hebben inderdaad de Duitse kwestie maar al te zeer als het allesoverheersende probleem uit een oogpunt van wereldpolitiek en wereldvrede gezien. Maar ik meen dat dit nu juist aan het veranderen is en dat er sterke aanwijzingen bestaan dat het gedwongen aftreden van Chroesjtsjof getuigt van een in het Kremlin doorgedrongen besef dat Azië een nieuwe factor in het krachtenspel is geworden en bezig is alle problemen van Europa, uit een oogpunt van wereldpolitiek, in betekenis te overvleugelen.
Op één punt ben ik het dus met de schrijver wel eens: de binnenlandse aangelegenheden vormden bij het gedwongen aftreden van de vorige premier niet de cardo questionis.
Voor Klinkenberg is er wel enig verband tussen het de woestijn insturen van Chroesjtsjof en de kernontploffing in die andere woestijn in Noord-China een dag erna. Maar in zijn constructie heeft de Sowjet-Unie hiermee alleen de weg willen openhouden om, àls Amerika bij zijn MLF-plan blijft, de hand eventueel aan Peking te reiken en daarmee zijn steun in een andere hoek van het parallelogram te zoeken. Het onmiddellijk op het aftreden gevolgde bezoek van Chou En-lai aan Moskou weerspreekt deze veronderstelling.
Nu kan Klinkenberg hierop antwoorden, dat de vóórtdurende spanningen tussen de Sowjet-Unie en China voor zijn interpretatie pleiten, dat namelijk de Sowjet-Unie nog steeds hoopt op een akkoord met het Westen over de Duitse kwestie en bereid is daaraan de vriendschap met China op te offeren. Maar dit is slechts ten dele juist. Want het is heel goed mogelijk, en er zijn sterke aanwijzingen dat dit ook het geval is, dat het de Chinezen zijn die het aftreden van Chroesjtsjof, als het daarbij alleen blijft, niet voldoende vinden om de breuk te herstellen.
Want misschien hééft Klinkenberg in zijn analyses van de buitenlandse politiek der Sowjet-Unie gelijk; misschien is het juist, dat zij nooit naar iets anders gestreefd heeft dan naar de ‘grootst mogelijke beweeglijkheid binnen deze meetkundige structuur’; misschien geeft het blijk van een realistisch inzicht er van uit te gaan, dat ‘de buitenlandse politiek van de USSR nog altijd, onveranderd, uitsluitend op zichzelf gericht’ is. Maar als dat waar is, dan is hiermee deze buitenlandse politiek tevens, vanuit principieel socia-