De Nieuwe Stem. Jaargang 20
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 349]
| |
W.F. Wertheim
| |
[pagina 350]
| |
Met dit citaat is de kern van mijn fundamenteel verschil van opvatting met Kief meteen gegeven: ik zie wel degelijk een ‘faseverschil’. Maar ik zie dit niet, als Kief, als een verschil tussen ‘bureaucratisch kapitalisme’ en ‘socialisme’, en de bij deze twee fasen behorende interpretaties van het marxisme, maar vooral als een verschil tussen revolutionaire dynamiek en tendenties tot verburgerlijking, en de dááraan aangepaste ideologische inkleding der politieke ideeën. Maar laat ik het betoog van Kief eerst wat meer in detail analyseren. Met hier en daar wel treffende en goed gekozen citaten, aan Marx, Engels en Lenin ontleend, probeert Kief aan te tonen, dat de Russische revolutie - en a fortiori de Chinese - niet tot ‘socialisme’ kan hebben geleid, maar op zijn hoogst tot een systeem dat men met ‘bureaucratisch kapitalisme’ kan betitelen. Als men aan zodanige etiketten behoefte heeft - een behoefte, die Kief blijkbaar niet onder ‘etiketteer-ritueel’ wenst te rangschikken - dan is dit etiket misschien nog niet eens voor 100% onbruikbaar; mits men er maar bij in rekening brengt, dat het ontbreken van privé bezit der produktiemiddelen de totale situatie toch fundamenteel doet verschillen van hetgeen men overigens onder een ‘kapitalistisch’ systeem pleegt te verstaan. Het is een systeem, waaronder inderdaad ‘oorspronkelijke accumulatie’ van kapitaal ten behoeve van industrialisatie kan plaats vinden; en de overheid, met steun van een bureaucratie, speelt bij dit proces van economische ontwikkeling de beslissende rol. En het is óók juist, dat deze industrialisatie onder rigoureuze leiding van de overheid noodzakelijk was doordat vóór de revolutie in beide landen de agrarische sector, beheerst door het klein boerenbedrijf, nog sterk overheersend was. Persoonlijk ben ik zelfs geneigd, de Chinese revolutie, evenals die in Vietnam en Korea, in de eerste plaats als een boerenrevolutie te zien - ook al klopt dit geenszins met de marxistische leer zoals die in China wordt beleden, waar men de leiding van de revolutie in handen acht van de georganiseerde industriële arbeiders - hetgeen in hun geijkte terminologie min of meer identiek is met de Communistische Partij. Maar wanneer Kief in zijn verdere betoog de volgende fase behandelt - de overgang naar een socialistisch systeem - | |
[pagina 351]
| |
dan helpen hem geen citaten, en dan moet hij zelfstandig zijn betoog opbouwen. Hierin nu schiet hij, dunkt mij, ernstig te kort. Allereerst zegt Kief niet duidelijk, wat hij onder ‘socialisme’ verstaat. Kennelijk niet wat de Russen er onder verstaan: voor hen is het stelsel, zoals dat in Stalin's tijd is opgebouwd, niet ‘bureaucratisch kapitalisme’, maar socialisme; een systeem, waarbij de productiemiddelen, sinds de collectivisatie met inbegrip van de landbouwsector, zijn gesocialiseerd en waarbij de beloning van de arbeiders naar prestatie wordt vastgesteld. ‘Bureaucratisch kapitalisme’ heet, in hun terminologie, de overheidsinvloed op de economie in landen als India, Burma of Indonesië, waar wel nog privé-kapitalistische vormen zijn gehandhaafd, maar een belangrijke sector van de industrie en overige economische bedrijfstakken in handen is van de overheid. Maar wat is volgens Kief socialisme dan wèl? Dat blijkt uit zijn stuk niet duidelijk. Kennelijk iets in de geest van een, gedecentraliseerd, raden-socialisme, waarbij de arbeiders een grote mate van zeggenschap uitoefenen op elk bedrijf afzonderlijk, maar de overheidsinvloed op de economie beperkt is. Dit socialisme nu, aldus Kief, wordt in de Sowjet-Unie geleidelijk gerealiseerd, zo ongeveer sinds de dood van Stalin. Wat critici van links en rechts ‘revisionisme’ en herstel van kapitalistische vormen noemen, dat is, aldus Kief, juist een stap vooruit: een stap in de richting van het socialisme. Waarom? Ja, waarom eigenlijk? A. Omdat de situatie in de Sowjet-Unie, na voltooide industrialisatie, rijp is voor de volgende