De Nieuwe Stem. Jaargang 20
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 368]
| |
H. Neudecker, A. v.d. Zwan
| |
korte geschiedenis vanaf 1945In 1945 verkreeg het land zijn onafhankelijkheid. Daarvoor was het sinds het ineenstorten van het ottomaanse rijk een frans protektoraat geweest. Vooral na 1949, na de eerste staatsgreep van Husni Zaim, heerste er een hevige politieke onrust. In 1957 gingen de kommunisten er een sterke positie innemen. (De lezer herinnert zich misschien nog de alarmistische berichten in onze pers toen, als zou Sirië bezig zijn achter het ‘ijzeren gordijn’ te verdwijnen.) De sirische bezittende klasse (grootgrondbezitters en handelaars, weinig industriëlen) sloeg de schrik om het hart. Bij haar gingen toen gedachten over unie met Egipte bizonder aanslaan, gedachten die vooral werden gepropageerd door een politikus als Akram Haurani met in zijn gevolg de Ba'ath partij. Haurani was oorspronkelijk een rechts politikus, naderhand leider van een socialistische partij, voordat hij zich bij de Ba'ath partij aansloot. Zowel Haurani als de Ba'ath partij noemden zich socialistisch. (De voluit geschreven naam van | |
[pagina 369]
| |
de partij: hizb al-ba'ath al-arabi al-isjtiraki, socialistische partij van het arabische herontwaken.) De Ba'ath partij was in 1943 opgericht door Michel Aflak. Haurani trad in 1955 tot de Ba'ath partij toe. De Ba'ath partij en Haurani's socialistische partij werden toen samengesmolten. De Ba'ath partij noemde zich, zoals gezegd, een socialistische partij. Ze vond dat fabrieken en land aan de arbeiders toebehoorden. De middenstand wilde ze vrij laten. Zoals elke arabische partij had ook de Ba'ath partij een standpunt inzake de arabische eenheid. Haar leus was toen: ‘Eerst de arabische eenheid, dan het socialisme.’ Haurani's partij was er altijd van uitgegaan dat het nog geen tijd was voor het socialisme in Sirië. Ze vond dat in Sirië eerst het kapitalisme stevig diende te worden gegrondvest, voordat er met sukses pogingen gedaan konden worden om het socialisme te vestigen. Deze twee partijen hadden zich nu verenigd. Een belangrijke rol speelden ze niet. In 1957 verkreeg de (vernieuwde) Ba'ath partij de steun van de bezittende klasse. Dit monsterverbond gingen deze aan tegen de kommunisten, en om de kommunisten te beteugelen haalden ze samen Nasser binnen. Nasser regeerde reeds enkele jaren in Egipte. Van hem wilde de voor een kommunistisch regiem bang zijnde bezittende klasse slechts één ding weten, namelijk dat hij de kommunisten onderdrukte. Voor alle overige, progressieve - voor haar bepaald niet rooskleurige! - maatregelen van het Nasser regiem sloot ze haar ogen. De unie met Egipte werd van kracht op 1 februari 1958. De fameuze Verenigde Arabische Republiek was geboren. Ze werd op 22 februari door een referendum bekrachtigd. De VAR bracht aan de bezittende klasse meer dan ze verwacht had! Er werd een planekonomie ingevoerd met al zijn restriktieve gevolgen en er werd een begin gemaakt met landhervorming. In augustus 1961 werd er een reeks maatregelen genomen die allesbehalve aangenaam waren voor de bezittende klasse. Alle banken en verzekeringsmaatschappijen werden genationaliseerd, alsmede een reeks andere ondernemingen. Het aandelenbezit per persoon werd beperkt. Er werd een | |
[pagina 370]
| |
