De Nieuwe Stem. Jaargang 20(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 244] [p. 244] Sonja Prins Kongo-gedichten I een brullend gemenebest een boetserend beest een symptoom van de zee en de oceaan die op hol slaat wat hebben wij aan al die touwen die korzelig vastliggen een symptoom van de wroeging een draaikolk die altijd staat en beweegt je hoeft maar een vinger uit te steken en de stroom neemt je mee alras en drijvend los hout je hoeft maar mee te huilen met de wolven ergens letterlijk een zwarte huid die ons beschermt je hoeft maar af te tasten het begin en de oorbellen van elke godin om te weten dat de vloedgolf hoger dan huizen en je hoeft maar een bedelnap op te heffen zuiver politiek gezien is er geen sprake van vrede [pagina 245] [p. 245] II het is toch maar weer voor ons dat de veldpredikers hun vuurtjes aanblazen met bolle wangen gehurkt en spookachtig als achttiende eeuwse hyena's (de rovers die de zeeën afschuimden en bastaarden op verlaten eilanden zetten) zij laten hun kruit liggen her en der en zij begroeten ons met omsluierde ochtendstemmen zij breken in elk huis en hun toverformules worden door Kongolezen op een hoop gesmeten gewaden en psalmen en kortegolfmachines brandend met zwarte rookwolken het is jammer dat de galm die alleen maar bedoeld was om de gramofoon op gang te brengen zelf als een tweesnijdend zwaard het verziekte lied vernietigt een boemerang van geluid zeeschuimers en kloosterpreparaten die het veld afstropen het is toch maar weer voor ons dat een van hun glazen bouwsels zich kletterend verheft en breekt en uiteenvliegt wij hebben veel te danken aan deze sport en met wij bedoel ik de wereld [pagina 246] [p. 246] III het vlaamse gewoeker in de breedte en in de dwarste gaf ons weliswaar tijl uilenspiegel maar niet de asse die hij droeg onder zijn kiel en die wij nu nog proeven lankmoedig als altijd brood van verbrande dorpen Vorige Volgende