| |
| |
| |
Bernard Delfgaauw
De filosofie in Polen
Wanneer men het huidige Polen ziet als een land, dat een bemiddelende rol speelt tussen de communistische en niet-communistische wereld, dan verdient zeker de situatie der wijsbegeerte alle aandacht. Sinds het einde der vorige eeuw is de Poolse wijsbegeerte sterk in betekenis toegenomen, en in de periode tussen de beide wereldoorlogen hadden zowel de Poolse logica als een met deze logica nauw verbonden wijsbegeerte een internationaal gezag. Na de laatste wereldoorlog zijn vele Poolse logici en wijsgeren naar het buitenland uitgeweken, maar de meesten zijn gebleven en de bloei van de logica en de daaraan verwante wijsbegeerte heeft aangehouden. Wij zullen deze stroming verder met de term logicisme aanduiden.
Voor het thema van dit Polen-nummer is dit slechts in zoverre interessant als enerzijds aandacht wordt geschonken aan de houding van het regime tegenover deze wijsgerige stroming, anderzijds aan het contact tussen deze wijsbegeerte en het marxisme-lenisme. Richten wij hierop onze aandacht, dan wordt het verhaal zeer boeiend, want dan zien wij twee zaken: 1) een mislukte poging van het politiek gezag om het logicisme te vernietigen en het marxisme-leninisme als filosofie op te leggen; 2) een door deze mislukking gestimuleerde vernieuwing van het marxisme-leninisme in deze geest, dat de leninistische elementen vrijwel verdwijnen en een op de eigentijdse problematiek georiënteerd marxisme optreedt.
Deze ontwikkeling heeft zich in drie fasen voltrokken. 1) Na de duitse bezetting herleeft het logicisme en herstelt zich in korte tijd volledig. 2) In 1949 begint een reeks van politieke maatregelen, die het logicisme en andere wijsgerige stromingen door het marxisme-leninisme beogen te vervangen. 3) Het revolutie-jaar 1956 betekent het einde van de opgelegde wijsbegeerte en daarmee de volledige ineenstorting van marxisme-leninisme. In het volgende zullen
| |
| |
wij dit schema enige nadere inhoud trachten te geven.
1). In deze eerste periode na de oorlog herleefde niet alleen het logicisme, ook de studie van de geschiedenis der wijsbegeerte, de christelijke wijsbegeerte, de fenomenologie en een onafhankelijk marxisme lieten zich opnieuw gelden. Op de verdere ontwikkeling hebben ook deze stromingen hun invloed gehad. Daarnaast doet in deze periode het marxisme-leninisme zijn intrede, dat voordien in Polen wel bekend was, doch geen aanhangers telde. Van meet af aan bestrijdt het marxisme-leninisme de christelijke wijsbegeerte op felle wijze; de andere wijsgerige stromingen worden met rust gelaten.
In de eerste jaren na de oorlog vormen logicisme en marxisme-leninisme twee volkomen gescheiden werelden. Het logicisme beheerst de universiteiten bijna geheel. Het marxisme-leninisme stond er volkomen buiten. Zijn aanhangers waren in de ogen van de logicisten meer popularisators dan filosofen. Het dreef op politiek gezag, niet op wijsgerig of wetenschappelijk gezag. Reeds spoedig echter verandert de situatie, omdat de logicisten in de aanval gaan. Lubnicki, Ossowski, Ajdukiewicz analyseren de grondslagen van het marxisme-leninisme en tonen op bijna alle fundamentele punten logische contradicties aan. Er werd nadruk op gelegd, dat in het marxisme-leninisme een progressief politiek-sociaal program samengaat met een volstrekt verouderde wijsgerige ondergrond. Van de zijde der marxisten-leninisten kwam geen toereikend verweer.
2) De tweede fase wordt voorbereid door de oprichting van de Verenigde Poolse Arbeiderspartij in 1948. Het marxisme-leninisme wordt de officiële leer van staat en partij. In 1949 worden de eerste maatregelen voelbaar, waardoor deze leer van buiten af aan de wijsbegeerte en de universiteiten opgelegd gaat worden. Aanhangers van de officiële leer worden aan de universiteiten benoemd, vrije discussie over de leer wordt verboden, de grondslagen ervan gelden als onaantastbaar.
