De Nieuwe Stem. Jaargang 20
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
W.F. Wertheim
| |
[pagina 257]
| |
van de zeer actieve patriotten, vriend van de doopsgezinde dominee F.A. van der Kemp en via deze ook van Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Na de Pruisische invasie van 1787 die de prinsgezinden in hun macht herstelde, verliet hij Leiden en bracht zijn lakenfabriek over naar Tilburg, waar hij de grote voorvechter werd van de opneming van Brabant in de Unie als gelijkgerechtigd gewest naast de andere provincies; de man bij wie Pichegru logeerde voor hij de grote rivieren overstak; de fel overtuigde en welsprekende unitaris; de machtige voorzitter van het Uitvoerend Bewind van de Bataafse Republiek, die tenslotte door de tweede staatsgreep van Daendels en Joubert in juni 1798 gedwongen werd via een achtertrap van het gebouw, waar nu Buitenlandse Zaken gevestigd is op 't Plein te Den Haag, te vluchten - het einde van het eerste vijf man sterke Directoire, het einde ook van Pieter Vreede's politieke loopbaan.
Het was deze Pieter Vreede, deze typische representant van de moderne progressieve burgerij in opstand tegen het vermolmde aristocratische bestel, over wie nog geen biografie is verschenen, voor wie wij ons interesseerden. Het eerste mapje van het lijvige dossier bevatte een viertal brieven van Joan Derk van der Capellen tot den Pol aan zijn vriend Pieter Vreede. Ik neem een van de brieven voor mij, word even getroffen door de woorden: ‘De toestand der Roomschen in ons Land doorboort mij de ziel. Ik zal mij wil ik mij niet volstrekt nutteloos maken, echter wel wagten van daar zelfs veel van te spreeken.’ en lees dan verder: ‘In eene slapelooze nagt mij door het hoofd loopende het gene U.E. mij p. voorigen meldde, dat, namelijk, dees verrukker van de sinnen der Leidenaars mij eenen Cromwel gelieft te noemen, zo ben ik op het denkbeeld gevallen om hem en de faktie, waartoe hij behoort, in den kuil te storten, dien zij voor mij gegraaven hebben en, door een eenvoudig, doch pathetiek voorstel van mijne principes en mijn gedrag als regent, de Natie in staat te stellen om te beoordelen en te beslissen of ik die Man - | |
[pagina 258]
| |
dat gedrogt - ben waarvoor men mij gelieft af te schilderen dan of Hij een bedrieger is die de slavernij zoekt intevoeren, etc. Ik voele wel hoe moeilijk het zal zijn buiten de termen van eigen lof te blijven; maar ik voele ook dat zodanig een plan mij gelegenheid geeft om de attentie van de Natie te vestigen op onderwerpen, daar zij door minder gerugtmaakenden geschriften niet op gevestigd wordt - met een woord, om, zonder dat er vat op mij zij, een tweede BAHVVN te schrijven.’ Het lezen van deze passage in een brief, geschreven in het intelligente nerveuze handschrift van Joan Derk van der Capellen, gaf mij een schok. Hier had ik helemaal niet naar gezocht; maar zoals zo vaak bij archiefstudie gebeurt: ik zocht naar steenkool en vond goud. Daar lag dan voor mij deze brief, waaraan het laatste blad ontbreekt en dus ook de ondertekening, maar die zonder enige twijfel afkomstig is van Joan Derk van der Capellen tot den Pol en als aanhef heeft: ‘Waarde Vreede’, en gedateerd is: ‘Appeltern 23 Octob. 