De Nieuwe Stem. Jaargang 20
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||
Bob Carlier
| |||||||||||||||||||||||||
Achtergronden van de opstandDe dekolonisatie van Kongo in 1960 was op zulke wijze georganiseerd en overhaast doorgevoerd, dat dit land in een chaotische toestand moest terechtkomen; op deze wijze konden de geïnteresseerde belangengroepen weer veel gemakkelijker voet vatten, vooral nadat Loemoemba, die zich niet door deze groepen liet manoeuvreren en een zekere nationale eenheid rondom zich had kunnen verkrijgen, uit de weg was geruimd. De afscheiding van Katanga onder leiding van Tsjombe in december 1962 was een duidelijke stap in deze richting; de economische belangen werden beveiligd; de meerderheid van de Kongolezen en van de andere Afrikaanse staten zagen hierin echter een aantasting van de nationale en Afrikaanse belangen en ook de V.S. en België waren verplicht, mee te werken - langs de UNO om - aan het ongedaan maken van deze secessie. Sedert september 1960 (staatsgreep van generaal Moboetoe) bevindt zich eigenlijk elke Kongolese regering in de onwettelijkheid: het parlement is naar huis gezonden, verkiezingen worden telkens weer uitgesteld, de enige officiële opvolger van Loemoemba, Antoine Gizenga (vice-eerste-minister), werd gevangen gezetGa naar voetnoot1). Dit geldt ook voor de regering Adoela, die zich hoofdzakelijk door Amerikaanse steun in stand hield (meer dan 150 miljoen dollar tussen 8.1961 en 6.1964, St 22.12), maar toch door alle staten erkend was. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||
Inmiddels werd de toestand er steeds slechter: lege schatkist, administratieve warboel, corrupt stelsel, onvertrouwbaar leger, repressie en terreur tegen elke oppositie, buitenlandse innesteling, economische ineenstorting, werkloosheid in de steden, onbeschrijfelijke ellende in gans het land (St 23.1, L 8.2, LB 8.7, S 20.12). In de geest van Loemoemba begon een opstandige beweging zich vanuit Kwiloe uit te breiden (Kivoe; Noord-Katanga; comité, later regering te Brazzaville): de ganse pers, rechts en links, geeft toe, dat het een gerechtvaardigde en spontane revolutie was, ‘een soort negatieve bevestiging van de mens als mens’ (De Maand VII, 9), die wortels had in brede bevolkingslagen en waarvan de populariteit niet kon geloochend worden. De successen van de rebellen tot en met de verovering van Stanleystad - traditionele burcht van het loemoembisme - in augustus 1964 waren ophefmakend. Ondertussen was Tsjombe, die een tijd vanuit Madrid gecomplotteerd hadGa naar voetnoot2), terug op de voorgrond gekomen als premier (juli 1964). In de ogen van de meest conservatieve financiële groepen betekende hij immers een factor van beveiliging van hun belangen. Het is niet uitgesloten, dat hij als doel heeft, president van de Kongolese Republiek te worden en zich alzo op te werpen tot leider van een Afrikaanse groep die zich beroept op stamverbanden en christendom als tegenwicht tegen een progressieve groep landen (die gedeeltelijk bij de islam aanleunen) (RCA 9.12). In het binnenland krijgt hij slechts de steun van sommige Katan- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||