In de publieke sector was deze periode bijna geheel onvruchtbaar. De logicisten en andere wijsgeren waren gedwongen te zwijgen; het marxisme-leninisme bezat geen auteurs van voldoende wijsgerige bekwaamheid op de enige uitzondering na van Adam Schaff. Ondergronds echter ging
| |
| |
de strijd der logicisten tegen het marxisme-leninisme door. Wanneer de politieke gebeurtenissen in 1956 de wijsbegeerte opnieuw de vrijheid geven, blijkt het marxisme-leninisme zich zo zeer op zijn posities te hebben moeten terugtrekken, dat men voortaan beter van een vrij marxisme kan spreken. Vooral het leninistisch element is onder de aanvallen der logicisten bezweken. Over het hegeliaans element in het marxisme is de strijd nog niet afgesloten.
Het enige belangrijke werk, dat in deze periode verschijnt, is Schaff's Z zagadnién marksistowskiej teorii prawdy (Warschau 1951, in 1954 te Berlijn verschenen als Zu einigen Fragen der marxistischen Theorie der Wahrheit). Terwijl de meeste marxisten-leninisten zich afzijdig hielden van discussies met logicisten, durft Schaff deze discussie aan, in de positieve zin, dat hij gebruikt maakt van resultaten der logicisten voor zijn eigen wijsgerige probleemstelling.
In dit bestek kan alleen een inhoudsopgave van Schaff's boek gegeven worden met enkele karakteristieke citaten. Schaff deelt zijn werk in twee delen in. Het eerste deel is een positieve uiteenzetting van de marxistische-leninistische waarheids-theorie; het tweede deel geeft kritiek op enkele andere waarheidstheorieën. Afgezien van het feit, dat Schaff, zoals te verwachten is, de term idealisme hanteert op de verwarrende wijze, die in het marxisme-leninisme gebruikelijk is, valt het gemak op, waarmee Schaff korte definiërende formules vindt (wij volgen hierbij de duitse vertaling). Hij kritiseert vier z.g. idealistische waarheidstheorieën: empiriocriticisme: de opvatting van de waarheid als denkoeconomie; conventionalisme: de opvatting van de waarheid als overeenstemming met de overeenkomst; pragmatisme: de opvatting van de waarheid als overeenstemming met persoonlijke belangen; neopositivisme: de opvatting van de waarheid als overeenstemming met een systeem.
Van belang zijn de bladzijden, waarmee Schaff dit tweede deel inleidt. Zij geven de positie van marxisme-leninisme tegenover ‘burgerlijke’ filosofie zowel in haar kracht als in haar zwakheid weer. De kracht is de geslotenheid van het systeem: alles hangt met alles samen, niets kan uit het verband worden losgemaakt. Het systeem kan alleen als een geheel genomen of verworpen worden. Alle andere filosofie is even globaal onwaar als het marxisme-leninisme
| |
| |
waar is. Is de burgerlijke filosofie materialistisch, dan is dit het verouderde mechanisch of vulgair materialisme; is zij anti-idealistisch, dan is zij dit slechts in schijn. De subjectivistische filosofie is niet gevaarlijk, zegt Schaff, zij onthult gemakkelijk genoeg haar anti-wetenschappelijk karakter. Veel gevaarlijker is ‘een filosofie, die meer of minder handig haar idealisme en subjectivisme verbergt’ (blz. 273). Dit slaat op de genoemde vier te kritiseren richtingen. ‘In het eerste geval zal ieder, die op het standpunt der wetenschap staat, de openlijk aan de wetenschap vijandige filosofie verwerpen; in het tweede geval zijn zeker een bepaalde scherpte van ideologische blik en een wijsgerige vorming noodzakelijk om de schijn van het wezen der dingen te onderscheiden en de idealistische en daardoor aan de wetenschap tegengestelde aard te kunnen ontdekken van de richting, die slechts schijnbaar, maar daarom des te luider, tegen het idealisme strijdt’ (t.a.p.).