zeer progressieve inkomstenbelasting ingevoerd. Ondernemingen werden verplicht 10% van hun netto winst aan de arbeiders uit te keren, 5% te reserveren voor sociale doeleinden en nog eens 10% te storten in een fonds voor de arbeiders. Het grootgrondbezit werd aangetast: grondbezit werd beperkt tot 100 feddan (ongeveer 40 ha). De sirische bezittende klasse raakte in paniek. Ze kreeg genoeg van de VAR. Op 28 september 1961, na een militaire staatsgreep, trok Sirië zich terug uit de VAR. Tegenstanders van deze afscheiding waren boeren, arbeiders, studenten en delen van het officierskorps. Er begon toen een periode van achttien maanden vol onrust. Konservatieve regeringen trachtten de klok terug te draaien. In maart 1962 maakte een militaire staatsgreep een eind aan het konservatieve bewind van Dawalibi, dat o.a. de ten tijde van de VAR genationaliseerde Chomasije trust (= trust der vijf mannen) had gereprivatiseerd. Nasseristische officieren poogden toen van de gelegenheid gebruik te maken om de unie met Egipte te herstellen. Dit lukte echter niet. De Ba'ath partij viel uit elkaar toen in mei Haurani c.s. weer uittraden. Haurani voerde nu een felle kampanje tegen Nasser en Ba'ath. Half 1962 adopteerde de Ba'ath partij in de nieuwe situatie de nieuwe leus: ‘Eerst het socialisme, dan de arabische eenheid’. Op 8 maart 1963 maakte de partij zich via een staatsgreep van de macht meester. Sirië werd toen een diktatoriaal geregeerd land, dat onder leiding van de Ba'ath partij op weg heette te zijn naar het socialisme. De pro-Nasser stromingen bestonden intussen alle nog. Op 8 mei 1963 vonden er grote pro-Nasser demonstraties plaats in Aleppo en Damaskus. Op 18 juli van hetzelfde jaar werd er een pro-Nasser revolte onderdrukt. Wie zou denken dat vanaf de uittreding uit de VAR de breuk tussen Sirië en Egipte volledig zou zijn, kwam bedrogen uit. Nasser hechtte zijn goedkeuring aan de nieuwe Ba'ath leus. 17 april 1963 werd er in Kairo een drie-partijen overeenkomst gesloten tussen Sirië, Egipte en Irak (dat inmiddels na een staatsgreep van de iraakse Ba'ath partij onder haar leiding was gekomen). Onderwerp was een federatie. Men kwam overeen dat er in september een referen- | |
[pagina 371]
| |
dum zou worden georganiseerd en dat dan bij een gunstige uitslag de federatie zou worden ingesteld. Dit referendum heeft nooit plaats gehad. Sinds april 1963 was de breuk tussen Nasser en de sirische Ba'ath partij volkomen. (De iraakse Ba'ath is na een staatsgreep van Aref op 18 november 1963 van het toneel in de gevangenis verdwenen.) Ba'ath partij en Nasser hadden dus gebroken. Dit weerhield Siriërs en Egiptenaren intussen niet jaarlijks op 22 februari de verjaardag van de VAR te vieren. Afgelopen jaar bijvoorbeeld werden er in Damaskus en Kairo officiële betogingen en officiële toespraken door Hafez (voorzitter van de revolutionaire raad van Sirië) respektievelijk Nasser gehouden. | |
wat de Ba'ath partij wilWat wil de Ba'ath partij precies? Om daarachter te komen hadden we enkele maanden terug een gesprek met een vooraanstaand man van het dagblad van de Ba'ath partij in Damaskus. Sirië kent twee grote dagbladen: één van de partij en één van de regering. Alle andere zijn verboden, afgezien van enkele lokale kranten die de revolutie ondersteunen. Allereerst kwam bij het gesprek de verhouding tot Nasser aan de orde. (De populariteit van Nasser in Sirië is niet te loochenen. Overal proberen Siriërs de vreemdeling duidelijk te maken dat ze vóór Nasser en tegen de regering zijn. Het Nasseristische bewind in de VAR periode heeft kennelijk bij velen een positieve indruk achter gelaten.) De Ba'ath leider vertelde ons dat het geschil met Nasser voornamelijk betrekking had op de demokratie. In Egipte heerste volgens hem een diktatuur, die bovendien niet eens op een partij gefundeerd was; Nassers Arabische socialistische unie was niets anders dan een verzameling bijeengeveegde organisaties. Nasser was ten tijde van de VAR bezig geweest aan de Siriërs precies zo een diktatuur op te leggen en omdat ze daar niets voor voelden hadden ze de unie opgezegd. Volgens de Ba'ath leider was het grote probleem in Sirië hóe de eigendom van de produktiemiddelen over te hevelen van de bezittende klasse naar de gemeenschap. Daarbij ondervond de partij voortdurend grote tegenwerking van | |
[pagina 372]