fase: de overgang van (bureaucratisch) kapitalisme naar socialisme. B. Omdat de Sowjet-Unie hiermee de weg opgaat, die Joegoslavië, met een poging het stalinistisch centralisme te vermijden, reeds eerder gegaan is. En het Joegoslavisch systeem is een socialistisch systeem. Waarom? Ja, waarom eigenlijk? Omdat het ‘in de discussies’ (waar? in Joegoslavië) reeds lang als ‘socialistische markt-economie’ wordt aangeduid! Dat de Russen hùn systeem, in de tijd van Stalin, als socialistisch aanduidden, was natuurlijk géén bewijs dat zij gelijk hadden. Maar nu de Joegoslaviërs hùn systeem zo noemen, moeten we hen op slag geloven! Maar er is | |
[pagina 352]
| |
nòg een argument voor Kief: de enigen, die ooit beweerd hebben, dat de Joegoslaviërs ‘het kapitalisme’ hebben hersteld, zijn.... Albanezen en Chinezen. Hiermee is de kous af. Want als ik nu in twijfel ga trekken, of de Joegoslaviërs werkelijk al ‘socialisme’ hebben verwezenlijkt, ben ik duidelijk een Albanees of Chinees! Maar in feite is de opbouw van het betoog van Kief nog een klein beetje anders - en rammelt het nog meer! Want het eigenlijk thema van Kief's stuk was immers dat van de rijpheid. Zijn betoog luidt in hoofdzaak aldus, dat het socialisme pas aan bod komt, wanneer de kapitalische fase tot rijpheid is gekomen. En op het laatst van zijn stuk keert hij weer tot dit thema terug: als de Chinezen beweren, dat men het voor de overwinning op de krachten van het imperialisme moet hebben van de nationale bevrijdingsrevoluties van Azië, Afrika en Latijns Amerika, dan miskennen zij de rol, die de Europese en Amerikaanse arbeiders hebben te vervullen. Met instemming citeert Kief de Sowjet-partij-theoreticus Soeslow, en stelt dat, anders dan de Chinezen menen, ‘de strijd om het socialisme beslist wordt in de hoogontwikkelde kapitalistische landen door de arbeidersklasse.’ Allereerst laat Kief, die tevoren met graagte Lenin citeerde, nu buiten beschouwing dat het Lenin was, die stelde dat het imperialisme moest worden aangevallen in zijn zwakste schakel: de koloniale en half-koloniale gebieden waar de kapitalistische landen hun beleggingen hebben geconcentreerd. Pas als zij dóór die aanval zijn verzwakt, kan de ontevredenheid binnen de kapitalistische landen aan macht winnen, en kan dáár een revolutionaire situatie ontstaan. Dit is wat de Chinezen beweren - en die zijn, wat dit betreft, dunkt mij, trouwer volgelingen van Lenin dan Soeslow en Kief, ook wanneer deze zich op Lenin beroepen. Maar waaròm moet men zich op citaten van iemand, wie het ook zij, beroepen? Men kàn ook proberen de problematiek zelfstandig door te denken. Kief vermeldt met instemming, dat de Sowjet-Unie in een fase is gekomen waarin er voor dogmatiek geen plaats meer is. ‘Geheel afgezien van het feit dat iedere dogmatisering in strijd is met het historisch materialisme en als anti-marxistisch gebrandmerkt moet worden.’ Gaarne accoord. Maar... heeft Kief zich zelf wel helemaal aan dogmatisme ontworsteld? Is de tot Wet van | |
[pagina 353]
| |
Meden en Perzen verheven ‘marxistische’ stelregel, dat de fase van het socialisme aan bod komt, zodra de vorige frase, die van het kapitalisme, tot volle wasdom is gekomen, iets anders dan dogmatiek? En dan nog: hoe klopt dit dogma met de bekende feiten? In de industrieel meest ontwikkelde, kapitalistische, landen heeft de door Lenin en de zijnen verwachte socialistische revolutie niet plaats gegrepen. Waarom niet? Ja, waaròm eigenlijk niet? ‘Zeker is dat de kleinburgerlijke rechtse sociaaldemocraten een belangrijk deel van de verantwoordelijkheid hiervoor dragen’, oreert Kief. Dus - het is mogelijk, dat ondanks ‘rijpheid’ het socialisme uitblijft. Het is dus mogelijk, dat ‘de strijd om het socialisme’ niet beslist wordt in de hoogontwikkelde kapitalistische landen door de arbeidersklasse. En het is blijkbaar ook mogelijk, dat de arbeidersbeweging in handen komt van ‘kleinburgerlijke rechtse sociaaldemocraten’ (lees: revisionisten). Door welke sociale en economische factoren - daarover laat Kief zich niet uit. En nu de