wie wel hadden, dat bij de groote werkloosheid, die in December 1895 in Beetgum en omstreken heerschte talrijke inbraken plaats vonden’ (Gedenkschriften - II, p. 208/9). Als Troelstra reeds een verband tussen anarchisme en inbraken suggereert, hoeveel meer zal deze opvatting dan bij de burgerij geleefd hebben. Maar ook dan nog pleit het niet voor de hypothese van Hannema dat Allard Dijkstra, een belangrijk plaatselijk propagandist van het anarchisme die door de bevolking van de inbraak verdacht werd, niet met meer graagte vervolgd is, dan de Hogerhuizen. Helaas is Hannema op dit verband niet nader ingegaan.
Met meer recht zou men, zoals reeds gezegd, de zeer hoge straffen die de Friese rechters uitdeelden kunnen beschouwen als een uiting van klassejustitie. Hiervoor pleit een opmerking van de Hoge Raad in een advies aan de koningin op 2 januari 1901: ‘Toen in het begin van december 1895 de feiten plaats hadden, waaraan deze veroordeelden zijn schuldig verklaard, waren in den omtrek van Britsum herhaald diefstallen gepleegd, ook met inbraak, waarvan de daders onbekend waren gebleven, waardoor de veiligheid van persoon en goed in die streek gevaar liep. Hoewel niet is gebleken, dat de veroordeelde gebroeders Hogerhuis aan die vroegere diefstallen eenige schuld hadden noch zij daarvan werden verdacht, heeft die onveiligheid hoogst waarschijnlijk invloed gehad op de betrekkelijk zware aan deze veroordeelden opgelegde straffen’ (p. 158). De angst van de gezeten burgerij voor de groeiende opstandigheid van het hongerige volk, maakt dat men koste wat het kost met daders voor de dag wilde komen om die voorbeeldig te straffen. Vandaar de haast en de gebrekkige bewijsvoering. In die zin kan men van klassejustitie spreken maar niet op de algemene, ‘onvermiddelde’ en schematiserende wijze van Hannema.
Door dit alles is niet verklaard waarom de justitie volhardde in een onjuiste uitspraak. Ik geloof dat het traagheidsmoment dat inherent is aan een bureaucratisch systeem als het gerechtelijk apparaat het zo moeilijk maakt op eenmaal genomen beslissingen terug te komen en dat dit de revisie van het vonnis meer belemmerde dan iets anders. Bovendien was het prestige van de politiecommissaris, de rechtbank en het hof te Leeuwarden in het geding. Kan