| |
de bezittende klasse. In april moest er nog een gewapend komplot in Hama onderdrukt worden. De winkeliers sloten toen hun winkels, onder invloed van de grote kooplieden en landheren, die geestelijk gesteund werden door de klerus. Volgens de Ba'ath leider zat hier weer nasseristisch geld achter. De partij heette te steunen op de kleine boeren en de arbeiders, terwijl studenten en kleine winkeliers haar gunstig gezind waren. De werkelijkheid was naar onze mening echter bepaald anders. Na haar aan de macht komen in maart 1963 had de partij weliswaar de leuze: ‘eerst de arabische eenheid, dan het socialisme’ vervangen door de leuze: ‘eerst het socialisme, dan de arabische eenheid’, veel meer dan woordenspel was het niet geweest. De Ba'ath partij had in wezen de oude doktrine van Haurani aangehouden, volgens welke Sirië nog niet rijp was voor het socialisme, en had zich bereid verklaard de indertijd met de bezittende klasse aangegane samenwerking voort te zetten, nu in nationaal kader. De Ba'ath was kennelijk de mening toegedaan dat het nationale kapitaal in Sirië noodzakelijk was voor het voorbereiden van het socialisme. Ze dacht zo gewelddadige en plotselinge hervormingen te vermijden. Na de mislukking van de drie-partijen besprekingen in 1963 ging de Ba'ath partij innig samenwerken met de partikuliere sektor in de ekonomie. Generaal Hafez - voorzitter van de revolutionaire raad - zei toen tegen vertegenwoordigers van de kamer van koophandel van Damaskus: ‘Wij hebben van het socialisme geen anarchistische opvatting. Socialisme betekent voor ons welvaart en geen armoede of willekeur. Het is ook geen aangelegenheid van afzetting of nationalisering. Wel streven wij ernaar onze broeders de arbeiders en de boeren te redden uit de moeilijke situatie waarin zij zich bevinden, maar dat wil niet zeggen dat wij de ene klasse willen verrijken ten koste van een andere. Wij bestrijden de uitbuiting der klassen en wij strijden tegen het feodalisme en het bedorven kapitalisme. De persoonlijke vermogens zijn echter het resultaat van persoonlijke krachtsinspanningen. Sommige ervan zijn ontaard, waartoe zij werden aangemoedigd door instellingen die van kracht waren in tijden die nooit meer terug zullen komen. Deze onmenselijke uitbuiting zullen wij tot iedere | |
[pagina 373]
| |
prijs doen ophouden.’ Het officiële orgaan van de Ba'ath partij verklaarde naderhand nog: ‘De Ba'ath partij wil zich niet isoleren, en zich verzekeren van de bijdrage van het volk in het algemeen en de arbeidersklasse in het bizonder. In deze faze van de ekonomische ontwikkeling van het land zullen alle sektoren van industrie en handel worden beschermd en hun aktiviteiten zullen worden gekoördineerd in het belang van de gemeenschap.’ (Deze uitspraken werden vermeld in de Nieuwe Rotterdamse Courant, 17 augustus 1963.) Het Ba'ath regiem had ongetwijfeld verwachtingen gewekt bij dezelfde arbeiders en boeren. Maar hieraan kon het in het kader van zijn geadopteerde politiek niet voldoen. De partikuliere sektor was nauwelijks op industrie, overheersend op handel ingesteld, waardoor dus aan een ‘gekoördineerde aktiviteit in het belang van de gemeenschap’ een schamele basis werd gegeven. Een vogelvlucht over de ekonomie en een overzicht van de sinds een jaar of tien uitgedachte plannen alsmede hun uitvoering (indien aanwezig!) zal ons inzicht in de sirische situatie vergroten. De feitelijke gegevens (tenzij een andere bron is vermeld) zijn afkomstig uit de studie Economic and Social Planning in Syria, its Development and Achievements van Dr. Mohammed Imady, hoofd van de afdeling planformulering van het planministerie te Damaskus, alsmede uit gesprekken op het ministerie. | |