Sowjet-Unie. Daar is het industrieel kapitalisme, aldus Kief, tot rijpheid gekomen. Met welk instrument heeft hij dit, tussen haakjes, gemeten? En hoe weet hij zo zeker dat het punt van rijpdom ongeveer samenviel met Stalin's dood? En nu zien wij opeens, dat elke mogelijkheid, dat wat in de Sowjet-Unie op het ogenblik gebeurt, iets anders zou zijn dan een stap naar het socialisme, door Kief a priori, dogmatisch dus, wordt uitgesloten. Terugkeer naar kapitalistische vormen? Alleen ‘anti-revolutionaire ignoranten’ en andere ‘brave borsten’, en verder natuurlijk Albanese en Chinese communisten kunnen zo iets beweren. In de Sowjet-Unie is opeens zelfs de mogelijkheid van ‘verraad’ van ‘kleinburgerlijke rechtse’ elementen uitgesloten! Revisionisme in de Sowjet-Unie? Een ‘fabeltje’! Waarom? Ja, waarom? Laat ik proberen Kief's onuitgesproken argument te onthullen: omdat de Russen op het ogenblik de Joegoslavische kant opgaan, óók decentralisatie willen invoeren, en economische experimenten à la Liberman toepassen, waarin het marktmechanisme wordt hersteld. En omdat de Joegoslavische communisten toch heus geen ‘revisionisten’ kunnen zijn! | |
[pagina 354]
| |
Waarom eigenlijk niet? Ach, dat is toch duidelijk. Joegoslavië was aan het eind van de Tweede Wereldoorlog géén ‘kleinboers’ land. Het was en is een volkomen rijp industrieel land en dáár kon dus, zoals Tito c.s. ‘onmiddellijk’ hebben ingezien, voor het eerst in de wereldgeschiedenis een ware ‘socialistische markteconomie’, met de daarbij behorende organisatievormen, worden verwezenlijkt. Wie dit koorddansen op het buigzame touw van een marxistisch jargon begrijpt, moet zijn vinger opsteken.
Laten wij maar eens eindelijk ophouden, elkaar met citaten van Marx, Engels of Lenin, Soeslow of Djilas te bekogelen. Als wij werkelijk ondogmatisch willen denken, laten wij dan allereerst ons van elk etiketteer-ritueel vrij houden; laten wij dan in de tweede plaats elk denken in termen van automatische processen en overgangen uit de ene in de andere fase laten varen. Er doen zich nu eenmaal in de wereldgeschiedenis telkens processen voor, die in een strikt ‘evolutionistisch’ kader niet passen. Dat ‘rijpheid’ noodzakelijk tot een volgende fase zou moeten leiden, is maar een bedenkseltje. Er is een vastroesten in oude vormen, zelfs een tijdelijke terugval tot vroegere fasen, denkbaar. Er is ook een versnelling van de processen denkbaar - en dat is wat wij revolutie noemen. En Romein heeft al aangetoond, met zijn ‘wet van de remmende voorsprong’, dat deze revoluties niet perse in de ‘rijpste’ en meest ontwikkelde samenleving plaats grijpen. Maar nòg belangrijker is, dat het ‘socialisme’ in vele gedaanten zou kunnen optreden, evenals het ‘kapitalisme’. Wij weten eenvoudig niet, wat er nà een periode van wat Kief ‘bureaucratisch kapitalisme’ naar stalinistisch model noemt, plaats grijpt, omdat de Sowjet-Unie daar het eerste voorbeeld van is. De mogelijkheid a priori uitsluiten, dat daar een verburgerlijkingsproces onder de arbeiders zou plaatsvinden, vergelijkbaar met dat in de landen waar het privé kapitalisme de industrialisatie heeft helpen op gang brengen; de mogelijkheid a priori uitsluiten dat privé kapitalisme in bepaalde sectoren en vormen wordt hersteld, is volstrekt onwetenschappelijk - inderdaad dogmatisch. De mensheid is voortdurend aan het experimenteren. Het | |
[pagina 355]
| |
Sowjet-experiment van versnelde industrialisatie verschilde fundamenteel van die in de westelijke wereld en Japan; het Chinese experiment voor een oplossing van zijn boerenvraagstuk verschilt weer, mede door de uiteenlopende uitgangssituaties, op essentiële punten van het Sowjet-Russische en is daarvan een tweede herziene editie; het Joegoslavische experiment heeft, zo klein als het betreffende land ook is, wederom bepaalde originele aspecten. Men kan op voorzichtige manier proberen, evenals Marx en Engels in hùn tijd en met de toèn tot hun beschikking staande kennis, de verdere ontwikkelingen te voorspellen naar analogie van min of meer vergelijkbare processen in