83’. Deze brief levert het onomstotelijk bewijs, dat Van der Capellen de schrijver is geweest van het anonieme, twee jaar eerder uitgegeven pamflet: Brief Aan Het Volk Van Nederland. Was deze brief aan Vreede nooit eerder gepubliceerd? Of.... had ik zoiets niet al eens eerder gelezen? en was de schok, die ik had gevoeld, niet misschien toch een schok der herkenning? Thuis sloegen wij meteen het omvangrijke biografische werk van M. de Jong Hzn., Joan Derk van der Capellen, op. En ja, daar werd op p. 393 een soortgelijke passage geciteerd uit een brief van Joan Derk aan de Friese patriot Van Beyma.Ga naar eind1) Maar het staat er allemaal net een klein beetje anders. Volledigheidshalve halen wij niet aan uit De Jong's proefschrift, maar uit zijn bron, de door W.W. van der Meulen gepubliceerde ‘Brieven van Joan Derk van der Capellen tot den Pol’ aan Van Beyma.Ga naar eind2) ‘Berkhey heeft me openlijk (zo ik hoore) voor een tweeden Cromwel uitgeschilderd. Risum teneatis! Intussen is mij in een slapeloozen nagt te binnen gekoomen, dat ik om de partij, in wiens dienst dees haatlijke campvegter is, dit betaald te zetten, geen beeter weg kan in- | |
[pagina 259]
| |
slaan, dan om der natie openlijk een tafereel voorteleggen van mijne wijze van denken en handelen met betrekking tot het politique.’ ‘Zonder dat er wat op ware’, moeten wij hier natuurlijk ook lezen als ‘zonder dat er vat op ware’. Maar de passage over het vroegere pamflet klinkt hier niet helemaal ondubbelzinnig. Joan Derk schrijft over ‘een andere’ en niet zoals aan Vreede over ‘een tweede BAHVVN’. Wij zullen zien dat De Jong hierdoor juist op een dwaalspoor werd gebracht, niet wat betreft de identiteit van de auteur van het pamflet, maar wat betreft de strekking van deze passage. Verdere nasporingen brachten ons tot de conclusie dat de brief aan Vreede van 23 oktober 1783 inderdaad nooit gepubliceerd is. Het desbetreffende gedeelte van het bij de afstammelingen van Pieter Vreede berustend familiearchief blijkt pas in 1908 bij het Algemeen Rijksarchief gedeponeerd te zijn. Dit verklaart, waarom vroegere schrijvers over de Patriottentijd en over Van der Capellen dit stuk niet kenden. Maar De Jong had het kunnen kennen.Ga naar voetnoot*) De aanwijzingen, dat Van der Capellen de schrijver van het pamflet was, waren in de loop der jaren vrij sterk geworden. De doopsgezinde predikant A. Loosjes had in | |
[pagina 260]
| |
1886Ga naar eind3), op grond van een analyse van de stijl van het geschrift, betoogd dat het van niemand anders afkomstig kòn zijn dan van Joan Derk. Wel meende hij, ook alweer op grond van zijn stijlanalyse, een vrij groot aantal passages te moeten toeschrijven aan Joan Derk's vriend, F.A. van der Kemp. Er ontstond een discussie waarbij sommige schrijvers Loosjes bestreden. Maar deze vond een nieuw, volgens hem doorslaand argument. Uit Amerika kreeg hij bericht, naar aanleiding van zijn brochure, dat daar bij de nakomelingen van Van der Kemp een autobiografie van deze berustte waarin de volgende woorden voorkwamen: ‘At the same time my noble friend had written a manly appeal to the People of Netherland, while I visited him at his country seat’.Ga naar eind4) Loosjes publiceerde dit prompt, als nader bewijs voor zijn stelling. De autobiografie werd in 1903 door Helen L. Fairchild gepubliceerd en de geciteerde passage kan men op p. 54 vinden.Ga naar eind5) Sindsdien werd door tal van historici het auteurschap van Van der Capellen niet langer ernstig betwijfeld. Zowel BussemakerGa naar eind6) als Van der MeulenGa naar eind7) namen in hun biografische notities als zeker aan, dat Van der Capellen de schrijver van het pamflet was. Maar M. de Jong Hz. voelde zich verplicht in zijn dissertatie van 1921 de kwestie van het auteurschap opnieuw onder ogen te zien. Een tijd lang had hij het getuigenis van Van der Kemp zelfs voor vals gehouden. Na een uitvoerige studie luidde zijn eindoordeel over het auteurschap echter, wederom, bevestigend. Maar merkwaardigerwijze wordt de argumentatie, waarmee hij tot deze conclusie kwam, door onze nieuwe vondst eerder ondergraven dan bevestigd, hoe waardevol en onmisbaar zijn diepgaande biografie van Van der Capellen ook moge zijn. De Jong vermeldt de boven al genoemde brief aan Van Beyma waarin Van der Capellen over zijn plan rept een ‘andere’ Brief aan het Volk van Nederland anoniem uit te geven, en bouwt hierop - en op enkele andere brieven aan Adriaan Valk en De Gijselaar - een uiterst ingewikkelde psychologische theorie, dat Van der Capellen de bedoeling zou hebben gehad, zelfs tegenover zijn beste vrienden een mystificatie op te voeren. | |
