De Nieuwe Stem. Jaargang 20
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Frits Kief
| |
[pagina 338]
| |
‘Het is het ergste, wat een leider van een extreme partij kan overkomen, als hij gedwongen wordt, in een tijdvak de regering over te nemen, waarin de beweging nog niet rijp is voor de heerschappij van de klasse, die hij vertegenwoordigt, en voor de doorvoering van de maatregelen, die de heerschappij van die klasse verlangt. Wat hij doen kan, hangt niet van zijn wil af, maar van de hoogte, waarop de tegenstelling van de verschillende klassen gedreven is, en van de ontwikkelingsgraad van de materiële bestaasvoorwaarden, de productie- en verkeersverhoudingen, waarop telkenmale de ontwikkelingsgraad van de klassetegenstellingen berust. Wat hij te doen behoort, wat zijn eigen partij van hem verlangt, hangt wederom niet van hem af, maar ook niet van de ontwikkelingsgraad van de klassenstrijd en de voorwaarden ervan; hij is gebonden aan zijn doctrines en eisen tot dan toe, die weer niet uit de momentele positie van de maatschappelijke klassen tegenover elkander en uit de momentele positie van de maatschappelijke klassen tegenover elkander en uit de momentele, meer of minder toevallige stand van de productie- en verkeersverhoudingen tevoorschijn komen, maar uit zijn grotere of geringere inzicht in de algemene resultaten van de maatschappelijke en politieke beweging. Hij vindt zich zo in een onoplosbaar dilemma: wat hij doen kan, is in tegenspraak tot zijn gehele optreden tot dan toe; en wat hij te doen behoort, is niet door te voeren. Hij is, met één woord, gedwongen niet zijn partij, zijn klasse te vertegenwoordigen, maar die klasse, voor wie de beweging juist rijp is. Hij moet in het belang van de beweging zelf de belangen van een hem vreemde klasse doorvoeren en zijn eigen klasse met frasen en beloften, met de verzekering afschepen, dat de belangen van die vreemde klasse haar eigen belangen zijn.’Ga naar eind2) In de termen van onze eigen problematiek omgezet willen beide aangehaalde uitspraken zeggen, dat het socialisme een hoog ontwikkeld (industrieel) kapitalisme tot voorwaarde heeft en dat het pas realiseerbaar wordt, als de ontwikkeling van de productiekrachen met de eigendomsverhoudingen in botsing komt. Of - weer in de woorden van Marx: ‘Het kapitaalsmonopolie wordt een kluister van de productiewijze, die er mee en er onder opgebloeid is. De concentratie van de productiemiddelen en de vermaat- | |
[pagina 339]
| |
schappelijking van de arbeid bereiken een punt, waarin zij onverdragelijk worden met hun kapitalistisch omhulsel. Het wordt doorbroken. Het uur van het kapitalistische privaatbezit slaat. De onteigenaars worden onteigend.’Ga naar eind3) Kent men het beeld van Rusland vóór de Oktoberrevolutie, zoals dat bijv. door de Russische marxistische historicus M.N. Pokrowski in zijn Russische Geschichte of door Lenin in zijn voorrevolutionaire geschriften geschetst wordt, dan was Rusland geenszins een hoogontwikkeld kapitalistisch land, maar een achterlijke, half feodale, half absolutistische landbouwstaat, met hier en daar - om der wille van de bewapening - geïmporteerde grootbedrijven. Het autochtone kapitalisme bevond zich pas in zijn prilste stadium Lenin zelf was dan ook een te kundig marxist om de opvatting te huldigen, dat een geïsoleerde Russische revolutie op stel en sprong zelfstandig het socialisme zou kunnen realiseren. De leiders van de Oktoberrevolutie gingen er van uit - ze opereerden immers aanvankelijk nog in de slotfase van de eerste wereldoorlog - dat Lenins leuze ‘omzetting van de imperialistische oorlog in de burgeroorlog’ door de arbeiders in de strijdende hoogontwikkelde kapitalistische landen zou worden overgenomen. Dat de bewapende arbeidersklasse op zijn minst in Duitsland, Frankrijk en Engeland aan het kapitalisme een einde zou maken. Het is hier niet