gezen en van een aantal stamhoofden (vooral degenen die destijds door het Belgisch koloniaal bestuur benoemd zijn, GA 12.12). De Afrikaanse opinie ziet in hem echter geen vertegenwoordiger van het Kongolese volk, maar van diegenen die de Kongolese rijkdommen controleren (Conor O'Brien in FL 10.12). Voor de representatieve Afrikanen is hij een van de meest gehate figuren (wegens zijn rol in de moord op Loemoemba en in de uitmoording van de Baloebakats in Katanga en wegens zijn contacten met de meest reactionaire krachten in Afrika en Europa). Van een verzoening met zijn tegenstanders, waarvan hij de mogelijkheid eerst liet doorschemeren, kwam niets in huis: hij weigerde elk gesprek voor de volledige capitulatie; gebruik van geweld werd vlug de enige reactie t.o.v. de opstandelingen. Dit bleek bijv. duidelijk uit het feit, dat de medewerkers die hij rondom zich schaarde, ongeveer alle een rol gespeeld hadden ten tijde van de Katangese afscheuringGa naar voetnoot1). Dit bleek nog duidelijker uit het hernieuwd in gebruik nemen van huurlingen. Reeds in Spanje had Tsjombe contacten opgenomen met sommige van zijn vroegere huursoldaten (de Zuidafrikaanse majoor Michael Hoare, die hun leider werd, spreekt reeds van besprekingen in april, FL 10.12). Zij werden geronseld in verschillende landen van Europa, alsook in Zuid-Afrika, Zuid-Rhodesië en Angola; de grote aantrekkingskracht voor hen lag niet alleen in de hoge lonen (wedde: 30.000 BF per maand), maar ook in de gelegenheid vrijuit te kunnen plunderen en moorden, vooral onder impuls van racistische gevoelens (sommige Duitsers tonen fier hun ijzeren kruis uit de Hitlerperiode, anderen spreken graag over ‘zwarten kapotmaken’ St 25.11; 15.12); het gaat hier om een groep die in de ogen van de wereldopinie het regime dat ervan gebruikt maakt en degenen die ermee samenwerken onvermijdelijk in discrediet moeten brengen. Een speciale brigade bestaat uit 300 anticastristische Cubanen, voor wie deze expeditie naast financiële voordelen een militaire oefening betekent: bij hervatten van vijandelijkheden op Cuba zouden zij onmiddellijk van hun verbintenis vrijgesteld worden (Le Peuple 1.12). Hun mentaliteit spreekt duidelijk uit de verklaring van Hoare: ‘Ik ben soldaat en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||
mijn enige zorg is te doen wat me bevolen wordt te doen - namelijk het land van die lieden te bevrijden. Ik weet niet waarom zij vechten of wat hun bedoelingen zijn.’ (FL 10.12). De berichten over hun optreden overtreffen elkaar in de weergave van begane wreedheden; NO van 24.12 gaf het verslag van een hunner die op de duur uit walging gedeserteerd heeft: niets dan bloedbaden, slachtingen en vernietigingsacties tegen onschuldige zwarten. Zij zijn een goed gezelschap voor het Kongolees Nationaal Leger (KNL of ANC), dat eveneens reeds alle mogelijke misdaden op zich geladen heeft (LB 5.12), zodat De Maand VII, 9 zich na heel wat voorbeelden hiervan kon afvragen, of men in België wel weet ‘dat het ANC een véél slechtere bende bandieten uitmaakt dan de rebellen’. De ellende van het Kongolese volk ten gevolge van het optreden van KNL en huurlingen - b.v. na de inname van Kindoe waar het dagen stonk naar niet begraven lijken (GA 28.11) - heeft echter nooit iemand van inmenging doen spreken, allicht omdat er geen blanken bij betrokken waren. | |||||||||||||||||||||||||
De rol van BelgiëNiet alleen werd een reeds vier jaar door de minister van buitenlandse zaken (Spaak) beloofd wetsontwerp ter verijdeling van het recruteren van huurlingen in België nooit neergelegd, maar Belgische strijdkrachten staan reeds maanden naast KNL en huurlingentroepen. Weliswaar is de regering niet ingegaan op een vraag van Tsjombe (telex van 14.7) om Jean Schramme, die een grote rol gespeeld had tijdens de Katangese secessie en in feite de voornaamste leider van de Katangese Strijdkrachten in Angola was, officieel bij hem te detacheren (DM III, 4). Maar in elk geval is de militaire steungeving in stijgende lijn gegaan, vooral nadat andere landen (Canada, Italië, Noorwegen en Israël) niet op voorstellen ingegaan waren (Le Peuple 1.12). De CRISP van 15.6 heeft een gedocumenteerd overzicht van de militaire bijstand gegeven (gedeeltelijk hernomen in het nummer van 4.12). Hij nam een aanvang door een overeenkomst met Adoela, maar kreeg - in tegenstelling met de beweringen van minister Spaak - uitbreiding onder Tsjombe, parallel met een ruimere Amerikaanse hulp, dit ondanks het feit dat Moboetoe (7.8) en Tsjombe (9.8) beweerd hadden, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||