de ekonomieDe ekonomie is gekenmerkt door stagnatie. De ekonomische politiek heeft geen vruchten afgeworpen. Er is sinds een jaar of tien een voortdurende wervelwind van x-jarenplannen, waarvan de uitvoering schamel is. Daaraan is uiteraard het Ba'ath regiem slechts ten dele schuld. Sinds het aan de macht is, is er echter weinig ten goede gekeerd. De toestand is beroerder dan in de tijd van de VAR. Sirië is een landbouwstaat. Momenteel wordt 26% van het totale landoppervlak benut. 62% is door bodemstruktuur en klimaatomstandigheden niet te kultiveren; de helft hiervan wordt gebruikt voor veeteelt. Het voornaamste landbouwprodukt is katoen. Tarwe (harde) neemt ook een be- | |
[pagina 374]
| |
langrijke plaats in. De Sirische industrie is voor een groot deel op de landbouw georiënteerd. Er zijn grote spinnerijen, weverijen, suikerraffinaderijen. Daarnaast zijn er cementfabrieken. Tot aan de recente nationalisaties was minstens de helft van de ekonomie partikulier bezit. Ongeveer 70% van het nationaal inkomen werd in de partikuliere sektor voortgebracht. Tot onlangs waren er vijf tekstielondernemingen genationaliseerd: drie in Damaskus en twee in Aleppo. Verder was er in Lattakia een houtonderneming genationaliseerd. Reeds betrekkelijk vroeg na de verkrijging van de onafhankelijkheid werden er pogingen gedaan de ekonomie volgens planmatige beginselen te ontwikkelen. Geen der pogingen is suksesvol geweest. In 1947 werd de regering overreed de ingenieursfirma Alexander Gibb en Co uit te nodigen om een plan te formuleren. In 1948 presenteerde deze firma een tienjarenplan ten bedrage van 477 miljoen sirische pondenGa naar voetnoot*), dat voorzag in de konstruktie van een infrastruktuur (spoorwegen, irrigatie en drainage, hidro-elektrische en termo-centrales, drinkwatervoorziening, wegenbouw, telefoon- en radioverbindingen, zeehavens, luchthavens). De regering aksepteerde het plan niet. In 1954 kwam een missie van de Internationale Bank voor herstel en ontwikkeling naar Sirië op uitnodiging van de regering. De missie beval een zesjarenplan aan met een omvang van 1903 miljoen pond. 24% daarvan werd in beslag genomen door militaire uitgaven, onderwijs kreeg 14%, irrigatie en landaanwinning 10%, terwijl er naar de industrie 12 miljoen pond ging, d.i. nog geen ½%! Dit plan werd niet uitgevoerd. Het diende samen met andere aanbevelingen als basis voor de formulering van de buitengewone begroting van 1955. Met de aanneming van wet 116 van 25 augustus 1955, die de buitengewone begroting voor ekonomische ontwikkeling, ook genoemd het zevenjarenplan, behelsde, werd er een nieuwe periode in de ekonomische ontwikkelingspolitiek ingeluid. Het zevenjarenplan omvatte zowel oude als nieuwe projekten. De totale uitgaven voor de periode 1955-1961 werden gefik- | |
[pagina 375]
| |
seerd op 660 miljoen pond. Hiervan ging naar de landbouw 33%, naar vervoer en verbindingen 28% en naar de industrie 18%. Het zag er voor de industrialisatie dus al beter uit. Tot en met 1956 werden er in het kader van dit zevenjarenplan 136 miljoen pond uitgegeven, d.i. 20,6% van de geplande uitgaven. Hiervan ging 37% naar defensie, 14% naar elektriciteitsopwekking, de rest ging grotendeels naar wegenbouw, aanleg van spoorwegen en havens, alsmede naar irrigatie. De Suez krisis van 1956 dwong de regering echter de uitgaven aan het zevenjarenplan in te krimpen. Tot eind 1958 werden er geen belangrijke projekten geëntameerd. Na de Suez krisis werden de betrekkingen met de Sowjet-Unie zo goed dat er in 1957 een akkoord voor ekonomische en technische bijstand werd gesloten. Dit akkoord was van belang voor de volgende ekonomische plannen. Kort na het bereiken van de unie met Egipte werd er een tienjarenplan opgesteld. Dit zou op 1 juli 1958 in werking treden. De totale kosten van het plan werden becijferd op 2140 miljoen pond (inklusief te betalen interest voor binnen- en buitenlandse leningen). Het leeuwendeel ging naar agrarische, irrigatie- en