het verleden; mits men er maar rekening mee houdt, dat in vele gevallen het meer om potenties gaat, dan om zekerheden; en dat de mens, waar ook ter wereld, alweer binnen bepaalde grenzen, meester is over zijn toekomst. Juist omdat ook wij allen, binnen zéér enge grenzen, iets tot de gang van zaken in de wereld vermogen bij te dragen, stem ik gaarne in met Kief's peroratie aan het eind, dat men China de tijd en rust moet gunnen, om zich in vrede te industrialiseren. Maar de actie, die Kief in zijn slotzin op het oog heeft om China deze dienst te bewijzen, is aan het verkeerde adres gericht. Laat Kief - zo mogelijk via de politieke partij, waartoe hij behoort - zijn vermaningen daarheen richten, waar ze wat kunnen uitwerken, en waar ze ook thuishoren. Er is namelijk maar één land, dat amok maakt. En dat zijn de Verenigde Staten - die juist willen verhinderen dat China en Noord-Vietnam hun industrialisatieplannen ten uitvoer brengen. | |
RepliekMet niet geringe verbazing heb ik tegen prof. Wertheims geprikkelde en niet weinig emotionele reactie aan zitten kijken. Welja, het overbekende vocabulair is er ook, vooral de aantijgingen van dogmatisme, citatenvlooierij, burgerlijkheid en revisionisme. Het is ondoenlijk daar allemaal op in te gaan, daarom een paar hoofdzaken. | |
[pagina 356]
| |
De citaten staan er niet als bijbelteksten maar als weergave in eigen woorden van de manier waarop Marx en Engels gedacht hebben. Zij zijn de basisopvattingen van de materialistische geschiedbeschouwing. Als prof. Wertheim dat verwerpt - mij best. Maar dan zou ik van de socioloog willen weten, wat dan wel zijn methode van geschiedbeschouwing is. Zo lijkt het op voluntarisme. Wie het Lenincitaat zorgvuldig leest zal daarin een opmerkelijke erkenning aantreffen. Noch de activiteiten van de bolsjewistische partij, noch het door de partij gemobiliseerde élan en enthousiasme van de revolutionaire massa's in Rusland waren in staat bepaalde economische en sociale problemen op te lossen. Lenin gebruikt de term ‘het leven zelf’, maar hij bedoelt de feitelijke economische situatie en de klassenverhoudingen in een achterlijke landbouwstaat. Als hij spreekt van de onvermijdelijkheid van een relatief lange periode van staatskapitalisme, dan bedoelt hij een periode van industrialisatie, van ‘oorspronkelijke accumulatie’ om de economische en sociale voorwaarden voor een socialistische oplossing te scheppen. Het is een bekende communistische en sociaaldemocratische misvatting te menen, dat staatsbezit (nationalisatie) per definitie socialisme of socialisatie is. Begrijp ik het goed, dan deelt prof. Wertheim die misvatting. Op gevaar af, opnieuw in de reuk van citatenvlooierij te komen, wil ik nogeens Friedrich Engels aan het woord laten en diens zienswijze tot de mijne maken: ‘Maar noch de verandering in aandelenmaatschappijen en trusts, noch die in staatseigendom heft de kapitaalseigenschap van de productieve krachten op. Bij de aandelenmaatschappijen en de trusts ligt dit voor de hand. En de moderne staat is wederom slechts de organisatie, welke de burgerlijke maatschappij zichzelf geeft, om de algemene uiterlijke voorwaarden van de kapitalistische productie te verdedigen tegenover inbreuken van zowel de arbeiders als de individuele kapitalisten. De moderne staat, wat ook zijn vorm moge wezen, is een wezenlijk kapitalistische machine, staat van de kapitalisten, de ideële totaalkapitalist. Hoemeer productiekrachten hij in eigendom overneemt, destemeer wordt hij werkelijk totaalkapitalist, destemeer staatsburgers buit hij uit. De arbeiders blijven loonarbeiders, proletariërs. De kapitaalverhouding wordt niet opgeheven, ze wordt op de spits gedreven,’ (Friedrich Engels, Die Entwicklung des Sozialismus von der Utopie zur Wissenschaft.) | |
[pagina 357]
| |