de plaats om de oorzaken na te gaan, waarom deze verwachting niet vervuld werd. Maar zeker is dat de kleinburgerlijke rechtse sociaaldemocraten een belangrijk deel van de verantwoordelijkheid hiervoor dragen. Men denke slechts aan het contra-revolutionaire optreden in Duitsland van de heren Ebert, Noske en Scheidemann. (Een van de parlementsleden van de westduitse CDU heeft nog zeer onlangs Ebert gehuldigd ‘omdat hij Duitsland voor het communisme behoed heeft’. Dat het optreden van Ebert, Noske en Scheidemann Hitler mogelijk heeft gemaakt vond hij blijkbaar niet zo bar.) Toen de West-Europese revolutie uitbleef, resp. pogingen in Duitsland en Hongarije in bloed werden gesmoord en toen de Russische regering zich genoodzaakt zag de zg. Nieuwe Economische Politiek, de NEP in te voeren, schreef Lenin o.a. in de Prawda van 18 oktober 1921 (en men vergelijke dit met het door ons gegeven Engels-citaat): | |
[pagina 340]
| |
‘Wij hebben de burgerlijke democratische revolutie ten einde gebracht als niemand anders’. Hij gaf daarmee blijk te beseffen dat de Oktoberrevolutie in eerste aanleg een burgerlijk democratische revolutie geweest is. Weliswaar zegt hij verderop dat de bolsjewiki, ten einde de ‘verworvenheden van de burgerlijke revolutie tot vast bezit van de volkeren van Rusland te maken’ verder moesten gaan, maar of dit mogelijk was hing niet van Lenin en zijn partij, doch van de objectieve verhoudingen in het land af. Hij erkent dit dan ook: ‘Wij die gedragen waren door de golf van enthousiasme, die het volks-enthousiasme - aanvankelijk het algemeen politieke, dan het militaire - opgewekt hadden; wij rekenden erop, dat wij rechtstreeks op grond van dit enthousiasme ook de even grote economische taken (even groot als de algemeen politieke, als de militaire) zouden oplossen. Wij rekenden erop - of misschien zal het juister zijn te zeggen wij stelden zonder voldoende berekening voorop -, door rechtstreekse geboden van de proletarische staat de staatsproductie en de staatsverdeling van de producten in een kleinboers land communistisch te kunnen ordenen. Het leven heeft onze fout getoond. (curs. van ons F.K.). Er was een reeks van overgangsstadia: staatskapitalisme en socialisme nodig om de overgang naar het communisme voor te bereiden, hem door een reeks van jaren voor te bereiden. (curs. F.K.). Niet rechtstreeks op grond van het enthousiasme, maar met ondersteuning van het uit de grote revolutie geboren enthousiasme, op grond van het persoonlijk belang, de persoonlijke geïnteresseerdheid, het rentabiliteitsbeginsel zult ge U inspannen de vaste paden te bouwen, die in een kleinboers land via het staatskapitalisme naar het socialisme leiden, anders zult gij niet tot het communisme komen...’ ‘De grote koopman is zogezegd een economisch type, dat van het communisme evenver verwijderd is als de hemel van de aarde. Maar dat is juist een van die tegenspraken, die het levende leven van het boerse kleinbedrijf via het staatskapitalisme naar het socialisme leidt. Persoonlijke geïnteresseerdheid doet de productie stijgen; wat wij vooral en tegen elke prijs nodig hebben is verhoging van de productie. De groothandel verenigt de miljoenen kleine boeren doordat hij ze interesseert, ze verbindt, ze naar de volgende trap leidt: naar de verschil- | |
[pagina 341]
| |
lende vormen van verbinding en vereniging van de productie zelf.’Ga naar eind4) Wie de revolutionair Lenin historisch recht wil doen moet vaststellen, dat hij in zijn eigen enthousiasme - evenals zijn revolutionaire tijdgenoten binnen en buiten Rusland - de ontwikkeling der dingen in een te kort perspectief heeft gezien. Toen hij de boven aangehaalde woorden schreef waren de proletarische tendenties van de oktoberrevolutie al aan het afebben. Aan de andere kant zou de periode van het staatskapitalisme aanzienlijk langer duren dan hij heeft verwacht.