energieprojekten, namelijk 68%, naar de industrialisatie ging 6%, naar vervoersprojekten 17%. Niet lang na de uitvaardiging van dit tienjarenplan werd er nog een aanvullend plan aangekondigd: het industriële vijfjarenplan, dat in 1964 zou moeten zijn uitgevoerd. Een van de doelen was de industriële ontwikkeling in Sirië komplementair te maken met die van Egipte. Dit plan was een regelrecht uitvloeisel van de unie met Egipte; alles tesamen kreeg de industrie nu een duidelijker aksent. Het industriële ontwikkelingsplan zou 560 miljoen pond kosten, waarvan 47,5% bestemd was voor de olie-industrie (t.w. raffinage van de irakse olie), 39% bestemd voor de overige industrie. In 1958 en begin 1959 werd de organisationele struktuur van de planning volkomen herzien. In 1959 werd er een nieuw tienjarenplan voor ekonomische en sociale ontwikkeling opgesteld, waarvan het hoofddoel was het nationaal inkomen in tien jaar te verdubbelen. Om de eerste faze van dit tienjarenplan gestalte te geven werd er een vijfjarenplan ontworpen voor de periode 1960-1965. Het was de bedoeling het nationaal inkomen daarin | |
[pagina 376]
| |
te doen stijgen van 2400 miljoen pond tot 3360 miljoen pond, d.w.z. 6,9% gekumuleerd per jaar (‘gekumuleerd’ wil zeggen: volgens de samengestelde interest metode). Hiermee was een investeringsprogramma van 2720 miljoen pond gemoeid. Alle vorige plannen waren hiermee van de baan. In juli 1960 begon het vijfjarenplan te werken. Er zijn nu cijfers beschikbaar over de jaren 1960/61 en 1961/62, die een beeld geven van de uitvoering van het plan. Zo blijkt 29,5% van de publieke investeringen die het plan voorzag, al te zijn uitgevoerd. Hoe het staat met de prestaties van de partikuliere sektor is onbekend. Een interessant aspekt van dit vijfjarenplan is dat voor een tiental rubrieken is bepaald wat de partikulere sektor dient te presteren en wat de publieke, behalve voor de - o.i. belangrijkste - rubriek: industrie, elektriciteit, mijnbouw en petroleum. Voor die rubriek is slechts een totaal vastgesteld van 509 miljoen pond, dit is 19% van het totaal aan investeringsuitgaven, zonder onderverdeling. Op het ministerie van planning vertrouwde men ons toe dat dit politieke taktiek was: de regering had namelijk het idee partikuliere bedrijven te nationaliseren, maar wilde daarvan niets doen blijken in de specifikatie van het investeringsprogramma. Wat voor resultaten heeft dit bonte geheel van plannen opgeleverd? Volgens het statistisch jaarboek 1962 is het nationaal inkomen over de periode 1953-1962 (negen jaar) gestegen met gekumuleerd 5,3% per jaar. De landbouw is gegroeid met gekumuleerd 4,4% per jaar en de industrie met gekumuleerd 6,1% per jaar. (Deze cijfers zijn reëel, d.w.z. er is gekorrigeerd voor prijsstijgingen.) De waarde van de cijfers voor nationaal inkomen en landbouw is twijfelachtig, omdat de landbouwopbrengst verschrikkelijk onstabiel is. Berekent men de gekumuleerde groeipercentages voor diezelfde kategorieën over de periode 1953-1961 (dus een periode die één jaar korter is), dan zijn de respektieve resultaten: 2,8% en 0%. Deze cijfers tonen de zwakte van de sirische ekonomie: door haar agrarische overaksentuering is ze bijna volkomen afhankelijk van het toeval. Slechts industrialisatie kan hier uitkomst brengen. Industrialisatie is in een land als Sirië met zijn op de handel en landbouw georiënteerde bezittende klasse tipisch een taak van de gemeenschap. Industrialisatie is daarbij | |
[pagina 377]
| |