Er bestaan in onze tijd maatschappijvormen, waarin de staat als ‘totaal-kapitalist’ optreedt, er bestaat echter nog nergens socialisme in de klassieke betekenis die Marx en Engels er aan hechtten, de ‘associatie die de klassen en hun tegenstellingen uitsluit’ en ‘waar er geen eigenlijke politieke macht meer zal bestaan, omdat de politieke macht de officiële uitdrukking van de klassentegenstellingen in de burgerlijke maatschappij is’. (Marx, Das Elend der Philosophie.) Er bestaan echter wél enige regeringen en partijen - de Joegoslavische voorop - die de voorwaarden voor die oplossing trachten te realiseren. Die voorwaarden zijn in de eerste plaats een hoogontwikkelde industrie en een grote goederenrijkdom. Mag ik weten wat hieraan ‘burgerlijk’ is? Marx ging - om met prof. dr. Ernst Bloch te spreken - uit van het ‘penetrant humanistische’ beginsel, dat ‘de mens voor de mens het hoogste is ‘en dat er daarom de kategorische imperatief bestaat ‘alle toestanden omver te werpen, waarin de mens een vernederd, een geknecht, een vereenzaamd, een veracht wezen is’. (Marx, Zur Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie.) De vermaatschappelijking van de grond en de productiemiddelen is niet doel inzichzelf, maar middel om het gestelde humanistische doel te verwerkelijken. Wie dat uit het oog verliest komt er licht toe om der wille van de vorm van het staatseigendom de menselijke waardigheid te negeren. Ook al kan men het ermee eens zijn, dat een hoogontwikkelde industrie en een grote goederenrijkdom geen garantie zijn voor de zelfontplooiing van de mens, voorwaarde ervoor zijn ze wél. Als Edvad Kardelj in zijn boekje Sozialismus und Krieg met de Chinese communisten polemiseert, dan stelt hij als doel van een socialistische vredespolitiek de verdediging van de materiële voorwaarden om der wille van een socialistische toekomst. Daarom sta ik aan de kant van Kardelj en niet aan die van Tjoe En-lai. In de discussie om het Chinees-Russisch geschil gaat het om meer dan het geschil zelf. Het gaat o.a. om een critische analyse van hetgeen zich onder Stalin in de Sowjet Unie heeft voltrokken. Ik heb in het januari/februari-nummer van De Gids er al op gewezen, dat men in de Sowjet Unie heeft nagelaten en voortgaat na te laten een historisch materialistische verklaring te geven voor hetgeen men de periode van de persoonsverheerlijking pleegt te noemen. Toch is juist die verklaring geboden. Ik weiger de redenatie te aanvaarden dat ze onvermijdelijk is geweest en dat we met een herhaling in China zouden moeten instemmen. Ik ben bereid alle denkbare kwaad van het echte revisionisme | |
[pagina 358]
| |
- de sociaaldemocratie - te spreken, maar ik ben toch niet blind voor de enorme schade, die het stalinisme aan de socialistische bewustwording van de arbeidersklasse in de Sowjet Unie en de hoogontwikkelde kapitalistische landen heeft berokkend. De contra-revolutionaire, óók amokmakende Amerikanen zouden propagandistisch niet de kansen hebben die zij hebben, als het socialisme niet zo door het stalinisme als ‘anti-humanistisch’ gecorrumpeerd was. En weer, ik beschouw het als een verdienste van de Joegoslaven, dat ze er voor een groot deel in geslaagd zijn, deze schade te herstellen, ook al worden ze deswege door de Chinezen en Albanezen als ‘burgerlijk’ en als ‘revisionisten’ uitgescholden. Het is opmerkelijk, dat prof. Wertheim terecht stelt, dat de historie zich niet volgens een vast en onwrikbaar schema voltrekt. Hij zou daarmee echter bij de Chinese communisten aan een juister adres zijn dan bij mij. Of men het wapen van de revolutie hanteert is een kwestie van middelen en mogelijkheden en vooral van situatie. Sommige mensen spreken er te gemakkelijk over en geven zich te weinig rekenschap van de negatieve kanten, die er ook zijn. Apropos, ‘mijn partij’. Ik was sinds november 1959 partijloos, omdat ik het door Banning en Den Uyl opgestelde nieuwe beginselprogram van de P.v.d.A. niet acceptabel achtte. Ik ben socialist en geen liberaal of vrijzinnig democraat. Als prof. Wertheim zich minder door zijn vooroordelen en onderstellingen had laten leiden, had hij wellicht eerst eens geïnformeerd.Ga naar voetnoot*) Hij was dan tot de ontdekking gekomen dat ik, samen met enige vrienden - waaronder ook van hém - voor de PSP heb gekozen. Zo zie je.
Frits Kief. |
|