dat Kongo geen vreemde troepen nodig had om de opstand te onderdrukken. Alle inlichtingen hierover worden trouwens bevestigd door een brochure die het Ministerie van Landsverdediging op 26.11 aan de volksvertegenwoordigers bezorgde (La Cité 1.12, RAC 9.12) en waardoor het ernstig karakter van de bijstand in het licht gesteld werd: logistieke organismen en vormingscentra (een 150 officieren en onderofficieren); sedert het akkoord van 20.9 met Tsjombe een detachement om de door Washington geleverde vliegtuigen te besturen (± 150); nog later een 40-tal oversten die als logistieke ploegen de eenheden moeten steunen die tegen de opstandelingen ingezet worden (LB 5 en 6.12). Hierbij moeten nog een aantal speciale Belgische vrijwilligers gerekend worden, alsook elementen van ‘Air-Congo’ die in augustus en september getraind werden voor ongewone opdrachten voor rekening van de Kongolese overheden. Het gaat dus wel om een verhoogde tussenkomstGa naar voetnoot1) en niet om de zo onschuldig voorgestelde 150 officieren en enkele piloten over wie Spaak het tegenover het Centraal Comité van de BSP had (La Voix Socialiste 3.12). Alle verslagen over de operaties tot Stanleystad - die slechts na het optreden van de para's gepubliceerd werden in rechtse en linkse pers - stellen duidelijk het belang van de Amerikaanse en Belgische hulp in het licht. Op 7.8 was een belangrijk figuur als coördinator voor de Belgische militaire zending te Leopoldstad vertrokken: kolonel F. Vandewalle, die de Koloniale Veiligheid leidde tot begin 1960 en van januari 1961 tot het einde van de Katangese secessie de functie van Belgisch vertegenwoordiger te Elisabethstad vervulde met complete volmacht, in werkelijkheid toen Tsjombe's militaire operaties leidde. Het plan dat hij op dit punt stelde, maakt inderdaad de term ‘niet-operationele hulp’ tot een fictieve formule. Zonder de ‘logistieke bijstand’ was de vooruitgang van het KNL niet denkbaar geweest (LB 5.12, St 22.12). De verhalen over de periode van 5 tot 24.11 in de Oostprovincie in het blad Le Soir (16-20.12) bewijzen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||
dit ten overvloede in al hun soms gruwelijke en niet zonder militaristisch welbehagen weergegeven bijzonderheden. Er is meer. Een reeks onderhandelingen wijzen in de richting van een waar complot waarover enkele waarnemers gewaagd hebben: op 5 en 6.8 samenspraken te Brussel tussen de ministers Spaak en Seghers, de Belgische ambassadeur te Leopoldstad en leiders van de militaire bijstand (een raadgever van Tsjombe, Struelens, woont sommige bij); ondertussen Amerikaans-Kongolees onderhoud te Leopoldstad; op 7.8 onderhoud Spaak-Harriman; deze laatste neemt ondertussen contact op met bestuurders van voorname Belgische groepen die belangen hebben in Kongo; op 14, 15 en 16.8 is de Amerikaanse onderstaatssecretaris Mennen Williams te Leopoldstad, waar hij o.a. met Tsjombe en Moboetoe ruggespraak houdt; Amerikaanse uitrusting komt toe (lichte tankwagens, vliegtuigen met bemanning en uitrusting voor parachutisten, helicopters, bommenwerpers, wapens, jeeps, kamions: de woordvoerder van het Staatsdepartement spreekt op 30.8 van een hulp van 450 miljoen BF om de rebellen te bestrijden) (CRISP 4.12). Het lijdt dus geen twijfel, dat de ‘operatie Stanleystad’ (of ‘Rode Draak’ met haar officiële naam) ernstig voorbereid was. Het DM III, 4, dat in oktober verscheen, kondigde