[pagina 261]
| |
‘Wanneer Van der Capellen het pamflet inderdaad geschreven heeft, dan heeft hij het willen aanwenden als een soort van paardemiddel voor de al te slap toetredende natie, maar het geheel gelaten voor rekening van de onbekende schrijver; niet alleen uit vrees voor ontdekking, maar ook omdat hij tegenover zichzelf, voor zijn officiële persoonlikheid, niet verantwoordelik wilde zijn voor sommige beginselen en eisen, die hij daarin had laten horen; dan heeft hij het auteurschap zelfs voor zijn beste vrienden verheimelikt, ja hen door mystificatie op een dwaalspoor gebracht. Deze opvatting veronderstelde echter een psychologie, die zonder steun van andere feiten hoogst twijfelachtig bleek.’Ga naar eind8) Zijn dissertatie heeft nu tot strekking, deze hypothese te staven. Maar De Jong blijkt nu zelf het slachtoffer van een mystificatie, wanneer wij zien dat Van der Capellen in vrijwel dezelfde bewoordingen, maar zonder een spoor van dubbelzinnigheid, tegenover zijn vriend Vreede aan zijn auteurschap van het vroegere pamflet geen twijfel laat. De vele hypothetische elementen in het hoofdzakelijk psychologisch gefundeerde en allerminst overtuigende betoog van De Jong hebben de twijfel aan Van der Capellen's auteurschap onder de historici niet opnieuw doen opleven. Jan en Annie Romein hebben Joan Derk, juist op grond van dit door hen zeer bewonderd staatkundig geschrift, tot een der erflaters van onze beschaving uitgeroepen. En wijzelf hebben, nu een jaar geleden, in een gezamenlijke bijdrage voor het 1813-nummer van De Nieuwe StemGa naar eind9) het auteurschap van Van der Capellen eveneens als zeker aangenomen, vooral op grond van de mededeling van Van der Kemp maar toch bepaald ook om de stijl van de brochure en de daarin verkondigde ideeën - nadat wij eerst sterk getwijfeld hadden juist omdat de psychologische argumenten van De Jong zo weinig tot ons spraken! Toch is pas met de persoonlijke erkenning van de hand van Joan Derk het onweerlegbare bewijs geleverd, waardoor men nu gerechtigd is het pamflet onder de naam Van der Capellen uit te geven.
Daartoe is de tijd trouwens meer dan rijp. Hier ligt vóór ons ‘een der merkwaardigste politieke geschriften ooit in Nederland verschenen’, om het Jan Romein na te zeggen. | |
[pagina 262]
| |
In ons Nieuwe Stem-artikel wezen wij op het haast ongelooflijke feit, dat dit boeiend staatkundig geschrift sinds 1795 nooit meer in Nederland herdrukt is. Men kan zich voorstellen, dat na het herstel van het Huis van Oranje als regerende dynastie in Nederland publicatie van dit uitgesproken anti-Orangistisch geschrift lange tijd niet wel mogelijk was. Verscheidene historici waren door politieke vooringenomenheid zelfs zo verblind, dat zij geen oog hadden voor de bijzondere kwaliteiten. Het feit, dat het geschrift anoniem was verschenen, leek bovendien aan de betekenis ervan, historisch gesproken, afbreuk te doen. Colenbrander schrijft nog in 1899: ‘Welk een laag peil van geestesbeschaving wijst het aan, dat de gansche revolutionaire literatuur van den patriottentijd geen leesbaarder stuk telt dan dit, overal oppervlakkig en op vele plaatsen laaghartig geschrift.’Ga naar