slechts mogelijk in een planekonomie. Voor zoiets was in het Ba'ath model in wezen geen sprake. Er was weliswaar een planministerie, ingesteld in 1958, maar dit had zelfs voor het Ba'ath model te weinig bevoegdheden. De vakministeries maakten voorstellen voor de besteding van hun aandeel in de begroting en leverden die in bij het planministerie. Dit nu had slechts de bevoegdheid bijvoorbeeld irrigatieprojekten onderling te konfronteren, of industrieplannen, maar voerde geen konfrontatie door tussen irrigatieprojekten enerzijds en industrieprojekten anderzijds. Het was in Sirië zelfs zo dat het kleine beetje maatregelen die de regering genomen had om haar gematigde politiek uit te voeren (o.a. nationalisatie van de banken), voldoende was om het kapitaal het land uit te doen vluchten. Sirische kapitalisten gingen hun geld o.a. in.... het zuiditaliaanse ontwikkelingsplan beleggen. Van officiële zijde verklaarde men vorige zomer nog dat er aan die kapitaalvlucht weinig te doen was. Smokkelen was altijd iets heel gewoons geweest, wat zijn oorzaak vond in de kunstmatigheid en slechte bewaakbaarheid van de grenzen. | |
na de nationalisaties en verder?De overname van de 107 ondernemingen was kennelijk nodig geworden door de onwil tot koöperatie, zelfs volgens het gematigde model van de Ba'ath partij. Dr. Hisham Al-Aas, minister voor industrie, verklaarde dat de maatregelen voor het sluiten der grenzen geïnspireerd waren door de wil het smokkelen van kapitaal uit het land te verhinderen (The Guardian, 4 januari 1965). Hiermee is ineens mogelijk geworden wat vroeger voor onmogelijk werd gehouden. De nationalisatie zal echter de laatste stap niet kunnen zijn voor het oplossen van Sirië's moeilijkheden. Een planekonomie met een duidelijke industrialisatiepolitiek is nodig. Wat er zal gebeuren in de toekomst hangt geheel af van wat het regiem zal willen doen en hoe de bevolking zal reageren. Politiek was de grond bezig onder het Ba'ath regiem weg te zakken. Dit probeerde daarom zijn basis te verbreden. In mei poogde Salah al-Bitar op uitnodiging van de voorzitter van de revolutionaire raad, generaal Hafez, een nieuwe | |
[pagina 378]
| |
regering te vormen, waarin ook vroegere pro-Nasser politici welkom waren, mits ze maar verklaarden de revolutie van 1963 te ondersteunen! De vraag komt op wie er in Sirië de macht hebben. Is dat de Ba'ath partij of is dat het leger? Is het leger homogeen? Van het leger is bekend dat alle niet-Ba'ath officieren zijn ontslagen. De Ba'ath partij heeft het officierskorps gezuiverd en grote aantallen officieren door eigen partijkader vervangen. Volgens de buitenlandse waarnemers is het Sirische leger derhalve een gewillig instrument van de Ba'ath partij. Wij betwijfelen dit. Dit gaat slechts op zolang de regering sterk genoeg is om aan haar protegees in het leger een bestaan en een toekomst te garanderen. Zodra ze daartoe niet meer in staat is, ontstaat er in het leger de neiging de zorg voor het bestaan en de toekomst in eigen hand te nemen. Sommige delen van het leger oefenen dan ook voortdurend druk uit op de regering de stagnatie te doorbreken en voor een perspektief te zorgen. We denken aan generaal Umran en de zijnen. Generaal Hafez, voorzitter van de nationale revolutionaire raad, zou men kunnen vergelijken met generaal Gürsel in Turkije. Deze raad is een soort superregering. Toen Salah al-Bitar door Hafez uitgenodigd werd zijn politieke basis te verbreden, kon men dit moeilijk anders zien dan als een opdracht, een kommando, eens iets te doen in de impasse. Het straatbeeld in Sirië beantwoordt aan deze voorstelling. Militaire politie kontroleert de bewegingen van personen tussen de steden (aan de hand van een persoonsbewijs). Militairen bewaken de openbare gebouwen. Uit deze situatie valt niet af te leiden hoe de toekomst zal zijn. Misschien zal de linkervleugel van de Ba'ath partij een doorbraak forceren, misschien zullen nasseristische militairen een staatsgreep volvoeren. De zuivering van het officierskorps door de Ba'ath partij had immers een ongewenst effekt: koncentratie van werkloze nasseristische officieren buiten het leger! Afwachten is het parool. |