aan, dat er zich binnenkort machtige kolonnes op weg zouden begeven naar Stanleystad met de steun van de B26 en dit rechtse blad voorziet, dat hierdoor honderden Europeanen en duizenden Afrikanen in deze stad de dood kunnen vinden. En het zijn inderdaad de Belgische militaire raadgevers, o.a. Vandewalle, die het offensief van het KNL tegen Stanleystad georganiseerd hebben (Le Monde 2.12; achteraf door de ganse pers expliciet of impliciet toegegeven); zonder die steun ware de stad trouwens niet gevallen (hetzelfde geldt trouwens voor andere operaties b.v. reeds in augustus betreffende Boekavoe, LB 14-16.8). Deze voorbereiding blijkt trouwens ook uit verklaringen van parachutisten na de actie: ‘De huurlingen en het ANC met wie we ons moesten samenvoegen, toen we te Stan neerkwamen, hebben de afspraak gemist. Ze zijn slechts verschillende uren later aangekomen’. (Germinal 3.12); ‘volgens het vooropgezette plan moesten wij verleden zondag springen te Boenia en van daaruit in een kolonne naar Watsa | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||
trekken... Om diplomatieke redenen hebben de para's deze bevrijding niet mogen verzekeren.’ (St 4.12). De ‘diplomatieke redenen’ wilden immers dat de tussenkomst van de parachutisten niet de indruk zou geven, dat hier rechtstreeks militaire en operationele hulp gegeven werd; er ontbrak alleen nog een voorwendsel om een ‘humanitaire actie’ te ondernemen. Terecht vraagt De Standaard zich af (4.12), ‘waarom serieuze buitenlandse bladen zoals de Times en de New York Times de operatie als zeker aankondigden, toen er nog 99 kansen bestonden, dat men door overleg een minder riskant resultaat zou bereiken.’ Slechts op 17.11 gaf Rusk uiting aan zijn ongerustheid over het lot van de terdoodveroordeelde Dr. Carlson, die reeds op 21.9 aangehouden was; op 18.11 verklaarden de V.S. zich bereid, deel te nemen aan een actie ter bescherming van onschuldige burgers; op 17.11 reeds waren de Belgische para's naar het eiland Ascension gezonden. Toevallig rukte ook het KNL met Belgische en huurlingenhulp op 18.11 op naar Stanleystad. Voorlopig moest in België alles geheimgehouden worden, desnoods ten koste van enkele leugentjes. Volgens het ministerie van landsverdediging was het vertrek van 500 Belgische para's met 12 Amerikaanse vliegtuigen een oefening in Navo-verband; hetzelfde ministerie logenstrafte het bericht van de Daily Telegraph (17.1), dat het hier een reddingsoperatie voor Stanleystad betrof. Ondertussen had de pers reeds een ganse tijd een gunstig klimaat geschapen met sentimentele en steeds weer herhaalde argumenten: het communistisch gevaar kon alleen geweerd worden en de beveiliging van de landgenoten alleen verzekerd door militaire tussenkomst (Het Volk 5.8 en 7.8, LB 18.8, La Métropole 20.8; daartegenover wezen andere bladen als La Cité, De Standaard, Le Rappel en de organen van de socialistische linkerzijde en van de communisten op de gevaren van een interventie, ook voor het leven van de Belgen). | |||||||||||||||||||||||||
De toestand van de Belgen voor de interventieAlle berichtgevers en waarnemers zijn het er over eens, dat het leven van de blanken absoluut niet in gevaar was | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||