Hoe verdienstelijk Chroesjtsjows rede op het 20ste congres van de CPSU die de zg. destalinisatie inluidde, ook geweest moge zijn, de marxist kan geen vrede hebben met het beperken van de kritiek tot de ‘kwalijke gevolgen van de persoonsverheerlijking’. Ook voor de Russische maatschappij gelden de woorden van Marx uit Zur Kritik der politischen Oekonomie: ‘Het geheel van deze productieverhoudingen vormt de economische structuur van de maatschappij, de reële basis, waarop zich een juridische en politieke bovenbouw verheft en waarmee bepaalde maatschappelijke bewustzijnsvormen overeen komen. De productiewijze van het materiële leven bepaalt het sociale, politieke en geestelijke levensproces überhaupt’.Ga naar eind5) Wat Lenin de periode van het staatskapitalisme noemde was die periode, waarin de materiële voorwaarden voor het socialisme zouden worden gecreëerd. Dat is, anders gezegd, de periode waarin een industrieel productie-apparaat in leven wordt geroepen en waarin de eigenlijke arbeidersklasse - de massa van industrie-arbeiders met het grootbedrijf als basis - ontstaat. Nog anders gezegd, dat is wat Marx bij de beschrijving van de genesis van het kapitalisme de periode van de oorspronkelijke accumulatie noemt: ‘Alle (systemen) echter benutten de staatsmacht, het gecentraliseerde en georganiseerde geweld van de maatschappij, ten einde het omvormingsproces van de feodale in de kapitalistische productiewijze als in een broeikas te | |
[pagina 342]
| |
bevorderen en de overgang te verkorten. Het geweld is de vroedmeester van iedere oude maatschappij die van een nieuwe zwanger is. Het is zelf een economische potentie.’Ga naar eind6) Ziet men de periode van het stalinisme als die van het door Lenin onvermijdelijk geachte staatskapitalisme en interpreteert men ze tevens als die van de oorspronkelijke accumulatie, dan liggen een aantal gevolgtrekkingen voor de hand. Men moet dan stellen dat zij ongeveer met het einde van Stalins leven - zonder dat er een oorzakelijk verband bestaat - afgesloten was. Er heeft zich dan een ander bewustzijn ontwikkeld. Bovendien, een moderne industrie-maatschappij verdraagt geen dogmatiseringen maar vereist veeleer een vrije ontplooiing van de wetenschap. (Geheel afgezien van het feit dat iedere dogmatisering in strijd is met het historisch materialisme en als anti-marxistisch gebrandmerkt moet worden.) Een dergelijke maatschappij verdraagt evenmin rechtsonzekerheid. De noodzaak van de destalinisatie is daarmee gegeven. Maar óók de verklaring van het wezen van het stalinisme. Wij hebben deze zienswijze voor het eerst in 1956 in het Hamburgse socialistische weekblad Die Andere Zeitung en in het destijds te Frankfort verschijnende maandblad van de westduitse socialistische studenten Links gepubliceerd. Na zorgvuldige overweging menen we niet alleen geen redenen te hebben, ons van de destijds gegeven analyse te distanciëren, we menen integendeel dat alle tot in de laatste tijd bekend geworden feiten in dezelfde richting wijzen. De geheime politie is van haar macht beroofd, de slavenkampen zijn opgeheven. Een behoorlijke rechtspraak is ingevoerd, nadat in legio beschouwingen voor de ‘socialistische rechtszekerheid’ is opgekomen en rechtswillekeur, zelfs van partijfunctionarissen hardhandig is onderdrukt. Het ‘mitsjoerinisme’ en de dictatuur van Lysenko in de biologie is gelikwideerd. (Wij wijzen hiervoor op de uitgebreide publikatie van drs. M. Broekmeyer in de Internationale Spectator en beschouwingen in de NRC.) De economische ‘experimenten’ van prof. Libermann werden begonnen en uitgebreid. Het zou ons te ver voeren, op een ander belangrijk punt | |
[pagina 343]
| |
uitvoerig in te gaan, we volstaan daarom met het noemen. Een moderne industriemaatschappij kan niet fuctioneren met een verpauperde en onontwikkelde arbeidersklasse. Dat betekent niet alleen dat voor behoorlijk onderwijs gezorgd moet worden, maar óók dat het algemene culturele peil en de wooncultuur moet worden verbeterd en het algemene levenspeil moet worden opgevoerd. Dat wil vooral zeggen dat de productie van consumptiegoederen aanzienlijk in omvang en kwaliteit moet verbeteren. Het is onmiskenbaar dat in de Sowjet Unie dit inzicht is doorgebroken.