Het zijn vermetele woorden in een periode, waarin het poolse logicisme juist bezig was de onwetenschappelijkheid van het marxisme-leninisme te bewijzen. Vermetel in filosofisch opzicht, niet in politiek opzicht, want de logicisten waren in deze periode, zoals gezegd, van hun stem beroofd en van alle zelfs maar indirecte politieke steun. Bij de kwaliteiten, die Schaff's boek heeft, kan men moeilijk blind blijven voor het weinig verheven schouwspel een filosofische strijd mede door machtsmiddelen te willen winnen. Bijzonder duidelijk spreekt dit uit het slot van Schaff's kritiek op het neopositivisme, waartegen veel minder bezwaar zou zijn, als zij alleen op het Westen gericht was, maar die in een twijfelachtig licht komt te staan, omdat zij zich in eerste instantie tegen de machteloos gemaakte logicisten in het eigen land richt: ‘Aldus is aan ons ideologisch front nog steeds de invloed van het neopositivisme vast te stellen en dat niet alleen op het gebied van de wijsbegeerte, maar ook op dat van de afzonderlijke wetenschappen. Omdat het echter door zijn formele waarde de schijn der wetenschap bewaart en dikwijls ongewapende gemoederen imponeert, is de strijd ertegen zwaarder dan tegen een openlijk idealistische wijsbegeerte. Men kan zonder overdrijving zeggen, dat het neopositivisme in onze wijsbegeerte en wetenschap vijand nummer één van de marxistische ideologie is. Wij moeten
| |
| |
daarom op het ideologische front met bijzondere nadruk ingaan tegen deze bijzondere vorm van de burgerlijke reactie op het dialektisch materialisme en de revolutionaire arbeidersbeweging’ (blz. 470).
Aan het einde van zijn boek doet Schaff wederom een beroep op politieke factoren: ‘Een volledige overwinning van de marxistisch-leninistische waarheidstheorie kan in onze omstandigheden alleen plaats vinden in een harde, onverbiddelijke strijd met de reactionaire ideologie van welke vorm ook. Dit is een ideologische en partijdige strijd, die aan de klassenstrijd in onze maatschappij zijn specifieke uitdrukking verleent’ (blz. 475). Zo keert het slot van het boek tot het begin terug: ‘onze problematiek wil natuurlijk doordrongen zijn van een strijdbare gezindheid, van klasseen partijgeest. Het is begrijpelijk, dat elk der aangeraakte problemen uiteengezet moet worden met het oog op de strijd tegen de vijandige ideologie, in het bijzonder tegen die richtingen der burgerlijke wijsbegeerte, die hun uitdrukking in de poolse filosofie gevonden hebben. Tegelijk met het postulaat der partijdigheid ontstaat nog een probleem, dat de opvatting van dit werk raakt. Op de uiteenzetting van het marxistische standpunt t.a.v. de theorie der waarheid moet een principiële, aan de klasse gebonden kritiek van de idealistische of het idealisme voorbereidende richtingen volgen’ (blz. 6-7).
De kern der zaak is uit deze citaten duidelijk. Het leninistisch beginsel der partijdigheid dwingt Schaff de filosofen in twee kampen te verdelen: de verdedigers van de vooruitgang en de verdedigers der reactie. Ieder die het marxisme-leninisme niet aanvaardt, behoort tot de reactie. Ziet het er anders uit, dan is er bedrog in het spel. Op grond van het partijdigheidsbeginsel vervalt Schaff tot hetze: ‘Ten overstaan van haar dreigende ondergang grijpt de bourgeoisie naar steeds wanhopiger, brutaler en gemener strijdmiddelen. Deze zijn zowel in de politiek als in de ideologie zeer verschillend: Zij gaan van nooit vertoonde wreedheden tot aan de valse glans van de burgerlijke “democratie”, “gelijkheid”, “vrijheid” en “welstand”; van de intimidatie van de tegenstander, de vernietiging van ieder perspectief en elke hoop tot aan de demoralisering van een deel der uitgebuite klassen door omkoperij, racistische en nationalistische op- | |
| |
zweperij, de tekenen van een gemene misdadigheid; van ordinaire bluf over de onveranderlijkheid, stabiliteit en macht der kapitalistische ordening tot aan de meest geraffineerde bluf over haar cultuur. De filosofie der bourgeoisie echter moet de bourgeoisie de ideologische wapenen verstrekken voor deze strijd op vele fronten: Zij moet het sadisme een ideologische ondergrond geven, de mythe van de hogere cultuur der “westerse democratie” in stand houden, het vertrouwen winnen van het onverlichte deel der massa door bijgeloof, dat der wetenschapsbeoefenaren door abstractheid en verfijning der begripsapparatuur. Zij moet het streven naar succes van de nuchtere zakenman beamen, de kleine burger en de intellectueel “helpen” hulpeloos in de irrationele wereld te verdwalen ofwel daaruit een schijnbare uitweg te vinden. Zij moet vulgair en subtiel en in al haar verschijningsvormen reactionair zijn. Zij moet tegen de wetenschap gericht zijn, het
vertrouwen in de wetenschap ondergraven, omdat de wetenschap van de wetmatigheid der wereld tegenwoordig ook een leer van de mogelijkheid en noodzakelijkheid der maatschappelijke veranderingen is. Zij staat vijandig tegenover het volk, omdat zij zich ervoor inspant, de massa's te verhinderen een socialistisch bewustzijn te vormen en zich te bevrijden’ (blz. 268).