tijdens de eerste maanden van de opstand (Le Peuple 24.6, St 31.7, S 31.7 en 20.12, LB 1.8 en 5.12, Le Monde 26.11, zelfs het uiterst rechtse Phare-Dimanche 6.12); ook de Belgen werden ongemoeid gelaten, ja, de rebellen schijnen onder strikte orders gestaan te hebben, geen blanken lastig te vallen. Dat in een burgeroorlog-atmosfeer soms moeilijkheden en misverstanden oprijzen, is onvermijdelijk; maar het ging hier om toevallige en geïsoleerde feiten en het stemt tot nadenken, dat b.v. rebellen die te Kindoe vier Europeanen gedood hadden, veroordeeld en terechtgesteld werden door hun eigen krijgsgerecht (LB 1.8). De stemming tegenover de blanken werd slechts geleidelijk minder gunstig, toen het voor iedereen duidelijk werd, dat blanken de hand hadden in de bestrijding van de opstand: dit gold vanzelfsprekend inzonderheid voor Belgen en Amerikanen. Vooral na de parachutistenactie is gebleken, dat eigenlijk alleen deze laatsten hinder ondervonden vanwege de rebellen (Het Volk 25.11, verklaring van de Britse consul te Stan in New York Times 28.11, LB 5.12). Nochtans werd de term gijzelaars al vlug de wereld ingezonden. Alleen schijnen de opstandelingen zelf nooit deze term gebruikt te hebben. De in Le Soir van 19.12 afgedrukte orders die van hun leiders uitgingen, spreken hier niet over; alleen de term ‘résidence surveillée’ voor Belgen en Amerikanen komt voor; op 8.12 verzekerde Gbenye te Nairobi: ‘De revolutionaire regering heeft nooit mensen als gijzelaars genomen en zal dit ook nooit doen’ (Le Peuple 9.12). De term ‘gijzelaars’ schijnt voor het eerst gebruikt te zijn door de Amerikanen zelf op 18.11; bedreigingen zouden opgevangen zijn door Radio Stan volgens regeringskringen te Leopoldstad (een niet zeer betrouwbare bron dus), doch dit slechts op 21.11, d.w.z. toen de para's reeds verschillende dagen België verlaten hadden. Wel hebben de rebellenleiders voortdurend beklemtoond, dat de militaire inmenging gevaarlijk kon worden voor het leven van de blanken. Daarbij kan opgemerkt worden, dat iedereens leven in de betrokken gebieden bedreigd was - ook dat van de veel talrijker zwarten - en dat de interventie zelf het gevaar voor de blanken verhoogde. Reeds vroeger had Soemialot in een interview aan de Pourquoi-pas verklaard (14.8): ‘Te Oevira vroeg een firma ons, een dertigtal Europeanen naar | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||
Boejoemboera te laten vertrekken, om geneesmiddelen te halen of loongeld voor de arbeiders of weet ik... Ze zijn vertrokken, maar niet teruggekeerd. Welnu, de dag na hun vertrek greep er een Amerikaans luchtbombardement plaats. Wel, we zijn toen verplicht geweest op ons standpunt over het vertrek van de blanken terug te komen. Want als ze vertrekken, dan is het opdat wij gebombardeerd zouden worden’. Een dergelijke verklaring werpt natuurlijk een ander licht op de zaak en men kan zich blijven afvragen, in hoeverre niet de militaire tussenkomst van Belgen en de parachutistenactie zelf meer slachtoffers veroorzaakt hebben dan het geval zou geweest zijn bij een strikte neutraliteitspolitiek. Daarbij komt toch ook nog, dat de veelbesproken ‘bedreigingen’ nooit systematisch uitgevoerd zijn en dat regelmatig in andere steden dan Stan en Paulis Belgen na de operaties van het KNL bevrijd zijn, zonder dat ze door de opstandelingen ter dood gebracht waren, o.a. te Aketi (Het Volk 25.11, S 25.11). Dikwijls werd de vraag gesteld, of er dan wel wissel-oplossingen bestonden die de parachutistenoperatie onnodig zouden gemaakt hebben. De linkse BSP-volksvertegenwoordiger Glinne heeft achteraf bekend gemaakt, dat hij contacten had met opstandelingen (RCA 9.12, NO 3.12) en dat hij mondeling voorstellen meebracht, o.a. op 22.11; zij vroegen hoofdzakelijk een staken van de Belgische militaire medewerking aan de operaties; de minister van buitenlandse zaken is hierop niet willen ingaan (wat begrijpelijk wordt, indien men inderdaad veronderstelt, dat alles reeds dagen vooraf geregeld was); een terugroepen van de voornaamste officieren had reeds tot evacuatie van de kinderen kunnen leiden. Andere getuigen spreken van onderhandelingen die stopgezet werden door de interventie van de para's (St 28.11); de verklaringen van Kenyatta wijzen in dezelfde richting (L 5.12) en de Amerikaanse ambassadeur te Nairobi, Attwood, spreekt van instructies van Washington die hij 's nachts ontving - terwijl dus de para's al op weg waren -, om mee te delen, dat de voorstellen van de minister der opstandelingen Kanza onaanvaardbaar waren (S 25.11). De in CRISP van 4.12 weergegeven chronologie van de gebeurtenissen wijst eveneens op een inzetten van de operatie, terwijl nog onderhandelingen aan de gang waren. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||