Hoe belangrijk het geschetste complex van maatregelen opzichzelf ook moge zijn, van uitzonderlijke betekenis zullen de ‘experimenten’ van prof. Libermann blijken te zijn en dit dan niet alleen op het gebied van de economie. De ‘experimenten’ van Libermann zijn opzichzelf geen ‘nieuwigheid’ in een communistisch land en zij betekenen zeker niet wat een anti-revolutionaire ignorant voor de radio in de zendtijd voor de politieke partijen verkondigde: ‘terugkeer naar het kapitalisme’. (Het is overigens opmerkelijk dat dergelijke brave borsten zo vlot de ‘argumenten’ van de Albanese en Chinese extremisten tot de hunne maken!) Het door Libermann gepropageerde systeem wordt reeds 15 jaar met groeiend sukses in Joegoslavië in de practijk gebracht en het wordt reeds lang in de discussies als ‘socialistische markt-economie’ aangeduid. (Als we de Albanese en Chinese aanvallen op Joegoslavië, wier ‘marxisme’ van een bijzondere soort is, buiten beschouwing laten, dan hebben we nog geen enkele aantijging gehoord, dat Joegoslavië met zijn economische politiek ‘het kapitalisme’ heeft hersteld.) Het Joegoslavische systeem werd gecreëerd ter bestrijding van het - door de aanvankelijke invoering van stalinistische vormen voortkankerende - bureaucratisch-centralisme. In tegenstelling tot de russische leiders hebben Tito c.s. onmiddellijk ingezien dat ‘socialistische markteconomie’ een ander systeem vereist en dat derhalve ook in organisatorisch opzicht een principiële beslissing moest worden genomen: de invoering van organen van socialistische democratie, de arbeidersraden. Dat betekende een principieel andere positie en taak van de partij. De partij moest van haar posities als heerschappij-instrument worden terugge- | |
[pagina 344]
| |
trokken om in plaats daarvan een ideologisch en politiek leidinggevend, raadgevend instrument te worden. De bedrijven werden tot relatief autonome lichamen georganiseerd, door de verkozen arbeidersraden geleid. Zoals daarmee teruggegrepen werd op de klassieke en oorspronkelijke vorm van de sowjets, zo werd in het verdere verloop teruggegrepen naar de uit de Parijse Commune stammende idee van de communes. Een opvatting, die zeker steunde op ook door Lenin in de eerste periode van de oktoberrevolutie gehuldigde denkbeelden. Om het precies en duidelijk te zeggen: deze opvatting komt hierop neer dat niet de partij plaatsvervangend voor de klasse, maar de klasse zelf in adequate organisaties optreedt. En dat is nu wat wij bedoelen als we spreken van het herleven van een oude strijd. De Joegoslavische opvatting is in beginsel niets anders dan een variant van die der west-europese marxisten Rosa Luxemburg, Herman Gorter, Anton Pannekoek, Karl Schröder c.s. Ze is niet alleen het loslaten van de stalinistische, maar óók van de bolsjewistische conceptie na 1919/1920, zoals ze vooral door Trotski vertegenwoordigd werd. (Hoezeer Lenin partijman is geweest, reeds uit het boven