Daarmee kunnen de westerse filosofen het doen. Men moet niet denken, zegt Schaff, dat dit een belastering der burgerlijke filosofen is. Dit betekent immers niet, dat deze filosofen hun geweten verloren hebben: ‘Want om uit iemand een werktuig van het imperialisme te maken, hoeft men hem niet noodzakelijk te intimideren of om te kopen.... Men kan bij voorbeeld ook zijn bewustzijn door leugen en bedrog vergiftigen.... Een oude waarheid zegt, dat niemand een beter apostel van de leugen is dan degene die in haar gelooft’ (blz. 269). Onnozelheid derhalve der burgerlijke filosofen en van zijn poolse niet-leninistische medewijsgeren.
Deze afrekening met Schaff's aanval op zijn logistische - en terloops ook op zijn neothomistische en fenomenologische - medefilosofen laat iets te weinig ruimte over voor de positieve aspecten in Schaff's uiteenzetting. Geven wij daarvoor eerst het woord aan de uitgeweken poolse filosoof Z. Jordan: ‘Nooit verscheen in de Sowjet-Unie of elders een
| |
| |
groter werk over het waarheidsbegrip van marxistisch-leninistisch gezichtspunt en Schaff's studie is, niettegenstaande de titel, de eerste volledige monografie over het onderwerp. Ofschoon het duidelijk een bijdrage is tot het marxisme-leninisme als zodanig, maakt het een aanzienlijk gebruik van gezichtspunten, die in Polen uitgewerkt zijn door Twardowski, Kotarbinski, Ajdukiewicz en Tarski’ (Jordan 2, blz. 92).
In het eerste deel van zijn boek behandelt Schaff eerst de vraag, wat onder waarheid verstaan moet worden. Daarna wordt de objectiviteit der waarheid behandeld. Het hoofdstuk: de objectieve waarheid en het waarheidscriterium, bestaat uit drie belangrijke paragrafen. De definitie van de waarheid en de keuze van haar criterium. Kritiek van de argumenten voor het scepticisme. De praxis - het marxistische criterium der waarheid. In deze laatste paragraaf staat de volgende heldere omschrijving van het begrip praxis: ‘De praxis is een activiteit van de mensen, die de objectieve realiteit verandert. Onder de objectieve realiteit verstaan wij niet alleen de natuur, maar ook de maatschappij. De mens leeft in een bepaald natuurlijk en maatschappelijk milieu; maar het leven in een objectief milieu betekent enerzijds, dat het milieu het menselijk gedrag conditioneert, anderzijds dat de mens door zijn activiteit dit milieu omvormt. Aldus omsluit het begrip der praxis niet alleen de betrekkingen tussen de mensen en het natuurmilieu, maar ook de betrekkingen der mensen onder elkaar. De praxis is een historisch geconditioneerde maatschappelijke werkzaamheid der mensen, die op de verandering der natuurlijke en maatschappelijke objectieve werkelijkheid gericht is’ (cursiv. in origineel, blz. 157).
Het laatste hoofdstuk van dit deel handelt over absolute en relatieve waarheid. Wij moeten het boek verder laten rusten. Het ging er vooral om de absurditeit en de oneerlijkheid te laten zien, waartoe het beginsel der partijdigheid voert. In feite is dit beginsel evenzeer als het racisme in strijd met het humanisme. De niet tot de partij behorende mens wordt niet als mens gezien. Er is geen gesprek mogelijk tussen de partijdige en de niet-partijdige mens. Een van de meest verheugende ontwikkelingen in de poolse filosofie is het loslaten van dit beginsel der partijdigheid, wat met
| |
| |
de gebeurtenissen van 1956 zijn beslag krijgt.