Het had nochtans niet aan verwittigingen ontbroken. Reeds vroeg waren er stemmen opgegaan om op het gevaar van de huurlingen te wijzen (S 31.7) en in talrijke, de rebellen niet gunstige kringen werd de vraag gesteld, of de militaire hulp de Belgen in Kongo niet zou schaden (S 19.6, La Cité 11.6, La Dernière Heure 28/29.6, La Revue Nouvelle van juli). Het telexbericht dat de Belgische ambassadeur te Leopoldstad op 14.7 naar Brussel gezonden had en dat door Glinne gepubliceerd werd (NO 3.12, RCA 9.12), stelt deze kwestie zeer scherp. Op 21.11 verklaarden de Belgische en de Amerikaanse consul te Stanleystad voor de radio, dat de Europeanen nog in goede gezondheid waren en raadden hun regeringen aan, elke interventie stop te zetten en zich aan een strikte neutraliteit te houden. In de Belgische pers werd geïnsinueerd, dat deze verklaring onder druk afgelegd werd (St. 23.11), maar geen van de consuls heeft dit achteraf bevestigd, wat deze thesis hoogst onwaarschijnlijk maakt. Na al deze verwittigingen kan men niet anders dan de houding van de Belgische regering betreuren: indien zij inderdaad haar landgenoten effectief wou beschermen, had zij de mogelijkheid hetzij zich ver van elke interventie te houden, hetzij tijdig de Belgische bevolking te evacueren, als toch het plan tot militaire tussenkomst bestond (de luchthaven van Stanleystad bleef open tot bijna midden augustus). | |||||||||||||||||||||||||
Het ingrijpen van de parachutistenDe eigenlijke voorbereiding van de parachutistenactie begint op 12.11 en 13.11; in de namiddag van deze laatste dag worden de parachutisten in alarmtoestand gebracht. Op 16.11: onderhoud te Leopoldstad van de Belgische ambassadeur met Kasavoeboe en Tsjombe ten einde hun akkoord te verkrijgen voor de actie. Het ministerie van landsverdediging geeft op 17.11 een communiqué uit over deelname van de parachutisten aan geheime Navo-maneuvers; de Amerikaanse C 130 voeren hen naar het Britse eiland Ascension. Ondertussen is er nog steeds geen sprake van onderhandelingen; nog op 22.11 loochent Gbenye het bestaan van gijzelaars, wel verklaart hij dat het leven van de Europeanen in gevaar zou zijn, als de stad gebombardeerd werd; een telegram van Gbenye aan Kenyatta zou - | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||
naar de verklaring van Spaak in de Kamer der Volksvertegenwoordigers op 24.11 - opgevangen zijn en over gruwelijke maatregelen spreken. Eveneens op 22.11 worden de parachutisten naar Kamina overgebracht en op 23.11 - dag waarop ook het KNL de stad bereikt (uren later dan verwacht werd, ten gevolge van een aantal hinderlagen) - komen zij neer op Stanleystad (CRISP 4.12). Op dat ogenblik werd de geheimhouding van de laatste dagen doorbroken: de thesis van de ‘humanitaire zending’ om mensenlevens te redden (waarmee blanke levens bedoeld worden) werd gelanceerd. Er werd ontkend, dat andere acties om andere levens te redden, b.v. rondom Paulis, overwogen werden (St 26.11); toch greep inderdaad een tweede landing plaats op Paulis. Verschillende berichten wijzen er trouwens op, dat er nog andere acties in 't voortuitzicht gesteld werden (LB 30.11, Le Peuple 28.11); misschien