aangehaalde artikel kan blijken in hoe sterke mate voor hem het sowjet- d.i. het radenstelsel wezenlijk was voor de socialistische democratie.) De critiek van de west-europese marxisten was juist gebaseerd op het afwijzen van de omnipotente positie van de partij. Het dilemma van de CPSU zal nu blijken te zijn dat zij aan de ene kant om der wille van de economie (o.a. het rentabiliteitsbeginsel) genoodzaakt is het bureaucratisch-centralisme in productie en distributie te likwideren, dat zij dit aan de andere kant niet kan doen zonder nieuwe organisatievormen in het leven te roepen en daaraan een steeds groter aantal van die bevoegdheden over te dragen, die tot dusver in handen van de partij lagen. Met andere woorden, de noodzakelijkheden van de economie verplichten de CPSU zich uit posities terug te trekken, die zij gedurende 45 jaren als haar eigen domein heeft gezien. Dat zij dus - om daarvoor een nieuwe term in te voeren - de russische maatschappij moet ontbolsjewiseren. En zij moet dit om stagnaties te overwinnen. Immers, moest Lenin spreken van maatregelen in een | |
[pagina 345]
| |
kleinboers land en argumenteerden de linkse marxisten uit West-Europa uit de positie van een hoogontwikkelde industrie, die gekenmerkt wordt door het grootbedrijf, dan zijn de tegenwoordige russische leiders genoodzaakt zich er rekenschap van te geven, dat zij thans van eenzelfde positie moeten uitgaan. In dit opzicht is de rede, die M.A. Soeslow op 14 februari van het vorige jaar gehouden heeft bijzonder informatief. Hij beschuldigt de CP-China van ‘het minachten van de strijd der arbeidersklasse in de kapitalistische landen’. Hij citeert een artikel in het Volksdagblad van 22 oktober 1963, waarin staat: ‘De nationale bevrijdingsrevolutie in Azië, Afrika en Latijns Amerika treedt thans op als de belangrijkste kracht, die rechtstreeks tegen het imperialisme te velde trekt’ en zegt daarvan: ‘In deze passage wordt de marxistische leer van de historische rol van de arbeidersklasse onmiskenbaar aan een herziening onderworpen en de arbeidersbeweging van de ontwikkelde kapitalistische landen vernederd’. Even verder: ‘Met name op dit strijdtoneel (dat van de strijd tegen het imperialisme en de socialistische omvorming van de maatschappij, F.K.) zijn de georganiseerde klassekrachten geconcentreerd, in het bijzonder de massa der arbeidersklasse, de meest vooruitstrevende klasse der moderne maatschappij, die, zoals onze leermeesters Marx, Engels en Lenin schreven, de doodgraver van het kapitalisme is’.Ga naar eind7) Een dergelijke argumentatie betekent niet anders dan dat, hoe waardevol de afro-aziatische en ibero-amerikaanse anti-koloniale en nationale bevrijdingsbewegingen ook mogen zijn, de strijd om het socialisme beslist wordt in de hoogontwikkelde kapitalistische landen door de arbeidersklasse. En dat wil zeggen, dat de russische leiders teruggekeerd zijn naar de klassiek-marxistische opvattingen.