3) In deze ontwikkeling heeft Leszek Kolakowski een grote rol gespeeld. Een aantal van zijn artikelen, in Polen verschenen in de jaren 1956-59, is in het duits vertaald onder de titel: Der Mensch ohne Alternative. Von der Möglichkeit und Unmöglichkeit, Marxist zu sein (Piper, München 1960). Het boek van Kolakowski is intussen ook bij ons zo bekend geworden, dat er hier weinig over gezegd hoeft te worden. Kolakowski symboliseert als het ware de ontwikkeling van het marxisme-leninisme in Polen: van een dogmatische wijsbegeerte naar een filosofie, die een bepaald zicht geeft op de werkelijkheid. Dit zicht op de werkelijkheid is vruchtbaar, zolang het zich in overeenstemming met de veranderingen in de wereld blijft ontwikkelen. Om dit vermogen tot ontwikkeling te behouden mag deze filosofische zienswijze niet verabsoluteerd worden en dient zij in contact te blijven met andere wijsgerige zienswijzen. Zij wordt een filosofie onder andere, een filosofie waaraan de marxist zijn voorkeur geeft, omdat zij hem in de huidige wereld de beste leidraad voor zijn handelen verschaft.
Men kan het ook zo formuleren: het marxisme-leninisme is in Polen verdwenen. Het marxisme is overgebleven en een marxisme in de geest van Marx: ondogmatisch, een poging de werkelijkheid te begrijpen en te veranderen. Er bestaan nu weer, evenals in de eerste jaren na de oorlog, verschillende richtingen in de poolse wijsbegeerte. Het logicisme van de school van Warschau bloeit weer als vroeger, het neothomisme heeft nog steeds vele aanhangers, het vrije marxisme van nu heeft een sterkere wijsgerige invloed dan het opgelegde leninisme-marxisme uit de stalinistische periode. Tamelijk eenzaam staat de figuur van Roman Ingarden, een der oudste leerlingen van Husserl, die in het pools en duits publiceert. Toch schijnt zijn invloed groot te zijn, zowel op het gebied der esthetica als op dat der kennistheorie. Zijn hoofdwerk Spór o istnienie swiata (De strijd om het bestaan der wereld) noemt Bochenski ‘eine der bedeutendsten philosophischen Veröffentlichungen der Gegenwart’ (Bochenski, blz. 141).
Mede door het werk van Kolakowski is de wijsgerige situatie in Polen grondig veranderd en krijgt de poolse wijs- | |
| |
begeerte inderdaad de kans een bemiddelende rol te spelen tussen het dialektisch materialisme van de communistische wereld enerzijds en de westerse filosofie anderzijds. Het gesprek wordt mogelijk, waar het wijsgerig dogma verdwijnt, doch tegelijk de overtuiging blijft. Het wijsgerig dogma maakt het gesprek onmogelijk, omdat het slechts twee woorden in een dialoog toelaat: ja en neen. De overtuiging maakt het gesprek mogelijk, omdat alleen de overtuiging het gesprek de moeite waard maakt. Zonder overtuiging is er geestelijke stilte.
Bij gebrek aan kennis van het pools kon alleen de volgende uitstekende litteratuur geraadpleegd worden:
Z.A. Jordan 1: Philosophy and Ideology, Reidel, Dordrecht 1963.
idem 2: The Development of Philosophy and Marxism-Leninism in Poland since the war, in Studies in Soviet Thought I, Reidel, Dordrecht 1961, blz. 88-99.
I.M. Bochenski: Europäische Philosophie der Gegenwart, 2e uitg., Sammlung Dalp 50, Bern 1951.
Tadeusz Kotarbinski: La Philosophie dans la Pologne contemporaine, in Philosophy in the Mid-Century IV, Florence 1959, blz. 224-235.
Adam Schaff: Zu einigen Fragen der marxistischen Theorie der Wahrheit, Dietz-Verlag, Berlijn 1954.
Leszek Kalokowski: Der Mensch ohne Alternative, Piper-Verlag, München 1960.
|
|