarheid, een paar streepjes op een wijzerplaat. Als je daar al bang voor bent wat moet ik dan met al die veel grotere beweringen over je afkeer om voor de werkelijkheid te vluchten?’
‘Ik begrijp je niet.’
‘Hoe zou je. Je hecht niet aan data en niet aan uren. Ik wel. Hoe laat was het, Henri?’
‘We waren nogal gegeneerd. We hebben eerst gedronken. Nogal veel.’
‘Hoe laat!’
‘Het was laat in de middag, een uur of vijf.’
Ze stond op van de punt van de stoel waarop ze zich al die tijd had vastgehouden en liep naar het raam.
‘Laten wij dan ook maar wat drinken’, zei ze met de rug naar hem toe. Hij zorgde haastig voor de glazen en voor de dranksoort die ze hadden leren prefereren. Ze dronken staand en dan weer zittend, tegenover elkaar en van elkaar afgewend, wachtend op een communicerende klank uit de ander.
‘Je was inderdaad een beetje dronken, toen je thuiskwam.’
‘Ja dat zal wel.’
‘En je hebt heel uitbundig gespeeld met de kinderen.’
‘Waarom zou ik niet?’
‘En we hebben daarna, toen de kinderen naar bed waren, doorgedronken.’
‘O ja?’
| |
| |
‘En we zijn vroeger naar bed gegaan dan we gewend waren.’
‘O Jezus!’
‘En nog nooit heb ik me zo gelukkig gevoeld, ik bedoel, nog nooit heb ik zo intens beleefd als toen, nog nooit heb ik zoveel van je gehouden als die avond. Je deed zo gek met me en ik met jou, die avond.’
‘Dat was het, maar dat was het! Het verhaal van de man, die pas besefte hoe gelukkig hij getrouwd was toen hij eindelijk met een ander naar bed was gegaan. Vergelijken is verduidelijken! Dat was het idee.’
‘GODVERDOMME!’
‘Niet zo hard, denk om de kinderen!’
|
|