Natuurlijk is het moeilijk, dit zo duidelijk uit te spreken als wij het hier doen. Een dergelijke uitspraak houdt immers in een critiek op het optreden van de communistische beweging na 1920, zoals ze een ander beeld geeft van de ontwikkeling dan de partij-legende ons tot dusver heeft voorgeschoteld. Aangezien wij niet aan die partij-legende gebonden zijn kan het blootleggen van het wezen van de | |
[pagina 346]
| |
moderne russische argumentatie ons inzicht verschaffen in het wezen van het zogeheten ‘ideologisch geschil’. Dat het huidige China, ondanks enige ‘eilanden’ van moderne groot-industriële productie en ondanks het tot ontploffen brengen van een atoombom een ‘kleinboers’ land is behoeft wel geen nader betoog. Het is vermoedelijk niet eens overdreven te stellen, dat de stand van de productie in China achter staat bij die van Rusland ten tijde van Lenins aangehaald artikel. Dat wil dan zeggen, dat China zich pas in het eerste stadium van staatskapitalisme bevindt of - dit geïnterpreteerd als we het voor de Sowjet Unie deden - in het eerste stadium van de oorspronkelijke accumulatie. Als het juist is, dat de periode van het stalinisme in Rusland de uitdrukking is geweest van het optreden van het gecentraliseerde staatsgezag, dan is het duidelijk, dat China thans begint een dergelijke periode door te maken of liever, er zich middenin bevindt. Daarmee is dan een economisch en sociologisch bepaald verschil in bewustzijn en voorstellingen gegeven. Het verschil in ontwikkelingsstadium en het verschil daardoor in bewustzijnsniveau is bepalend voor het ‘ideologisch geschil’. - Het is duidelijk, dat we ons daarmee van redenaties, als zou op dit moment de controverse door grensgeschillen en machtsstrevingen bepaald worden distanciëren. Dat men van russische zijde van neo-trotskisme spreekt als men de chinese opvattingen aanduidt is slechts in schijn in overeenstemming met het in communistische kringen gebruikelijke etiketteer-ritueel. De chinese theorie van de ‘onvermijdelijkheid van de oorlog’ is immers niets anders dan een variant van Trotski's theorie van de permanente revolutie. Zoals allerlei andere denkbeelden en voorstellingen, die door de chinese communisten worden geproduceerd wortelen in een situatie, waarvan de analogie met de russische uit het begin van de jaren twintig evident is. Het is overigens opmerkelijk, dat Edvard Kardelj in zijn boekje Sozialismus und Krieg van 1960 reeds op de opmerkelijke overeenkomst tussen de denkbeelden van de trotskisten en die der chinese communisten heeft gewezen. Anderzijds moet worden vastgesteld dat - als men van hoofdlijnen uitgaat - de kern van de russische zienswijze overeenkomt met die van de non-aligned staten. En dat | |
[pagina 347]
| |
biedt ons de mogelijkheid afsluitend ook daarvan het een en ander op te merken. Vooral om het fabeltje van het ‘revisionisme’ te weerleggen. De ontwikkeling van de techniek en het verkeer in de tweede wereldoorlog, de ontwikkeling van de productiekrachten zijn na de oorlog aanleiding geworden voor allerlei nationale en anti-koloniale bevrijdingsbewegingen. (We hebben in 1950, in het inleidende hoofdstuk van de brochure Het probleem Irian, zoals Nederlandse democraten het zien een uitgebreide argumentatie voor deze ontwikkeling geleverd.) Door de koude oorlog evenwel is een toestand ontstaan, waarin deze van oorsprong autochtone nationaal-revolutionaire bewegingen de speelbal werden van de beide tegenover elkander staande machtblokken. Beiden maakten zich aan inmenging schuldig. En doordat beiden zich in deze bewegingen mengden ontstond het gevaar dat de nationaal-revolutionaire bewegingen vervormd werden en zelfs aanleiding konden worden tot het uitbreken van een derde wereldoorlog. Likwidatie van de koude oorlog, niet-inmenging kan de reële maatschappelijke krachten tot ontplooiing brengen. (Het is geen toeval dat een van de deelgenoten aan de non-aligned politiek - Indonesië - bij monde van president Sukarno bij herhaling stelt: laat ze en ons met rust.) Een politiek van vreedzame co-existentie betekent niet - en kan nooit betekenen - co-existentie van de antagonistische klassen op een bepaald gebied. Maar wél, dat klassenstrijd of nationale revolutie niet het begin wordt van een derde wereldoorlog. En juist daarom is vreedzame co-existentie in onze tijd en in de schaduw van ‘de bom’ de enig werkelijke en met het leven zelf in overeenstemming zijnde revolutionaire politiek.
Over het Russisch-Chinese ‘ideologisch geschil’ is zeker het laatste woord niet gesproken. Maar wel is het zo, dat men alleen dan inzicht kan krijgen in het wezen ervan, als men van een onderzoek van het ontwikkelingsstadium van beiden uitgaat. Het zal verdwijnen, naarmate en in het tempo, waarin China geïndustrialiseerd wordt. Daarom is de beste dienst die men China kan bewijzen deze: te beletten dat het amok maakt. |
|