eind10) Het heeft, afgezien van enkele negentiende eeuwse schrijvers als Prof. G.W. Vreede - kleinzoon van Pieter - en voorts J.A. Sillem en W.H. de Beaufort, schrijvers uit de latere regeerperiode van de toen weinig populaire koning Willem III, tot in de jaren twintig geduurd dat de patriotten op een welwillender en juister beoordeling van de kant van onze historici aanspraak konden maken. M. de Jong Hzn. gaf Colenbrander het juiste antwoord: ‘Ik meen daarentegen, dat het een meesterstuk is van betoog en zeggingskracht en dat het alleen aan zijn politieke strekking en zijn felheid jegens het huis van Oranje te wijten is, dat men het niet erkend heeft als het beste stuk proza uit het einde der achttiende eeuw; eenvoudig van voorstelling, streng en logies van bouw, klaar en doorzichtig als glas, zuiver van taal, een voortbrengsel van waarlik demokraties idealisme.’Ga naar eind11) Nu het auteurschap dan ook onomstotelijk is vastgesteld, wordt hernieuwde publicatie een eis van historische piëteit. De anonieme publicatie van de brochure was overigens niet, zoals De Jong fantaseert, een uiting van een gespletenheid in de persoonlijkheid van Van der Capellen. Wanneer De Jong de publicatie ‘een onwaarachtige daad’ noemt, geeft hij blijk, met al zijn gepsychologiseer, weinig van de drijfveren van Van der Capellen te hebben begrepen. Joan Derk vreesde terecht de militaire macht van de Erf- | |
[pagina 263]
| |
stadhouder en de politieke macht in Overijsel van de Drost van Twente, zijn doodsvijand Van Heiden Hompesch. Zelfs enige jaren na het schrijven van de brochure, nadat de publicatie in 1781 sterke invloed had uitgeoefend op de loop der gebeurtenissen en hij op brede volkssteun kon rekenen, behield hij het volle besef, dat de Koning van Pruisen ‘enkel met die troepes, die hij steeds in Westphalen heeft, maar een uitstapje van weinige dagen behoeft te komen doen, om de concert met de magt van Oranje, een einde aan al onze patriottische pogingen te maaken.’Ga naar eind12) Maar toen hij zijn brochure schreef was hij in zijn gewest Overijsel een zwakke eenling zonder veel invloed en zonder enige machtspositie in het politieke leven tegenover machtige tegenstanders. Hij voorvoelde de gebeurtenissen van 1787, die hij niet meer zou beleven. Ons geslacht dat de Duitse bezetting onderging, beseft beter dan De Jong, wat leven onder terreur betekent.Ga naar voetnoot*) Die terreur was ook in 1781 niet gering, getuige de passage uit het pamflet over Willem's ‘spions, aanbrengers en verklikkers, die zig in alle gezelschappen weten in te dringen en ons van de aangenaamheden eener gulle openhartige samenleving beroven’, waardoor de gehele Natie ‘vreesagtig, agterhoudend en geveinsd’ gemaakt is. Toen men in 1781 brieven van Joan Derk aan vooraanstaande Amerikanen in handen had gekregen, is hij zelfs, nadat hij door vrienden gewaarschuwd was, 's nachts naar Amsterdam gevlucht. Tegenover zijn vijanden moest Joan Derk zijn auteurschap natuurlijk maskeren. Zelfs tegenover de Hollandse patriot De Gijselaar, die hij ook in andere staatkundige zaken niet vertrouwde, gaf hij zich terecht niet bloot.Ga naar eind13) En wie weet, heeft hij het ook niet aangedurfd zich tegenover zijn Rotterdamse vriend Adriaan Valk uit te spreken, al is de brief aan deze voor meer dan een uitleg vatbaar.Ga naar eind14) Maar dat Joan Derk tegenover zijn vrienden Van Beyma en Vreede volkomen openlijk over zijn auteurschap schreef, staat nu wel vast. | |
[pagina 264]
| |
Hij stond met zijn volle persoon achter dit geschrift. En hij zal zeker gewenst hebben, dat het nageslacht hem, ook door dit strijdschrift, zou kennen en eren.
Amsterdam, 8 november 1964. |
|