is het niet onwaarschijnlijk, dat de internationale reactie dit heeft verhinderd. Een feit is dat het optreden van de para's een werkelijke paniek veroorzaakt heeft bij de opstandelingen (allicht mede onder invloed van verhalen over acties uit vroegere jaren). Uit alle ooggetuigenberichten blijkt, dat het vermoorden van Belgen juist dan volop begonnen is (Het Volk 25.11, Le Monde 25.11, NYHT 30.11, St 26.11 en 28.11), zo b.v. de door de Belgische consul en vice-consul voorgebrachte versie: ‘De gijzelaars werden uit Hotel Victoria, aan de hoek van het Loemoembaplein, gehaald en in rijen in de richting van het vliegveld geleid door 15 à 18 wachten. De leiding van deze kolonne had kolonel Opepe; blijkbaar was het zijn bedoeling de blanken uit te leveren in ruil van een vrijgeleide. Onderweg kregen de bewakers schrik en lieten de gijzelaars op de grond zitten. Even later kwam uit de richting van de stad een zekere majoor Boeboe gelopen die met veel gebaren uitlegde dat er parachutisten waren geland. Zag men ze aan het andere einde van de baan al opdagen? In elk geval brak paniek los bij de bewakers. Wie het eerste schot loste, is onbekend, maar zeker niet Opepe; terwijl verder werd gevuurd zochten de blanken dekking tegen de muren.’ (St 28.11). De wijze van optreden van de parachutisten heeft overal ter wereld verontwaardiging gewekt: de complete miskenning van elke eerbied voor mensenlevens, het cynisme van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||
al te avontuurlijk aangelegde jongelui in uniform die er maar op losschoten, het onverholen racisme (schieten op al wat zwart is), de onverantwoordelijke krachtpatserij van zich Uebermenschen wanende soldateska straalt uit alle verslagen (b.v. Vrij Nederland 5.12, St 26.11) en uit alle interviews die de para's zich onmiddellijk na hun terugkeer lieten afnemen: men zie hiervoor b.v. de verbijsterende gesprekken in De Standaard van 3.12 (ook St 4.12, 27.11). Even wreedaardige berichten bereiken ons over de terreur die na dit optreden in Stanleystad heerste. In het voetbalstadion werden ongeveer 50.000 mensen ‘verhoord’; 80 werden al direct zonder vorm van proces afgemaakt; iedereen die verdacht werd van sympathie met de rebellen, werd aangehouden en na een summier verhoor terechtgesteld (St 25.11); huurlingen en Katangese rijkswachters executeerden massa's rebellen in aanwezigheid van de Belgische officieren, op aanwijzing van een 12-jarige die sommige gevangenen met ‘Simba’ aanduidde (Le Peuple 27.11) of na geroep door de menigte (St 15.12). De moordpartijen (LB 30.11, La Cité 1.12, L 19.12), dikwijls op gruwelijke wijze, gingen gepaard met willekeurige aanhoudingen, folteringen en allerhande geweldplegingen. | |||||||||||||||||||||||||
Standpunten tegenover de Belgische tussenkomstGedurende enkele dagen heeft in België het klimaat van een werkelijke koloniale oorlog geheerst: alle informatiemiddelen schenen in handen genomen te zijn door de regering, slechts de betrokken ministers kregen de kans tijdens talrijke persconferenties, radio- en tv-uitzendingen hun standpunt te kennen te geven, er werd een ongezonde geestdrift geschapen bij het publiek, o.a. bij de terugkeer van de para's te Brussel, wie een echte ‘ticker tape’-parade te beurt viel (St 3.12): schoolkinderen en bedienden kregen vrijaf, de militairen in het ganse land volgden de gebeurtenissen op tv, de koning sprak na een troepenschouwing over menslievend werk, bloed en leven schenken, tucht en zelfverloochening, er werden bloemen aangebracht, vaderlandslievende verenigingen waren opgekomen, toeschouwers weenden.... en riepen: ‘de para's naar Algiers’, ‘naar | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||
Moskou’ en ‘Ben Bella aan de galg’, terwijl fascistische groepjes van de gelegenheid gebruik maakten om voor de Algerijnse ambassade te manifesteren en er ruiten ingooiden. Op de communistische partijen na verklaarden alle woordvoerders van de politieke partijen zich eens met de houding van de regering; de vakbonden bleven discreter en van enkele lokale afdelingen kwam zelfs reactie; alleen een aantal communistische en socialistische studenten- en jeugdbewegingen, gesteund door linkse socialisten, zetten manifestaties ter afkeuring op touw, die echter verboden werden en dan half-klandestien doorgingen. Toen de UGEC (Algemene Unie van Kongolese Studenten in België) reeds op 23.11 een communiqué uitgaf over zijn bezorgdheid omtrent de gevolgen van de Belgische tussenkomst, werden de leiders ervan uit het land gewezen, nadat ook hun studiebeurzen ingetrokken waren; hiertegen werd o.m. door de Vereniging van Vlaamse Studenten geprotesteerd (het is duidelijk dat hun in Kongo gevangenschap en vervolging zou wachten). Niet alleen in de communistische wereld, maar ook in alle neutrale landen waren de reacties scherp afkeurend; symptomatisch was ook een stellingname vanwege zes negerleiders uit de V.S. (onder wie Martin Luther King en Roy Wilkins) (NYHT 30.12). De linkse pers in Europa sloot zich eveneens bij de protesten aan en wees o.m. op precedenten en vergelijkingen met andere toestanden, die de racistische trek in de tussenkomst nog duidelijker op de voorgrond brachten. Zelfs De Standaard deed reeds op 27.11 opmerken, dat naast het ‘humanitair’ aspect de internationale context moest in overweging genomen worden, o.m. het feit dat Belgische troepen naast huurlingen uit de meest gehate regimes van Afrika gestreden hadden. Naast de vraag - die open blijft -, of er uiteindelijk ook door de beperkte parachutistenactie niet meer kwaads dan goeds gesticht werd, staan daar enkele zekerheden: dat de vroegere Belgische interventies en steun aan Tsjombe verantwoordelijk waren voor de bedreiging van sommige blanken en voor de dood van ontelbare zwarten en blanken, dat de ganse actie niet vrij te pleiten is van racistische argumentatie, dat er aan een mogelijk prestige van België in de wereld een harde klap werd toegebracht, vooral in de wereld die telt voor de toekomst. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||
Ongetwijfeld heeft de economischeGa naar voetnoot1) en de politieke betekenis van Kongo deze gevaarlijke interventie veroorzaakt (een slag aan de opstand in Kongo betekent verminderde kansen voor de revolutie in Angola, Mozambique, Guinea en Zuid-Afrika). In dit opzicht is zij uiteindelijk niet geslaagd: de opstand duurt voort in de brousse en heeft ondertussen weer vooruitgang geboekt (zo werd o.a. Paulis heroverd). Gevaarlijke tendensen treden dan ook steeds meer op de voorgrond o.a. de berichten over een verdere Belgische inkadering van het KNL (opleiding van militairen); niet ten onrechte spreken velen van een viëtnamisering. Anderzijds is toch zelfs in zekere officiële kringen een ommekeer waarneembaar: de onhoudbare positie van Tsjombe (is hij onbruikbaar geworden?) en de internationale afkeuring schijnen sommigen tot de overtuiging te brengen, dat er een compromis moet gevonden worden, m.a.w. dat Tsjombe met de rebellen zou moeten onderhandelen (wordt daarom Adoela weer naar voren geschoven?). Uiteindelijk kan slechts één oplossing verdedigd worden: volledige stopzetting van de militaire tussenkomst en van de steun aan figuren als Tsjombe; van dat ogenblik af zouden de werkelijk democratische krachten in Kongo aan bod kunnen komen, o.m. door vrije en eventueel door de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid gecontroleerde verkiezingen. 25-1-1965 |
|